Met de focus op het inzichtelijk maken van de relatie tussen gepersonaliseerd kiesgedrag en ideologisch kiesgedrag heeft dit onderzoekt tot doel uitspraken te kunnen doen over de vermeende...Show moreMet de focus op het inzichtelijk maken van de relatie tussen gepersonaliseerd kiesgedrag en ideologisch kiesgedrag heeft dit onderzoekt tot doel uitspraken te kunnen doen over de vermeende onderlinge afruil (Lachat, 2014; McAlliser & Quinlan, 2022). Allereerst wordt getoetst of de kans op gepersonaliseerd kiesgedrag toeneemt wanneer er sprake is van een ideologische afstand tussen de kiezer en diens partijkeuze. Vervolgens wordt getoetst of gepersonaliseerd kiesgedrag onder kiezers dan ook toeneemt naarmate de afstand toeneemt. De resultaten laten zien dat inderdaad, al dan niet met een kleine effectgrootte, een positieve relatie bestaat tussen gepersonaliseerd kiesgedrag en kiezers die zich minder door ideologie laten beïnvloeden. Gezien het effect ook statistisch significant is kan verondersteld worden dat meer invloed van ideologie op het kiesgedrag van een kiezer tot op zekere hoogte de invloed van individuele politieke actoren als persoon zijnde uitsluit. Ook is er reden om aan te nemen dat wanneer de afstand toeneemt het effect groter wordt. Daarnaast bevestigd het onderzoek ook de op de literatuur gebaseerde verwachtingen dat 'partijverbondenheid' alsook het 'volgen van de politiek' de kans op gepersonaliseerd kiesgedrag verminderd, en dat het zijn van een vrouw juist de kans versterkt.Show less
Partijafsplitsingen, of legislative party switching, is binnen de politicologie een onderwerp waar veel onderzoek naar is gedaan. Desondanks is de context van Nederlandse gemeenteraden nog niet...Show morePartijafsplitsingen, of legislative party switching, is binnen de politicologie een onderwerp waar veel onderzoek naar is gedaan. Desondanks is de context van Nederlandse gemeenteraden nog niet eerder onderzocht, terwijl het fenomeen in de praktijk steeds vaker waargenomen wordt (Abels, 2018; Ketelaar, 2021). Deze studie beoogt een eerste aanzet te zijn voor meer inzicht in factoren en beweegredenen bij afsplitsingen binnen Nederlandse gemeenteraden. In de theoriesectie wordt allereerst de academische literatuur gecombineerd met de specifieke context van Nederlandse gemeenteraden. Hieruit volgen zes verwachtingen, die vervolgens middels een thematische analyse worden getoetst aan acht semi-gestructureerde kwalitatieve interviews met afgesplitste gemeenteraadsleden. De bevindingen suggereren dat er in bijna alle gevallen sprake is van een conflict: interpersoonlijk, ideologisch, of een combinatie van beide. De mogelijkheid tot herverkiezing noemt een enkeling als belangrijke reden, al moet hierbij een kanttekening worden geplaatst wat betreft de representativiteit van de steekproef. Het aantal voorkeursstemmen speelt voor de meeste participanten een grote rol voor de rechtvaardiging van hun keuze tot afsplitsing. Bijzondere rollen, zoals het fractievoorzitterschap, lijken weinig tot geen effect te hebben op partijveranderingen. Tenslotte laat het thema loyaliteit zien dat raadsleden vooral betrokken zijn bij personen binnen de partij, boven de partij als institutie. Daarbij wordt bij dit thema ook duidelijk hoe ingrijpend en emotioneel de gebeurtenis voor deelnemers kan zijn.Show less
Bachelor thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (BSc)
closed access
Doven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de...Show moreDoven en slechthorenden worden door de maatschappij op een bepaalde manier geclassificeerd en dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden die zij hebben in de maatschappij. Deze scriptie gaat in op de manier waarop doven en slechthorenden worden gezien. Hierbij zal vanuit verschillende perspectieven worden gekeken wat het inhoudt om doof te zijn. De perspectieven van de horende maatschappij zullen tegenover die van de doven en slechthorenden worden gezet. Het perspectief van de horende maatschappij is op dit moment dominant. Om te analyseren waarom dit het geval is zal worden gekeken hoe de horende maatschappij het zintuig horen waardeert. Vervolgens zal worden gekeken hoe doven en slechthorenden in het dagelijks leven functioneren zonder het zintuig horen. Zij bewijzen dat het zintuig horen niet nodig is om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Op dit moment leven doven en slechthorenden in een wereld die niet altijd toegankelijk is. Er worden wel veranderingen gedaan om de maatschappij toegankelijker te maken, maar zijn dit wel de veranderingen die doven en slechthorenden zelf graag zien? Er is sprake van een spanningsveld tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij en dit spanningsveld zal in deze scriptie worden geanalyseerd.Show less
Dutch law mandates that every secondary special education school develops post-secondary transition plans for their students. Currently, there are no established guidelines for creating these...Show moreDutch law mandates that every secondary special education school develops post-secondary transition plans for their students. Currently, there are no established guidelines for creating these transition plans. This study aimed to investigate two potential factors that could be considered, specifically for students with autism: IQ and social-emotional functioning. To examine the relationship between IQ, social-emotional functioning, and transition plans, this research assessed the correlation between IQ and transition plans, the correlation between social-emotional functioning and transition plans, and whether IQ or social-emotional functioning more strongly predicted transition plans. Recruitment resulted in a sample of n= 14 participants: with n= 13 boys and n= 1 girl. N= 7 was assigned the transition profile Labor and n= 7 was assigned the transition profile Post-Secondary Education, none of the participants were assigned the transition profile Daytime Occupation. This study utilized the developmental prospect plans of the students. Upon data analysis, it was found that there was no significant correlation between IQ and transition planning (p = .428), no significant correlation between social-emotional functioning and transition planning (p = .855), and neither IQ nor social-emotional functioning emerged as a stronger predictor for transition planning. The limitations of the current research were a small sample size, the variability of entries in the developmental prospect plans and the multidimensionality of the variables IQ and social-emotional functioning. Future research should be done to investigate the replicability of the current findings within a bigger sample and the potential of alternative variables that may be associated. Teachers working with students with autism may need additional training to understand the complexities of transition planning beyond the intellectual or social-emotional functioning. Considering these findings, it is concluded that neither IQ nor social-emotional functioning should be used as sole criteria for transition plans for autistic students in secondary special education.Show less
Onderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze...Show moreOnderzoek naar de classificatieaccuratesse van Alzheimer is belangrijk om de ziekte in de toekomst beter te kunnen behandelen. In deze scriptie werden twee structurele MRI-maten geëvalueerd: grijze stofdichtheid (48 predictoren) en subcorticale volumes (14 predictoren). Deze scriptie onderzocht wat de toegevoegde waarde van subcorticale volumes bovenop grijze stofdichtheid is. Hierbij werd verwacht dat I) grijze stofdichtheid accurater was voor de classificatie van Alzheimer dan subcorticale volumes, maar dat II) subcorticale volumes nog wel iets zouden toevoegen aan grijze stofdichtheid. Om dit te onderzoeken, is data gebruikt van 249 participanten afkomstig uit twee verschillende studies. 76 participanten hadden de diagnose Alzheimer en de overige 173 participanten waren cognitief gezonde ouderen. Er zijn drie modellen gebruikt: een model van grijze stofdichtheid (48 predictoren), een model van subcorticale volumes (14 predictoren) en een combinatiemodel van grijze stofdichtheid en subcorticale volumes (62 predictoren). Voor alle modellen is een logistische regressieanalyse met geneste kruisvalidatie uitgevoerd. Het model van grijze stofdichtheid had een AUC-waarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.822. Het model van subcorticale volumes had een AUC-waarde van 0.807 en een MGA-waarde van 0.769. Het gecombineerde model had een AUCwaarde van 0.897 en een MGA-waarde van 0.841. De eerste hypothese werd bevestigd, aangezien grijze stofdichtheid belangrijker was voor de classificatieaccuratesse dan subcorticale volumes. De tweede hypothese kon niet worden bevestigd, aangezien subcorticale volumes weinig tot niets lijken toe te voegen aan grijze stofdichtheid voor de classificatieaccuratesse van Alzheimer. Deze kennis kan gebruikt worden om toekomstige classificatiemodellen van Alzheimer te verbeteren.Show less
Onverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de...Show moreOnverwachtse voorvallen kunnen in het dagelijks leven hinder veroorzaken, tenzij er goed op wordt aangepast. Een verminderd aanpassingsvermogen zou dus risico’s met zich mee kunnen brengen. In de literatuur zijn vooral onderzoeken te vinden die de invloed van stress op cognitief, maar niet op motorisch aanpassingsvermogen belichten. Om dit gat in de literatuur te vullen, is het van belang om onderzoek te doen naar de invloed van stressniveau op motorisch aanpassingsvermogen. In dit onderzoek deden 80 participanten een VR game en vulden de PSS-10 in om stress te meten. In de VR game moesten participanten objecten vangen en deze in een gat voor zich gooien door controllers te gebruiken. In bepaalde levels was er echter een temporele en/of spatiele asynchronie tussen de avatar en de participant. Het motorisch aanpassingsvermogen werd gemeten door te kijken hoe goed de participanten hierop corrigeerden. De hypothese luidt als volgt: ‘De aanwezigheid van stress is gerelateerd aan een verminderd motorisch aanpassingsvermogen.’ Door middel van een simpele lineaire regressie is aangetoond dat de hypothese verworpen moet worden: stressniveau is geen significante voorspeller van motorisch aanpassingsvermogen (p = .127). Dit onderzoek laat zien dat de VR game mogelijk ingezet kan worden in situaties waarin stress een rol speelt, bijvoorbeeld om af te leiden van stress. Verder toont dit onderzoek dat stress niet altijd een negatieve connotatie zou moeten hebben.Show less
Klimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor...Show moreKlimaatverandering wordt versneld door de mens en klimaatvriendelijk gedrag stimuleren kan helpen om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. Kennis over klimaatverandering zorgt ervoor dat mensen beter op de hoogte zijn van klimaatverandering en dus wat zij hieraan kunnen doen, maar het werkende mechanisme in de relatie tussen kennis en gedrag is nog onduidelijk. Aan de hand van de Theory of Planned Behavior zou self-efficacy als mediator de relatie tussen kennis en klimaatvriendelijk gedrag kunnen verklaren. Dit is onderzocht bij 428 adolescenten tussen 16 en 24 jaar met een online zelfrapportage vragenlijst over kennis, klimaatvriendelijk gedrag en self-efficacy. De resultaten lieten zien dat zowel de relatie van kennis over klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag als het indirecte effect via self-efficacy significant en positief zijn. Exploratieve analyses lieten zien dat de significante resultaten niet werden gerepliceerd als er gekeken werd naar specifiek kennis over koolstofdioxide en het broeikaseffect. Echter, er bleek wel een significant en positief direct en indirect verband voor kennis over klimaatverandering en oorzaken hiervan kennis over gevolgen van klimaatverandering. Daarbij bleek een significant positief verband tussen kennis over gevolgen van klimaatverandering en klimaatvriendelijk gedrag wanneer rekening werd gehouden met self-efficacy. Ofwel, deze studie heeft laten zien dat het onderscheid maken in verschillende soorten klimaatkennis belangrijk is als er wordt gekeken naar verbeteren van klimaatvriendelijk gedrag. Door de juiste soort kennis over te dragen, kunnen adolescenten worden gestimuleerd om zich klimaatvriendelijker te gedragen.Show less
Het pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente...Show moreHet pyrrhonisme is een praktische filosofie die kan leiden tot gemoedsrust. Volgens de oorspronkelijke wijsgeer Pyrrho van Ellis zelf verloopt dit middels uitstel van oordeel omtrent non-evidente zaken. In dit onderzoek is deze eeuwenoude leer onderzocht. De eerste hypothese om deze doctrine te onderzoeken was dat een pyrrhonistische denkwijze positief gecorreleert zou zijn aan gemoedsrust. Daarnaast is de mogelijke invloed van geloof op deze relatie bestudeert. Hiervoor was de verwachting dat de relatie tussen pyrrhonistisch denken en gemoedsrust minder sterk is voor gelovige mensen. Om dit te testen is een testbatterij opgesteld, bestaande uit de Non Evident Questionnaire, Generalized Anxiety Disorder-7 en Perceived Stress Scale. Aan de hand van de responses van 175 deelnemers, bleek de hoofdanalyse niet significant te zijn bij zowel de GAD-7 als de PSS. Uit de moderatie analyse bleek tevens een insignificant effect. Beide hypotheses kunnen dus worden verworpen. Mogelijke verklaringen hiervoor kunnen zijn dat de verkregen data relatief weinig gelovige mensen bevatte en relatief veel transgender mensen, waardoor conclusies voorzichtiger getrokken dienen te worden. Daarnaast waren de stellingen in de NE-Q voornamelijk gericht op hedendaagse onderwerpen, en is wellicht niet geschikt voor het meten van een dergelijk tijdloos construct.Show less
Dit onderzoek gaat na of er een verband is tussen BMI en de predispositie voor psychopathologie. Die samenhang zou gemedieerd worden door het waargenomen gevoel van veiligheid. Eén recent...Show moreDit onderzoek gaat na of er een verband is tussen BMI en de predispositie voor psychopathologie. Die samenhang zou gemedieerd worden door het waargenomen gevoel van veiligheid. Eén recent wetenschappelijk artikel stelt dat obesitas een onbewuste stressor is, wat resulteert in een lager gevoel van waargenomen veiligheid: een minder fit lichaam zou de stressrespons aanwakkeren. Daarnaast ondersteunen onderzoeken het verband tussen obesitas en depressie. De huidige onderzoekspopulatie is niet-klinisch en géén extreme gevallen van BMI zijn bekend. Dit huidige onderzoek onderscheidt zich daardoor van andere onderzoeken, omdat er hier wordt gesproken van een predispositie. 86 participanten zijn geanalyseerd. Hierbij zijn de BMI, het waargenomen gevoel van veiligheid (m.b.v. de NPSS) en de zelf-gerapporteerde mate van Depressieve-, Angst- en Stress-symptomen (m.b.v. de DASS-42) in kaart gebracht. Dit onderzoek heeft deel uitgemaakt van een groter geheel. Participanten die hebben deelgenomen dienden één week ademhalingsoefeningen te verrichten en vragenlijsten te voltooien, zodat de invloed op waargenomen stress duidelijk werd. De eerste hypothese stelde dat indien je BMI hoger is, er sprake is van een lager gevoel van waargenomen veiligheid. De tweede hypothese stelde dat een lager gevoel van waargenomen veiligheid correspondeert met een toename van DASS-symptomen. Dat zou fungeren als een predispositie voor psychopathologie. De analyses tonen een sterk verband aan. Wij kunnen concluderen dat de invloed van BMI op de predispositie voor psychopathologie geheel via het waargenomen gevoel van veiligheid verloopt. Vervolgonderzoek zou de lichamelijke mobilisatie kunnen uitvragen, omdat een hogere BMI niet hoeft te betekenen dat een lichaam minder fit is.Show less
De toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt...Show moreDe toename van depressie, angst en stress onder studenten roept de noodzaak op om makkelijk toepasbare interventies te ontwikkelen die gevoelens van veiligheid verhogen. Om dit te bereiken wordt vanuit het perspectief van de polyvagaal theorie een alternate nostril breathing (ANB) interventie aangeboden. Verondersteld wordt dat aangenomen activatie van het ventrale vagale complex door middel van deze ademtechniek, waarbij om de beurt door een neusgat in- en uitgeademd wordt, het veiligheidsgevoel kan verhogen. Dit wordt weergegeven in een toename van de pre- naar posttest op de Neuropsychological safety scale (NPSS). Aanvullend hierop wordt op basis van de interactie tussen de darmen en het brein, verwacht dat iemands transit time, zoals weergegeven in ontlasting consistentie en gemeten met de Bristol stool chart, informatie biedt over hoe veilig iemand zich voelt en daarmee invloed heeft op de effectiviteit van de ANB interventie. Een totaal van 89 participanten werd verzameld. De helft volgde zeven dagen lang een vijf minuten durende ANB interventie gepaard met enkele vragen, waaronder over de ontlasting consistentie. Dit is vergeleken met de participanten in een placebogroep. Een repeated measures ANOVA vond geen significante verschillen tussen de ANB- en placebogroep op hun verandering in de pre- naar posttest NPSS. Ook het effect van transit time was niet significant. Hieruit werd geconcludeerd dat ANB het gevoel van veiligheid niet kon verhogen en transit time geen invloed had op de effectiviteit van de ANB interventie. De validiteit van de NPSS wordt kritisch besproken en zal in toekomstig onderzoek verder uitgewerkt moeten worden.Show less
Het doel van dit onderzoek is om te kijken naar de invloed van de persoon (expert vs niet-expert) en de manier van berichtgeving (warmte vs. logica) op de geloofwaardigheid van een complottheorie...Show moreHet doel van dit onderzoek is om te kijken naar de invloed van de persoon (expert vs niet-expert) en de manier van berichtgeving (warmte vs. logica) op de geloofwaardigheid van een complottheorie wanneer deze ontkracht wordt. Voorgaand onderzoek suggereert dat de meest overtuigende combinatie afhankelijk is van het motief van de ontvanger (Linne et al., 2022). Dat resulteert in de verwachting dat er een mogelijk verschil is tussen de algemene populatie en mensen die eerder geneigd zijn in complottheorieën te geloven. Verwacht wordt dat experts meer invloed hebben op de algemene populatie (vergeleken niet-experts), terwijl niet-experts meer invloed hebben op hoge complotgelovers(vergeleken experts) wanneer zij een complottheorie ontkrachten. Warmte zou voor beide groepen overtuigender zijn dan logica. Vervolgens onderzochten we verschillende combinaties van expertise en warmte voor zowel de algemene populatie als de groep hoge complotgelovers. We voerden een online quasi-experiment uit met 179 respondenten, waarbij we eerst gegevens verzamelden over de neiging tot algemeen complotgeloof (GCBS-15). Na een voormeting werden de respondenten willekeurig verdeeld over vier condities (warmte expert; warmte niet-expert; logica expert; logica niet-expert) waarin een complottheorie ontkracht werd, gevolgd door een nameting. De verschilscores werden geanalyseerd met een twee bij twee between subject ANOVA van expertise en warmte, vervolgens werd deze data gesplitst voor hoge versus lage complotgelovers. De resultaten tonen aan dat er een significant effect van expertise op de verschilscores van het complotgeloof is voor de algemene populatie, maar geen effect van warmte op deze verschilscores. Ook werd er geen significant effect gevonden voor de groep hoge complotgelovers voor zowel expertise als warmte. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op een grotere steekproefsample met meer hoge complotgelovers. Hierbij kunnen de oorzaken van complottheorieën in acht genomen worden. Zo kunnen instanties die slachtoffers zijn van complottheorieën een passend plan bedenken om deze theorieën te ontkrachten.Show less