Dit onderzoek richt zich op de fractieafsplitsingen binnen de Nederlandse gemeenteraden. Dit betekent dat één of meerdere raadsleden zich op een bepaald moment afsplitsen van hun fractie en...Show moreDit onderzoek richt zich op de fractieafsplitsingen binnen de Nederlandse gemeenteraden. Dit betekent dat één of meerdere raadsleden zich op een bepaald moment afsplitsen van hun fractie en verdergaan als onafhankelijke leden, of zich aansluiten bij een andere, al bestaande, fractie. Fractieafsplitsing is een controversieel verschijnsel dat steeds vaker voorkomt binnen de Nederlandse gemeenteraden (Fransman, 2006, 2009), en dikwijls leidt tot moeizame besluitvorming en minder stabiele colleges (Fransman, 2009; Korsten & Schoenmaker, 2011). In het onderzoek wordt gekeken of er statistische verbanden bestaan tussen de kenmerken van een politieke partij (partijkenmerken) en de karakteristieken van de gemeente waarin de partij actief is (gemeentekenmerken), en (de kans) op fractieafsplitsingen. Dit is interessant omdat afscheidingen mogelijk iets zeggen over de eenheid van politieke partijen, iets wat van belang is voor zowel de politieke wetenschap als voor de politiek zelf (Andeweg & Thomassen, 2010). Hiernaast kunnen afsplitsingen vanuit normatief perspectief als ongewenst worden beschouwd (De Bok, 2010). De maatschappelijke relevantie van het onderzoek ligt in het informeren van het electoraat over de kans op fractieafscheidingen voor politieke partijen in de gemeenteraad met bepaalde kenmerken, of voor partijen die actief zijn in een gemeente met specifieke karakteristieken (of een combinatie van beiden). De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt in het oplossen van een kennisprobleem, aangezien er nog geen overeenkomstig onderzoek lijkt te zijn gedaan.Show less
This research describes the correlation between the Theory of Mind and several aspects of language in children diagnosed with an Autism Spectrum Disorder (ASD). In this research, data from an...Show moreThis research describes the correlation between the Theory of Mind and several aspects of language in children diagnosed with an Autism Spectrum Disorder (ASD). In this research, data from an earlier study was used, that was done by the Universiteit Leiden (N = 147). This study included 65 girls (M = 10.6) and 82 boys (M = 11.1), between 8 and 17 years old. A t-test for independent samples was used, and several Pearson’s r correlation coefficients. The results show a weaker Theory of Mind in children diagnosed with an ASD, in comparison to children without ASD. In addition, all language aspects have a significant positive correlation with the Theory of Mind. These correlations all have a large effect. In future studies, more research is needed about the correlation of other language aspects with Theory of Mind, and the level of these language aspects in children diagnosed with an ASD. With this knowledge, a complete image can be created about the correlation of every aspect of the language development. Also, a complete image can be created about the strengths and weaknesses of the language development of children with an ASD.Show less
Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het...Show moreHet doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen emotieregulatie van jongens tussen de zeven en twaalf jaar met en zonder disruptieve gedragsstoornis (DBD) en het opvoedgedrag van ouders. Hiervoor werden kinderen met DBD (n= 34), kinderen zonder deze gedragsstoornissen (n= 32) en hun ouders onderzocht. Opvoedgedrag van de ouders werd in kaart gebracht met de Alabama Parenting Questionnaire-Parent Form. Om emotieregulatie van de kinderen te meten werd gebruik gemaakt van de ANT Delay Frustration. Bij deze computertaak treedt er diverse keren een opzettelijke vertraging tussen de opgaven op, waardoor frustratie wordt opgewekt bij het kind. Het aantal muisklikken tijdens deze vertragingen diende als maat voor emotieregulatie. De kinderen voerden de taak twee keer achter elkaar uit. Ouders van kinderen met DBD blijken significant meer inconsistent te straffen dan ouders van kinderen zonder deze stoornissen. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat kinderen met deze gedragsstoornissen minder gevoelig zijn voor straf en negatief gedrag van deze kinderen bekrachtigd wordt doordat ouders snel geneigd zijn om toe te geven aan negatief gedrag. Daarnaast blijkt dat kinderen met – en zonder DBD significant verschillen wat betreft emotieregulatie. Zoals verwacht waren kinderen met DBD tijdens beide meetmomenten minder goed in staat tot adequate emotieregulatie dan kinderen uit de controlegroep. Er werd voor de DBD-groep een significant positief verband gevonden tussen inconsistent straffen en emotieregulatie. Voor de controlegroep werd er een significant negatief verband gevonden tussen positief opvoeden en emotieregulatie. Geconcludeerd kan worden dat opvoedgedrag van ouders en emotieregulatie van kinderen, onderling samenhangende risicofactoren zijn voor de ontwikkeling en instandhouding van agressief en antisociaal gedrag. De resultaten kunnen worden beschouwd als een ondersteuning voor de grondslagen van de interventie Parent Management Training Oregon (PMTO).Show less
In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe...Show moreIn dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe contacten aangaan met leeftijdsgenoten”, “autonomie verwerven” en “omgang met gezag” hebben volbracht. Het doel was om hier meer inzicht in te krijgen, waardoor bege¬leiding mogelijk gerichter ingezet kan worden. Dit leidde tot de hoofdvraag: In welke mate bestaan er verschillen in het beheersen van de ontwikkelingstaken van adolescenten tussen jeugdigen met angstig en stemmingsverstoord gedrag en jeugdigen zonder deze sociaal emotionele problemen? In totaal hebben 474 respondenten vragenlijsten over 266 jongens (M = 14.06; SD = 1.48) en 208 meisjes (M = 14.39; SD = 1.57) ingevuld. De Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) heeft het angstig en stemmingsverstoord gedrag in beeld gebracht en de experimentele vragenlijst Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen (AVJ) de vier ontwikkelingstaken. Naar voren gekomen is dat angstig en stemmingsverstoord gedrag bij adolescenten gepaard gaat met het minder goed beheersen van alle vier de onderzochte ontwikkelingstaken. Bij de comorbide vorm van angstig teruggetrokken en depressief gedrag was dit het sterkst het geval. Opvallend is dat de negatieve effecten bij de ontwikkelingstaken identiteitsvorming en nieuwe contacten met leeftijdsgenoten niet gevonden zijn bij meisjes met angstig depressief gedrag. Mogelijk is dit zo omdat zij, in tegenstelling tot de jongens, vriendschappen onderhouden door middel van conversatie en dat deze vriendschappen ervoor zorgen dat door middel van exploratie de identiteitsvorming niet benadeeld wordt. Vervolgonderzoek is nodig om dit gericht uit te zoeken en om causale verbanden weer te geven.Show less
Dit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen...Show moreDit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen de vier en acht jaar oud (78 meisjes, 72 jongens, M leeftijd voormeting 5.32, SD 0.56, M leeftijd nameting 6.33, SD 0.60). Tussen de voor- en de nameting heeft een ouderinterventie plaatsgevonden. Er is gekeken naar de relatie tussen executieve functies en gedragsproblemen en of de ouderinterventie invloed heeft op het verbeteren van de executieve functies en het verminderen van gedragsproblemen van de kinderen. Geconcludeerd kan worden dat hoe meer emotionele problemen, hyperactiviteit en onoplettendheid, gedragsproblemen en problemen met leeftijdsgenoten gezien worden door de ouders bij hun kind, hoe erger zij de problemen van het kind schatten welke ondervonden worden in het dagelijkse leven met de executieve functies inhibitie, planning en geheugen. Hoe meer prosociaal gedrag ouders waarnemen bij hun kind, hoe minder vaak ouders over het kind rapporteren dat het problemen heeft in het dagelijkse leven met inhibitie, planning en geheugen. De ouderinterventie heeft de executieve functies en gedragsproblemen van de kinderen in de interventiegroep niet significant meer verbeterd in vergelijking met de kinderen in de controlegroep.Show less
In this thesis1 a direct generalisation of the recombining binomial model by Cox, Ross, and Rubinstein [16] based on Pascal’s simplex is constructed. This discrete method approximates the price of...Show moreIn this thesis1 a direct generalisation of the recombining binomial model by Cox, Ross, and Rubinstein [16] based on Pascal’s simplex is constructed. This discrete method approximates the price of derivatives on multiple assets in a Black-Scholes market environment. It consists of a sequence of recombining multinomial trees based on Pascal’s simplex. The generalisation keeps most aspects of the binomial model intact, of which the following are the most important: The direct link to Pascal’s simplex; the matching of the moments of the log-transformed process; and the completeness of the model. The goal of this thesis is to privide a theoretical satisfactory solution. However, the recombining multinomial model might also have the potential to provide a practical satisfactory solution.Show less
Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën...Show moreAutismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën die het beeld behorende bij een ASS verklaren. De Theorie of Mind-hypothese (ToM), de Centrale Coherentietheorie (CC) en de Executieve Disfunctietheorie (EdisF). De drie theorieën sluiten elkaar niet uit en worden vaak naast elkaar gebruikt om het totale beeld van een ASS te verklaren. Met name EdisF is momenteel interessant om te onderzoeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat training effectief kan zijn. Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen verschillende executieve functies (EF) en ASS-kenmerken bij 746 kinderen in de leeftijd van 2 t/m 5 jaar. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect is voor leeftijd en ASS-kenmerken. Problemen met executieve functies zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function – Preschool Version (BRIEF-P). Er is gekeken naar de executieve functies inhibitie, cognitieve flexibiliteit (shift), emotieregulatie, werkgeheugen, planning en een composiet score voor het gehele EF-domein (GEC). De kinderen behoren op basis van hun score op de DSM-georiënteerde schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL 1-1,5) tot de groep kinderen met weinig ASS-kenmerken (n=691), kinderen vallend in het grensgebied (n= 28) of kinderen met veel ASS-kenmerken (n= 27). De resultaten laten zien dat er een significant verschil is tussen de drie groepen wat betreft problemen met EF; de groep kinderen met veel ASS-kenmerken vertoont de meeste problemen met EF. Het onderzoek toont een significant verschil voor alle gemeten EF-schalen van de BRIEF-P. Verdere analyses van de effectgrootte laat zien dat met name cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie gerelateerd zijn aan het hebben van ASS-kenmerken. Er is geen interactie-effect gevonden voor leeftijd en EF-problemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen met een ASS problemen hebben met EF, met name cognitieve flexibiliteit. Deze informatie kan gebruikt worden in de behandeling van kinderen met een ASS, door middel van de training van EF.Show less
One of the characteristics of Autism Spectrum Disorder (ASD) is difficulties with social interaction, which is the focus of this study. The main question is whether or not the level of intelligence...Show moreOne of the characteristics of Autism Spectrum Disorder (ASD) is difficulties with social interaction, which is the focus of this study. The main question is whether or not the level of intelligence can explain the individual differences in the quality of social skills in children with ASD. This study consisted of 108 children between 8.2 and 14.2 years, 22 children with autism spectrum disorder, 19 boys and 3 girls (M = 10,52, SD = 1,33), and 86 children with normal development, 35 boys and 51 girls (M = 10,64, SD = 1,15). The measurement instruments used in this study are the SCVT, SSRS and two items of the Wechsler Intelligence Scales and for Children (WISC-III), block design and vocabulary. The effect of intelligence level, visual spatial skills and verbal skills, on the development of social skills was investigated. It was proposed that a higher level of intelligence was related to a higher level of social skills. These hypotheses were supported by the results. A higher level of intelligence correlated with better developed social skills, both in children with ASD and children with normal development. A higher level of visual spatial skills in children with ASD appears to be associated with better developed social skills. Both in children with ASD and children with normal development a higher level of verbal skills correlated with better developed social skills.Show less
A new rite of passage in the form of travel, particularly to Europe, has become commonplace in post-World War II Australian society. The Australian experience is unique; the country's geographic...Show moreA new rite of passage in the form of travel, particularly to Europe, has become commonplace in post-World War II Australian society. The Australian experience is unique; the country's geographic place in the world, its healthy economy and its historic tie to Great Britain all characterise this phenomenon. This experience - as fluid as it may seem on the surface - has remained relatively consistent throughout the post World War II period despite developments in aviation and communications technology.Show less
Research master thesis | History: Societies and Institutions (research) (MA)
open access
This thesis is about two scientific expeditions to Dutch New Guinea.The first to the Wisselmeren (1939)just before the Second World War, the second to the Sterrengebergte (1959) a few years before...Show moreThis thesis is about two scientific expeditions to Dutch New Guinea.The first to the Wisselmeren (1939)just before the Second World War, the second to the Sterrengebergte (1959) a few years before the transfer of Dutch New Guinea to Indonesia. These expeditions were organized by the Dutch Royal Geographic Society (Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap or KNAG). Many disciplines were involved: zoology, botany, geology, anthropology and many more specialisations. This research looks specifically at the interaction between the colonial state and the scientific expedition and the knowledge resulting from this relationship. Therefore it focuses on colonial anthropology and the changing notions of race and the 'other'.Show less
In deze studie is onderzocht of de cognitieve vertekeningen van reboundjongeren afnemen na deelname aan de cognitieve gedragstherapie EQUIP. Ook is onderzocht of de mate van programma-integriteit...Show moreIn deze studie is onderzocht of de cognitieve vertekeningen van reboundjongeren afnemen na deelname aan de cognitieve gedragstherapie EQUIP. Ook is onderzocht of de mate van programma-integriteit hierin een rol speelt. De studie is verricht op drie reboundvoorzieningen in Den Haag waar met het EQUIP programma wordt gewerkt. De Hoe-Ik-Denk vragenlijst (HID) is afgenomen bij 49 jongeren, waarvan 38 (77.6%) jongens en 11 (22.4%) meisjes, van 12 tot en met 16 jaar oud (M = 13.84, SD = 1.11). Uit de resultaten blijkt dat de leerlingen een afname op elk van de cognitieve vertekeningen laten zien na het verblijf op een van de reboundvoorzieningen. De gevonden effecten zijn gemiddeld tot groot. De programma-integriteit is gemeten door een zelf ontwikkelde vragenlijst af te nemen bij de EQUIP trainers van de reboundvoorzieningen. Er is geen verschil gevonden in de mate van programma-integriteit van EQUIP tussen de drie rebounds. Op de vraag of de programma-integriteit een modererend effect heeft op de effectiviteit van EQUIP, kan in dit onderzoek geen uitspraak over worden gedaan. Hier dient verder onderzoek naar te worden verricht.Show less
Deze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te...Show moreDeze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te ontwikkelen. Aan dit onderzoek hebben in totaal 171 jongeren meegewerkt, met een gemiddelde leeftijd van 12.08 jaar (SD=2.27). De onderzoeksgroep bestond uit 59 (34.5%) jongeren met een stoornis binnen het autismespectrum, en 112 jongeren in de controlegroep. De AQ en de ADI zijn gebruikt om de kenmerken van een autismespectrum stoornis vast te stellen. De SPQ en de NPV-J recalcitrantieschaal zijn gebruikt om de kenmerken van schizofrenie te meten. Om de angst te meten is de SAS-K gebruikt, en voor de denkstoornissen is bij de jongeren de kFTDS afgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat er een positieve correlatie bestaat tussen autismespectrum stoornissen en kenmerken van schizofrenie. De mate van recalcitrantie en denkstoornissen spelen een rol in dit verband, de angst niet. Het is echter niet zo dat jongeren die meer kenmerken van autismespectrum stoornissen samengaan met meer kenmerken van schizofrenie, recalcitrantie en denkstoornissen.Show less
Het huidige onderzoek heeft als doel het toetsen van de validiteit van de indicatiestelling bij het doorverwijzen van jongeren naar het Knooppunt in Den Haag, met betrekking tot externaliserend...Show moreHet huidige onderzoek heeft als doel het toetsen van de validiteit van de indicatiestelling bij het doorverwijzen van jongeren naar het Knooppunt in Den Haag, met betrekking tot externaliserend probleemgedrag. Jongeren uit twee verschillende bovenschoolse voorzieningen, de reboundvoorzieningen en het Knooppunt ( N=213), hebben middels zelfrapportage vragenlijsten ingevuld, waarbij gekeken werd naar het voorkomen van aandachttekort/hyperactiviteit, openlijk antisociaal gedrag, proactieve en reactieve agressie. De resultaten geven weer dat er een significant verschil is tussen de twee groepen jongeren wat betreft het voorkomen van aandachttekort/hyperactiviteit, waarbij de jongeren van de rebounds meer aandachttekort/hyperactiviteit laten zien dan de jongeren van het Knooppunt. Daarnaast is er geen verschil aangetoond tussen de rebounds en het Knooppunt wat betreft het voorkomen van openlijk antisociaal gedrag, proactieve en reactieve agressie.Show less
In de eerste studie is de relatie onderzocht tussen ouderlijke stress en verschillende vormen van agressie (proactief en reactief) onder 407 jongens op het VMBO (M=14,07 jaar; SD=1,215 jaar), en de...Show moreIn de eerste studie is de relatie onderzocht tussen ouderlijke stress en verschillende vormen van agressie (proactief en reactief) onder 407 jongens op het VMBO (M=14,07 jaar; SD=1,215 jaar), en de invloed die belonings- en strafgevoeligheid op deze relatie heeft. In de tweede studie is de effectiviteit van de training Minder Boos en Opstandig onderzocht onder 22 jongeren (M=10,20 jaar; SD=1,031 jaar tijdens de voormeting). Agressie is gemeten met behulp van de Reactieve-Proactieve Agressie Vragenlijst (RPQ), ouderlijke stress met de Nederlandse versie van de Parental Stress Index- short version: de verkorte Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI-K) en belonings- en strafgevoeligheid met de Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ-C). Een principale componenten analyse op de items uit de NOSI-K geeft aanwijzingen voor een eenfactoroplossing en een tweefactoroplossing binnen de ouderlijke stress: een aan het kind gerelateerde stress-factor en een ouderschapsgerelateerde stress-factor (gevoel van incompetent ouderschap). Deze tweedeling lijkt nuttig te zijn in deze populatie. Uit regressie-analyses blijkt namelijk dat reactieve agressie het beste voorspeld wordt uit een combinatie van proactieve agressie en de ouderlijke stress (kind gerelateerd). De significantie van deze ouderlijke stress vervalt echter wanneer de belonings- en strafgvoeligheid van het kind aan het model worden toegevoegd. Proactieve agressie wordt daarentegen het best verklaard met reactieve agressie, ouderlijke stress (ouderschapsgerelateerd gerelateerd) en strafgevoeligheid. Hierbij blijft de ouderlijke stress (ouderschapsgerelateerd) dus ook in het eindmodel significant. Een lage BIS (strafgevoeligheid) heeft een mediërende invloed op de relatie tussen ouderlijke stress (zowel totale schaal als ouderschapsgerelateerde en kindgerelateerde factor) en proactieve agressie, terwijl hoge BAS (beloningsgevoeligheid, impulsiviteit en drive) juist een mediërende invloed uitoefent op de relatie tussen ouderlijke stress (alle vormen) en reactieve agressie. De enige modererende factor is drive op de relatie tussen de kindgerelateerde ouderlijke stressschaal en reactieve agressie: dit verband is sterker wanneer drive groter is. Alhoewel de kinderen in de tweede studie na de training Minder Boos en Opstandig op vrijwel alle schalen vooruitgang vertonen is er alleen een significant behandeleffect gevonden voor de mate van agressie (proactief en reactief). Er zijn geen significante correlaties tussen de verschillende instrumenten (RPQ; PSI; SPSRQ-C).Show less
In this thesis we study a measure-valued structured population model. We present a functional analytic framework in which we think the type of equations in this model are studied best and we...Show moreIn this thesis we study a measure-valued structured population model. We present a functional analytic framework in which we think the type of equations in this model are studied best and we formulate a technique to use the corresponding linear model to get solutions for the non-linear model. A key in creating a convenient framework is embedding the space of Borel measures in a Banach space that is a subspace of the dual of the bounded Lipschitz functions. We give an existence result for positive mild solutions with values in a Banach space, based on a contraction argument, which yields positive measure-valued solutions to the (semi-) linear model. To get approximations for the non-linear model, we freeze the coefficients in the equation on an equidistant grid in time and use the solutions of the linear model. These approximations are similar to those obtained by applying the Forward Euler Scheme for ordinary differential equations. We prove that the approximations form a Cauchy sequence that converges and we find a rate of convergence. We present a generalization of this technique that can be applied to a problem formulated in terms of a parametrised non-linear semigroup on a Banach space, where the parameter is determined by a feedback function.Show less
In deze studie is de ontwikkeling van de containersector in de periode 1995 tot 2006 onderzocht. Aan de hand van de laatste grote Nederlandse containerrederij Nedlloyd, is een overzicht gegeven van...Show moreIn deze studie is de ontwikkeling van de containersector in de periode 1995 tot 2006 onderzocht. Aan de hand van de laatste grote Nederlandse containerrederij Nedlloyd, is een overzicht gegeven van de ontwikkelingen, zoals de grootte van schepen, netwerk ontwikkelingen, allianties, fusies en acquisities. Daarna is er gekeken naar de invloed van de sector op de haven van Rotterdam, en met name de invloed op het uitbreidingsproject Maasvlakte 2.Show less