Een inleidend onderzoek naar de praktische gevolgen bij een verschillende maakwijze van aardewerk. Uitgevoerd met middeleeuws kookaardewerk (kogelpot). Deze experimenten zijn gedaan door water aan...Show moreEen inleidend onderzoek naar de praktische gevolgen bij een verschillende maakwijze van aardewerk. Uitgevoerd met middeleeuws kookaardewerk (kogelpot). Deze experimenten zijn gedaan door water aan de kook te brengen en de duur van het warm worden en afkoelen te metenShow less
The colonisation of the New World by the Europeans is a key event in the history of mankind. This colonisation brought about the exchange of goods, ideas, diseases and populations between the New...Show moreThe colonisation of the New World by the Europeans is a key event in the history of mankind. This colonisation brought about the exchange of goods, ideas, diseases and populations between the New World and the Old World. The timing and the progress of this colonisation process is uncertain and has been a heavily debated issue for years. A new research project called NEXUS 1492 aims to shed new light on this colonisation process through a multidisciplinary approach. In June and July 2012 an archaeological excavation took place on a Pre-European site on Anse-Trabaud, Martinique, as part of the research NEXUS 1492 performs in that region. During this excavation many archaeological materials were found, with the recovery of organic plant material being very surprising. This is because organic plant material generally decomposes in tropical areas because of the warm and humid environment. The plant macrofossils from Anse-Trabaud were researched for this thesis. This is important because plant macrofossils are generally not transported very far, enabling accurate local reconstructions of the former environment of the site. Due to the rarity of this type of material there is no extensive modern reference collection which means a number of fossils are described but are as yet unidentified. This thesis will present descriptions with pictures of 19 plant taxa. This data is used to reconstruct the past vegetation and environment at the site as well as determine the age of the sediments that contained the plant macrofossil assemblage.Show less
This thesis aimed to provide an answer to the question: “What was the Scandinavian influence on the burial rites practised in Britain between 800-1200 AD?” A background has been established by...Show moreThis thesis aimed to provide an answer to the question: “What was the Scandinavian influence on the burial rites practised in Britain between 800-1200 AD?” A background has been established by examining the situation in Anglo-Saxon Britain and Scandinavia alike. The situation was quite complex in the British Isles. The Christian Anglo-Saxons still practised funerary rites outside cemeteries and graves often still contained small amounts of grave goods. The situation in Scandinavia was also very complex because the Scandinavians themselves maintained a large scale of varied burial practices in which local variation and identity played important roles. The answer to the research question is thus not simple to give. While there are several graves in Britain that show a remarkable amount of Scandinavian influence, other graves are more ambiguous. The influence of the Scandinavians seems to be limited to first and maybe second generation of settlers in the ninth and tenth centuries AD. However, the concept of social persona can help us recognize the complex of identities represented in deviant burials and find their place in the funerary record of Britain.Show less
Doel van deze scriptie is om uit te zoeken hoeveel invloed de graven van Gelre en Holland en de bisschoppen van Utrecht bij het stichten van steden hadden. Door deze drie steden te vergelijken en...Show moreDoel van deze scriptie is om uit te zoeken hoeveel invloed de graven van Gelre en Holland en de bisschoppen van Utrecht bij het stichten van steden hadden. Door deze drie steden te vergelijken en daarbij te kijken naar de overeenkomsten en verschillen zal er een antwoord kunnen worden gevonden op de vraag of de Nederlandse steden vanuit een algemene stichtingsvisie zijn ontstaan, of dat individuele landsheren hiervoor hun eigen ideeën hadden, ondanks dat hun motieven overeen kwamen.Show less
Voorafgaand aan deze bachelorscriptie is een klein onderzoek gedaan in NUMIS, de database van het Geldmuseum waarin aangemelde muntvondsten zijn geregistreerd. Opvallend voor Noord-Holland is dat...Show moreVoorafgaand aan deze bachelorscriptie is een klein onderzoek gedaan in NUMIS, de database van het Geldmuseum waarin aangemelde muntvondsten zijn geregistreerd. Opvallend voor Noord-Holland is dat in de periode van 1000 tot 1300, 292 van de 474 munten zich bevinden in ‘Egmond’, de dorpen Egmond-Binnen, Egmond aan den Hoef of Egmond aan Zee. Het onderzoek dat uit deze constatering voortvloeide focust op twee vraagstukken. De eerste is gebaseerd op de vraag waarom deze concentratie munten zich hier bevindt. De tweede tracht te beantwoorden of in de dataset processen als monetarisatie en commercialisatie zichtbaar zijn. De eerste lijn van onderzoek is gedaan door een literatuurstudie naar het graafschap Holland en ‘Egmond’. Voor het tweede vraagstuk is de dataset van NUMIS gebruikt en is een analyse gedaan van de geregistreerde vondsten, waarin de datering en herkomst van de munten is onderzocht. Een verklaring voor deze concentratie munten in ‘Egmond’ kan zijn dat er in vergelijking tot andere gebieden meer is gezocht door metaaldetectorzoekers en/of aangemeld bij NUMIS. Toch lijkt het aannemelijk dat de aanwezigheid van de abdij die zich in Egmond-Binnen bevindt en het kasteel in Egmond aan de Hoef verband houdt met de aanwezigheid van de aangetroffen munten. De abdij werd in de tiende eeuw gesticht door de graven van Holland en had een belangrijke rol als het cultureel en spiritueel centrum in het graafschap Holland. In Egmond aan den Hoef heeft vanaf rond 1200 het slot van de heren van Egmond gestaan. Uit de analyse van de dataset is een aantal trends zichtbaar. In de periode van 1000 tot 1150 zijn nagenoeg geen munten aangetroffen; munten lijken nog geen rol van betekenis te hebben gespeeld in het dagelijks leven. In de periode tussen 1150 en 1250 neemt het aantal munten sterk toe; dit lijkt te wijzen op monetarisatie. Tevens is het mogelijk dat graaf Floris III in de periode van 1150 tot 1200 stempels verkocht aan ‘monetarii’ die onder andere op de jaarmarkt nabij de abdij munten sloegen. In de periode tussen 1250 en 1300 lijkt door de toename in de herkomst van de munten commercialisatie zichtbaar te zijn.Show less
Op de site Schöningen (Nedersaksen, Duitsland) zijn in de afgelopen twintig jaar archeologische resten uit het Vroeg Paleolithicum aangetroffen, die van groot wetenschappelijk belang voor de...Show moreOp de site Schöningen (Nedersaksen, Duitsland) zijn in de afgelopen twintig jaar archeologische resten uit het Vroeg Paleolithicum aangetroffen, die van groot wetenschappelijk belang voor de archeologie. De site kreeg haar bekendheid door de vondst van acht houten speren met een intiele datering van 400.000 jaar BP, die worden gezien als de vroegste complete jachtwerktuigen (Thieme 1997). Naast deze speren is er een groot scala aan goed geconserveerd vondstmateriaal aangetroffen, bestaande uit vuurstenen werktuigen, botanische resten, resten van insecten en vooral grote hoeveelheden dierlijk botmateriaal. Het onderzoek betreffende het botmateriaal is in de laatste twee decennia uitgevoerd door mederwerkers en studenten van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden. Bij dit onderzoek lag de focus op het skeletmateriaal van paarden, omdat van deze soort het meeste materiaal is teruggevonden, waarbij een groot percentage ook sporen bevat van menselijk handelen. Door de combinatie van het skeletmateriaal van de paarden met de speren is het beeld ontstaan dat de site het bewijs heeft geleverd voor jacht in het Vroege Paleolithicum. In deze scriptie heeft het onderzoek zich gericht op het materiaal van hertachtigen (Cervidae), afkomstig van de Vroeg Paleolithische vindplaatsen van de site Schöningen. Door middel van het determineren en het systematisch beschrijven van al het botmateriaal is de rol van de herten binnen de site Schöningen onder de loep genomen. Daarbij is zowel de paleontologische als de archeologische kant belicht. De belangrijkste vraagstelling was of de herten als achtergrondfauna kunnen worden beschouwd of net als de paarden door de mens gebruikt zijn voor consumptie. Tijdens het onderzoek zijn drie soorten Cervidae aangetroffen, namelijk ree, edelhert en reuzenhert. De fragmentatie van het skeletmateriaal toont aan dat natuurlijke tafonomische processen de overhand hebben gehad. Daarnaast zijn enkel op de vindplaats Schöningen13II-4 skeletresten met snij en schraapsporen aangetroffen, maar in minder grote aantallen dan bij het paardenmateriaal. Deze sporen zijn in de meeste gevallen het resultaat van scavenging, niet van jacht. Ook de verspreiding van het botmateriaal op de vindplaats Schöningen 13II-4 wijkt af van de verspreiding van het paardenmateriaal. Al deze factoren maken dat de hertachtigen op de site Schöningen kunnen worden beschouwd als natuurlijke achtergrondfauna.Show less
In 2011, a 17th-19th century cemetery in Middenbeemster was excavated. Two individuals were found displaying features associated with severe scoliosis. Since there are few detailed...Show moreIn 2011, a 17th-19th century cemetery in Middenbeemster was excavated. Two individuals were found displaying features associated with severe scoliosis. Since there are few detailed paleopathological descriptions available covering severe scoliosis, the analysis and comparison of these individuals could hold an interesting contribution to the paleopathological field. Therefore, the aim of this research was to establish the causes and consequences of severe scoliosis in these two skeletons, and, comparing to other collections with scoliosis in the 19th century Netherlands, establish what it could contribute to our knowledge. The research comprised a macroscopic analysis of the two individuals, s101 and s307, archival research, and comparison of s101 and s307 with existing reports on scoliosis in the two Dutch post-medieval collections from Zwolle and Alkmaar. S101 suffered from severe idiopathic scoliosis. Slight bending deformities in the left scapula and right femur suggest involvement of rickets of osteomalacia. The Cobb angle measured 75°, which is quite severe. Alterations to the thorax would have incapacitated the functioning of some vital organs. S101 was a 39-years-old female, who lived with her parents, had no occupation and was unmarried. S307 suffered from severe congenital scoliosis, a shoulder lesion (most likely a brachial plexus birth injury), bowing of the legs, and she sustained multiple enamel hypoplasias. The Cobb angle measured 155°, which is very extreme. The deformation of the thorax would have caused considerate restriction of the vital organs, causing pulmonary problems . S307 was 21-years-old female, who lived with her parents as well, had no occupation and was unmarried. The fact that both women lived with their parents shows a familial support system on the one hand, but their unmarried status shows a social stigma on the other hand. Prevalence rates from the two collections from Zwolle and Alkmaar were higher than in modern society. There is no definite explanation for these rates, future research into prevalence in the Middenbeemster collection might provide answers. Comparison of the two collections with the Middenbeemster individuals showed a relative old age-at-death, a general tendency of right thoracic curvature, and the majority of the individuals were women. All of these results are congruent with current knowledge. This research has contributed detailed descriptions of excellent examples of severe scoliosis, displaying uncommon pathological conditions. Additionally it has attempted to map the disposition of severe scoliosis and its consequences in 19th century Netherlands. Thereby, this research holds a valuable contribution to the paleopathological field.Show less
Casa del Frutteto, een middenklasse atriumhuis in Pompeii, herbergt drie Romeinse wandschilderingen van hoge kwaliteit; een van deze is een prachtige tuinschildering behorende tot de derde...Show moreCasa del Frutteto, een middenklasse atriumhuis in Pompeii, herbergt drie Romeinse wandschilderingen van hoge kwaliteit; een van deze is een prachtige tuinschildering behorende tot de derde Pompeiaanse stijl. Deze tuinschildering bevat verschillende Egyptisch aandoende elementen. Hoewel over de tuinschildering zelf veel is gepubliceerd, zijn de Egyptische elementen in deze tuinschildering slechts beschreven en vermeld in catalogi. Dit onderzoek richt zich daarom op de betekenis en functie van de Egyptische elementen in de tuinschildering in cubiculum (8) van Casa del Frutteto. Door middel van een uitgebreide analyse van de context en de elementen van de schildering, een vergelijking met de tuinschildering in het andere cubiculum van Casa del Frutteto en een beknopte uiteenzetting van het contact tussen het Romeinse rijk en Egypte wordt een religieuze, culturele en functionele interpretatie van de schildering gegeven en kan aan de hand daarvan onder andere worden geconcludeerd dat de Egyptisch elementen een hoofdzakelijk decoratieve functie hadden in het huis en ongeacht de vele associaties met de populaire Isis-cultus het cubiculum niet van een religieuze functie voorzagen, hoewel een religieuze betekenis van de elementen voor de eigenaar van het alsmede de bezoeker niet uit te sluiten is.Show less
De personalisering die hier onderzocht gaat worden, betreft personalisering van de leden van een partij die op een kandidatenlijst staan voor de landelijke Tweede Kamerverkiezingen. De...Show moreDe personalisering die hier onderzocht gaat worden, betreft personalisering van de leden van een partij die op een kandidatenlijst staan voor de landelijke Tweede Kamerverkiezingen. De onderzoeksvraag is een vraag die hopelijk het hiaat in de literatuur rondom het onderwerp van de ‘Tweede Orde Personalisering’ kan gaan dichten, of in ieder geval een gedeelte. Dit overzicht heeft als doel om te laten zien wat er voor handen is in de literatuur over persoonlijke campagnes in Nederland en om te laten zien waar er al wel literatuur van is betreffende de personalisering in de casus van Nederland. Er wordt al tijden gesproken over personalisering. Een vorm die ‘personalisme’ genoemd werd, was besproken in de Tweede Wereldoorlog door de intellectuelen die in St. Michielsgestel zaten. Ze hadden het erover dat een ‘mens pas mens was, als men een mens in de gemeenschap was en dat er sprake moest zijn van een wederkerige verantwoordelijkheid van mens en gemeenschap. Op deze wijze kon men gezamenlijk de aloude dichotomie tussen individu en gemeenschap overstijgen’ (De Rooy 2010, 205). De personalisering van de politiek waar tegenwoordig over gesproken wordt is in zekere zin omgekeerd. Karvonen stelt dat ‘the core of the personalisation hypothesis is the notion that individual political actors have become more prominent at the expense of parties and collective identities’ (Karvonen 2010, 4). Het is niet altijd duidelijk hoe sterk deze personalisering is en hoe relevant het is voor de Nederlandse politiek. Uit onderzoek van van Holsteyn en Andeweg (2008, 125) komt dat maar weinig kiezers een partijleider volgen wanneer deze naar een andere partij gaat, of lager op de kandidatenlijst staat.Show less
In 1874 is het bedrijf Braunschweigische Kohlen-Bergwerke (BKB) begonnen met exploiteren van Tertiaire bruinkool in Schöningen. Door de mijnwerkzaamheden zijn verschillende archeologische...Show moreIn 1874 is het bedrijf Braunschweigische Kohlen-Bergwerke (BKB) begonnen met exploiteren van Tertiaire bruinkool in Schöningen. Door de mijnwerkzaamheden zijn verschillende archeologische vindplaatsen aan het oppervlak komen te liggen. In 1983 is dr. Hartmut Thieme (NLD, Hannover) begonnen met archeologische opgravingen in Schöningen. Op de site Schö 13II-4 werd in 1995 de spectaculaire vondst gedaan van 8 complete houten speren van circa 325.000 jaar oud. De speren werden gevonden in associatie met groot aantal botten van de paardensoort Equus mosbachensis. Thieme was door deze vondst ervan overtuigd dat onze voorouders op deze kill-site systematisch hebben gejaagd op grote zoogdieren. Voormolen beschrijft in zijn proefschrift dat het spectrum door mensen aangebrachte snijsporen op de paardenbotten wijst op een systematische wijze van slachten (Voormolen 2008). Ook op de botten van andere grote zoogdieren zijn sporen aangetroffen van menselijke bewerking (Voormolen 2008; Van Kolfschoten et al. 2012). De neushoornassemblage uit Schöningen is tot voor kort niet onderzocht. Om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de Vroeg-Paleolithische mens in Schöningen, wordt voor dit scriptieonderzoek de relatie tussen de 2 neushoornsoorten, de bosneushoorn Stephanorhinus kirchbergensis en de steppeneushoorn Stephanorhinus hemitoechus, en de Vroeg-Paleolithische mens van Schöningen onderzocht. De neushoornassemblage bevat ca. 200 skelet- en kieselementen van de sites Schö 12B, Schö 12II-1, Schö 13II-1, Schö 13II-2, Schö 13II-3 en Schö 13II-4. De sites van Schö 12II en Schö 13II zijn gevormd tijdens het Reinsdorf Interglaciaal. Om de vraagstelling te beantwoorden is sporenonderzoek aan het botmateriaal verricht. Er zijn geen sporen aangetroffen van menselijke bewerking. Sporen van carnivore vraat en een hoge mate van verwering hebben invloed gehad op de samenstelling van de assemblage. Tot slot wordt een vergelijking gemaakt met de Midden-Paleolithische sites Biache-Saint-Vaast (Frankrijk) en Taubach (Duitsland), waar de steppeneushoorn en bosneushoorns zijn bejaagd door Neanderthalers (Dusseldorp 2009).Show less
In 2011 schreef Dijkstra zijn academisch proefschrift Rondom de mondingen van de Rijn en Maas, waarin hij het landschap en bewoning tijdens de Vroege Middeleeuwen (450-900) in de Rijnmondregio...Show moreIn 2011 schreef Dijkstra zijn academisch proefschrift Rondom de mondingen van de Rijn en Maas, waarin hij het landschap en bewoning tijdens de Vroege Middeleeuwen (450-900) in de Rijnmondregio behandeld. Dijkstra bespreekt onder andere de assemblages dierlijk botmateriaal van de opgravingen Oegstgeest van de campagnes uit 2004 en 2008. Tijdens het onderzoek door auteur naar de veestapel van Oegstgeest is het assemblage van de opgraving van 2010 bestudeerd. Dit was een mooie gelegenheid om mijn gegevens en bevindingen te kunnen vergelijken met Dijkstra, en vervolgens zijn beweringen te kunnen toetsen aan de hand van mijn onderzoeksgegevens. Daarnaast is Esser’s constatering getoetst voor de Rijnmondregio. Esser zag een toenemend belang van de schapenteelt naar mate men dichter bij de kust komt (Esser 2010,323). Uit het onderzoek blijkt Esser’s constatering niet te gelden voor de Rijnmondregio. Verder is er een vergelijking gemaakt tussen verschillende nederzettingen van onder andere het botmateriaal en ambachten met de Rijnmondregio. Op basis van mijn onderzoek, gebaseerd op secundaire producten van metaal en glas is te zeggen dat er handels- en uitwisselingsrelaties werden onderhouden tussen de nederzettingen in de Rijnmondregio en zelfs daar buiten. Valkenburg – De Woerd lijkt een surplus productie te hebben gehad wat betreft kammen en sieraden, mede hierdoor konden de mensen op de nederzettingen zaken met elkaar uitwisselen en was er dus sprake van handel. Gebaseerd op de analyse van het botmateriaal kan er niet geconcludeerd worden dat Oegstgeest een ‘handelsplaats’ is geweest. Er is onvoldoende bewijs om dit begrip toe te kennen aan de oevernederzetting Oegstgeest.Show less
In dit onderzoek wordt de betrouwbaarheid van de IKAW en het regionale model voor West-Friesland bekeken. Er zijn veel methodische problemen vast te stellen bij de huidige modellen en om...Show moreIn dit onderzoek wordt de betrouwbaarheid van de IKAW en het regionale model voor West-Friesland bekeken. Er zijn veel methodische problemen vast te stellen bij de huidige modellen en om verwachtingskaarten op een verantwoorde manier te kunnen gebruiken moeten deze worden opgelost. De grootste problemen voor de IKAW zijn het gebrek aan een goede database om als statistisch sample te dienen, de resolutie van het onderliggende kaartmateriaal en de onduidelijke weging van de expert opinion t.o.v. de statistische correlaties. Enkele verbeteringsmogelijkheden zijn het gebruik van Bayesiaanse statistiek of het Dempster-Schafer model, echter is hier meer onderzoek voor nodig. Voor de casus West-Friesland zijn er problemen van verschillende aard vast te stellen voor het regionale model dat nu gebruikt wordt. De database die ten grondslag ligt voor het Bronstijd-model is ontoereikend en het model is statistisch slecht onderbouwd. De gebruikte relatieve gain lijkt in dit gebied niet goed toepasbaar. Zowel de accuraatheid en de precisie van het model zijn laag. Kvamme’s gain lijkt beter toepasbaar. Ik toon aan dat de correlatie tussen oppervlaktevondsten en bodemeenheden niet langer gemaakt kan worden sinds de ruilverkaveling in dit gebied. Het bewoningsmodel en de geologische ontwikkeling van het gebied zijn nog niet voldoende in kaart gebracht om een beter model te maken. Wanneer deze beter in kaart worden gebracht kan er wellicht een beter verwachtingsmodel worden opgesteld. Er moet hieruit geconcludeerd worden dat er veel haken en ogen zitten aan het gebruik van verwachtingskaarten in het erfgoedbeheer. Er is specifieke kennis nodig bij het gebruik ervan, aangezien de modellen nooit volledig betrouwbaar zijn. Op dit moment is het onverantwoord om verwachtingskaarten te gebruiken bij de planningsfase van projecten, echter wanneer er geïnvesteerd wordt in het verbeteren van deze kaarten moet het mogelijk zijn om in de toekomst deze kaarten betrouwbaarder te maken en daarmee beter bruikbaar voor het erfgoedbeheer.Show less
In this thesis we will get familiar with the Theorem of Banach and Stone and a nice application. The Theorem is a classic result within the theory of spaces of continuous maps on compact Hausdorff...Show moreIn this thesis we will get familiar with the Theorem of Banach and Stone and a nice application. The Theorem is a classic result within the theory of spaces of continuous maps on compact Hausdorff spaces and is named after the mathematicians Stefan Banach and Marshall Stone. Let C(K) denote the Banach space consisting of all real- or complex-valued continuous functions on a compact Hausdorff space K, with the supremumnorm kfk∞ = sup{|f(x)| : x ∈ K}. Stefan Banach thought about the case when there is a isometric function between two such spaces. In 1932 he solved his problem for compact metric spaces K by describing that isometric map. This was extended by Marshall Stone in 1937 to general compact Hausdorff spaces K. We will consider this generalized version in this paper. The contents of this paper are as follows. In the next Section, we will discuss some basic results from different fields in mathematics. We will conclude this Section with a precise formulation of the Banach-Stone Theorem, Theorem 2.14. In Section 3 we consider more advanced results from linear functional analysis. In Section 4 we prove some important theorems from topology which are essential in the proof of the Banach-Stone Theorem. Then we have enough knowledge to prove it in Section 5. We conclude this thesis with Section 6, where we apply the Banach-Stone Theorem to obtain a description of the structure on the group of isometric isomorphisms from C(K) to C(K). Prior to reading this thesis, one should have some basic knowledge of topology and linear functional analysis. A short recap is given, but for details one could consult [6] or [7]. Before we take off, I would like to express my appreciation to my advisor M.F.E. de Jeu for the support and interesting conversations during this project.Show less