Coproductie is een vorm van gelijkwaardige samenwerking tussen publieke spelers en burgers, die de afgelopen jaren steeds meer onder de aandacht komt in het maatschappelijke veld en bij...Show moreCoproductie is een vorm van gelijkwaardige samenwerking tussen publieke spelers en burgers, die de afgelopen jaren steeds meer onder de aandacht komt in het maatschappelijke veld en bij beleidsmakers. Desondanks kan coproductie ook leiden tot een vorm van uitsluiting. De centrale vraag van dit onderzoek richt zich daarom op de manier waarop betrokken spelers bij coproductiesamenwerkingen representativiteit waarborgen: Op welke manier kijken betrokken spelers binnen coproductieprocessen naar representativiteit? Voor het beantwoorden van deze vraag is gekozen voor de Q-methodologie, een methode die zich focust op het systematisch analyseren van subjectiviteit. Verrijkt met korte kwalitatieve interviews biedt de methodologie inzichten in de manier waarop betrokkenen kijken naar representativiteit binnen coproductie. In totaal hebben 20 betrokkenen bij het buurtnetwerk Bondgenoten Moerwijk, een netwerk bestaande uit publieke professionals, wijkprofessionals en bewoners, deelgenomen aan het Q-methodologisch onderzoek. Door het rangschikken van 37 stellingen van “meest mee oneens” tot “ meest mee eens”, en toelichting te geven op de plaatsing van de stellingen in de rangschikking, zijn drie “profielen”, die de algehele gedeelde visies van de respondenten onderscheiden, aangetoond. Allereerst kenmerkt een factor zich door “professioneel vertrouwen” en stelt dat professionals uitstekend in staat zijn om de belangen van de inwoners te behartigen. De tweede factor, “inclusieve reflectie” benadrukt het belang van diversiteit en het kritisch reflecteren of het Bondgenotennetwerk wel echt goed aansluit bij wat bewoners van de wijk willen. De derde factor staat voor “bewonersgedragen sturing”, welke hamert op een grotere rol voor bewoners binnen het netwerk bij het bepalen van de koers, omdat professionals volgens hen niet zelf kunnen vaststellen wat de bewoners daadwerkelijk nodig hebben. Uit dit onderzoek blijkt dat de drie perspectieven (professioneel vertrouwen, inclusieve reflectie en bewonersgedragen sturing) ieder op hun eigen manier bijdragen aan het beeld van representativiteit binnen de Bondgenoten Moerwijk. Hoewel betrokkenen het grotendeels eens zijn over de waarde en positieve output van het buurtnetwerk, wordt er geen uniforme oplossing gevonden voor de vraag hoe representativiteit precies moet worden gewaarborgd. De functie of achtergrond van een deelnemer kleurt zijn of haar visie deels, maar blijkt niet allesbepalend: zowel professionals als bewoners kunnen zich in elk van de perspectieven herkennen. Uiteindelijk wijst dit erop dat representativiteit binnen coproductie een voortdurend gespreksonderwerp dient te zijn, waarbij communicatie en het maken van duidelijke afspraken over de coproductie en de verwachtingen die daarbij horen een significante bijdrage leveren aan een duurzame coproductie.Show less
Hoewel het Persoonsgebonden Budget (PGB) in het bijzonder en wooninitiatieven in het algemeen (ook via Zorg in Natura) zijn ontworpen om eigen regie en gepersonaliseerde zorg te bevorderen, zijn er...Show moreHoewel het Persoonsgebonden Budget (PGB) in het bijzonder en wooninitiatieven in het algemeen (ook via Zorg in Natura) zijn ontworpen om eigen regie en gepersonaliseerde zorg te bevorderen, zijn er zorgwekkende signalen dat eigen regie in sommige wooninitiatieven, met name die beheerd door zorgondernemers, niet goed tot uiting komt. Dit staat in contrast met de oorspronkelijke bedoeling van deze initiatieven. Terwijl ouderinitiatieven vaak een hogere mate van eigen regie en tevredenheid ervaren, worden ondernemersinitiatieven gekenmerkt door een dominante besluitvorming door zorgaanbieders, wat leidt tot verminderde eigen regie en een afhankelijkheidsrelatie voor de bewoners. Er is daarom een dringende noodzaak om te onderzoeken hoe eigen regie wordt ervaren door bewoners en hun naasten in verschillende typen wooninitiatieven en welke factoren hierbij een rol spelen. De onderzoeksvraag luidt: "Ervaren de bewoners en hun naasten van bewoners- en ouderinitiatieven een andere mate van regie dan de bewoners/naasten van ondernemersinitiatieven en hoe leiden deze initiatiefvormen tot deze gevoelens?". Maatschappelijk gezien is het van cruciaal belang om de eigen regie van Wet Langdurige Zorg (WLZ) cliënten te waarborgen, vooral gezien hun intensieve zorgbehoeften. Een dieper begrip van de dynamiek en uitdagingen van wooninitiatieven draagt bij aan een gepersonaliseerde benadering van zorg en kan leiden tot verbeterde kwaliteit van leven voor deze doelgroep. Op wetenschappelijk niveau draagt dit onderzoek bij aan het vullen van de kennislacunes met betrekking tot de impact van wooninitiatieven op eigen regie. Studies met een focus op mensen met een verstandelijke beperking zijn vaak ondervertegenwoordigd in onderzoek, terwijl deze groep juist extra aandacht verdient wegens de kwetsbare positie in het zorglandschap. Dit onderzoek biedt de mogelijkheid om deze lacune aan te pakken en draagt zo bij aan een inclusievere wetenschappelijke benadering van zorgonderzoek. Bovendien biedt dit onderzoek nieuwe inzichten in de mechanismen die ten grondslag liggen aan de ervaren eigen regie in wooninitiatieven, waardoor beleidsmakers en zorgverleners effectievere interventies kunnen ontwikkelen om de eigen regie van mensen met een beperking te bevorderen. De dataverzameling omvat interviews met bewoners, naasten, en zorgprofessionals van verschillende wooninitiatieven. Een semigestructureerde interviewaanpak wordt gebruikt om flexibiliteit te bieden en specifieke indicatoren zoals eigen regie te identificeren. Deze aanpak is geschikt voor het vastleggen van de ervaringen van de betrokkenen en wordt aangevuld met secundaire data zoals jaarrapporten en website-informatie van de wooninitiatieven. De vergelijkende casestudy wordt gebruikt om verschillen en overeenkomsten tussen de wooninitiatieven te analyseren en patronen te identificeren. De theorie die ten grondslag ligt aan dit onderzoek richt zich op de organisatorische kenmerken van zowel bewoner-ouderinitiatieven als ondernemersinitiatieven. Bewoner-ouderinitiatieven kennen een vorm van actief burgerschap, waarbij de nadruk ligt op betrokkenheid en samenwerking tussen alle betrokkenen. Ondernemersinitiatieven daarentegen opereren vanuit een verdienmodel en worden vaak gekenmerkt door bureaucratische elementen. Uit de bevindingen van dit onderzoek komt naar voren dat ouderinitiatieven die een combinatie hebben van hoge werkvrijheid en lage regeldruk het meest gunstig zijn voor het stimuleren van eigen regie bij bewoners. Hoewel ondernemersinitiatieven ook regelruimte kunnen bieden voor eigen regie, wordt de mate van eigen regie sterk bepaald door hoe deze ruimte wordt benut. Uit de resultaten bleek verder dat, ondanks een situatie van hoge werkdruk in het ondernemersinitiatief, toch een hoge mate van eigen regie kon worden ervaren. Dit wijst erop dat hoewel hoge werkdruk doorgaans wordt geassocieerd met verminderde eigen regie, er situaties zijn waarin dit niet het geval is. Opvallend was dat in dit geval, waar het om een ondernemersinitiatief ging, geen werkvrijheid werd verwacht, maar toch aanwezig bleek te zijn. Deze bevinding benadrukt de complexiteit van de relatie tussen werkdruk, werkvrijheid en eigen regie, waarbij het effect afhangt van verschillende contextuele factoren. Het onderzoek bevestigt dat bewoners en hun naasten in ouderinitiatieven een hogere mate van ervaren eigen regie hebben dan die in ondernemersinitiatieven. Deze bevinding benadrukt het belang van het ondersteunen en faciliteren van ouderinitiatieven om de eigen regie van bewoners te bevorderen. Echter, de relatie met werkdruk, werkvrijheid en regelruimte is complex en afhankelijk van verschillende contextuele factoren. Het blijft echter een constante bevinding dat regeldruk een beperkende factor vormt bij ondernemersinitiatieven met zorg in natura wat betreft de ervaren eigen regie van bewoners en hun naasten. Het onderzoek benadrukt enkele beperkingen, zoals de uitdaging om directe input van bewoners met een verstandelijke beperking te verkrijgen. Voor vervolgonderzoek is het aan te bevelen om diverse methoden te gebruiken om de ervaringen van bewoners nauwkeuriger vast te leggen. Een andere aanbeveling omvat ook een diepgaandere analyse van machtsdynamieken binnen ondernemersinitiatieven als gevolg van een gebrek aan alternatieven, en de ontwikkeling van interventies ter versterking van de eigen regie van bewoners.Show less
De laatste jaren is er een groei in de ontwikkeling en het gebruik van kunstmatige intelligentie (AI) in de publieke sector. Het gebruik van AI binnen de publieke sector heeft veel potentie en...Show moreDe laatste jaren is er een groei in de ontwikkeling en het gebruik van kunstmatige intelligentie (AI) in de publieke sector. Het gebruik van AI binnen de publieke sector heeft veel potentie en voordelen. Echter, is de implementatie van kunstmatige intelligentie in de publieke sector omringd door onzekerheden en risico’s. Tevens zijn de gevolgen van kunstmatige intelligentie nog moeilijk te voorspellen. Daarom is het noodzakelijk om de rol van leiderschap beter te begrijpen bij de implementatie van kunstmatige intelligentie binnen de publieke sector. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de rol die leiderschap speelt bij de implementatie van AI binnen de publieke sector, met als doel meer kennis te genereren omtrent dit onderwerp. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Hoe speelt leiderschap een rol in de implementatie van kunstmatige intelligentie in de publieke sector? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er vier in-depth interviews gehouden met leidinggevenden en medewerkers van de bibliotheek de Boekenberg in Spijkenisse. De vier respondenten die geïnterviewd zijn bestaan uit twee leidinggevenden en twee medewerkers. De data uit de interviews zijn getranscribeerd en vervolgens op basis van het theoretische kader gecodeerd. Uit de resultaten van de interviews is gebleken dat leiderschap vier verschillende rollen heeft bij de implementatie van AI binnen de publieke sector: visionair, probleemoplosser, begeleider en facilitator. Deze rollen bevatten onderdelen van eerder onderzochte leiderschapsconcepten zoals: transformationele leiderschap en digital leadership. De bibliotheeksector is maar een klein onderdeel van de vele organisaties die gebruik maken van AI binnen de publieke sector. Hierdoor zou een eventueel vervolgonderzoek zich kunnen richten op de rol van leiderschap bij de implementatie van AI bij een andere organisatie binnen de publieke sector die kunstmatige intelligentie op grotere schaal implementeert.Show less
In deze scriptie wordt er onderzoek gedaan naar de invloed van gepercipieerde eenzaamheid en individuele motivatiefactoren op de participatie van senioren in coproductieactiviteiten binnen een...Show moreIn deze scriptie wordt er onderzoek gedaan naar de invloed van gepercipieerde eenzaamheid en individuele motivatiefactoren op de participatie van senioren in coproductieactiviteiten binnen een buurthuis in Moerwijk te Den Haag. Het onderzoek vult de leemte aan op het gebied van psychologische en emotionele bepalingen die senioren motiveren of demotiveren om actief deel te nemen aan coproductie in het lokale buurthuis. De centrale vraag is: Hoe beïnvloeden gepercipieerde eenzaamheid en individuele motivatiefactoren de keuze van senioren in Moerwijk om deel te nemen aan coproductie binnen het vrouwenbuurthuis? Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is dit onderzoek uitgevoerd doormiddel van een kwalitatief onderzoek, waarbij semigestructureerde interviews zijn uitgevoerd met vier senioren uit Moerwijk. Deze manier van deductief en kwalitatief onderzoek doen, heeft inzicht geboden in de ervaringen en motivaties van de deelnemers. Hiermee werd het onderzoek in staat gesteld om de interacties tussen individuele motivatiefactoren, gepercipieerde eenzaamheid op coproductie te analyseren. Uit de resultaten blijkt dat het gevoel van gepercipieerde eenzaamheid geen invloed heeft op hoeveel mensen meedoen aan activiteiten in het buurthuis. Wat wel belangrijk is, zijn de drie motivatiefactoren uit de zelfdeterminatietheorie: autonomie, competentie en verbondenheid. Senioren die zich sterker voelen op deze gebieden, zijn meer geneigd om deel te nemen aan het buurthuis. Kortom, het onderzoek concludeert dat persoonlijke motivatiefactoren zoals autonomie, competentie en verbondenheid belangrijker zijn voor de deelname van senioren aan activiteiten dan het gevoel van gepercipieerde eenzaamheid. Het is belangrijk om voorzichtig te zijn bij het generaliseren van de resultaten naar andere groepen in de samenleving vanwege de beperkte steekproefomvang van vier respondenten en de context van het onderzoek. Bovendien zijn politieke en financiële factoren die de participatie kunnen beïnvloeden ook relevant en zouden in toekomstig onderzoek kunnen worden meegenomen. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is om een grotere steekproef te gebruiken en deelnemers willekeurig te selecteren, wat mogelijk representatievere resultaten oplevert. Het is ook aan te raden voor beleidsmakers om strategieën te ontwikkelen die deze motivatiefactoren versterken, met als doel senioren meer betrokken te maken bij coproductieactiviteiten.Show less
Deze scriptie onderzoekt de ervaren spanningen bij Nederlandse buurtbudgetprogramma's, met een specifieke focus op Gouda, Katwijk, Den Haag en Eindhoven. De centrale vraag richt zich op de invloed...Show moreDeze scriptie onderzoekt de ervaren spanningen bij Nederlandse buurtbudgetprogramma's, met een specifieke focus op Gouda, Katwijk, Den Haag en Eindhoven. De centrale vraag richt zich op de invloed van de democratische inrichting op deze spanningen. De scriptie is ter afronding van de master management van de publieke sector van de Universiteit Leiden. Het onderzoek combineert literatuuranalyse met percepties van respondenten, waarbij vier casussen zijn onderzocht die op basis van het model van Engbersen, Fortuin & Hofman (2010) anders zijn ingericht. De resultaten tonen drie hoofdspanningen aan. Allereerst blijkt dat beleidsmakers die kiezen voor uitgebreide participatie, meer kosten maken, maar ook meer druk ervaren om zoveel mogelijk mensen bij het buurtbudget te betrekken. Voor buurtbudgetten met vertegenwoordigende democratie geldt dit niet. Een tweede spanning doet zich voor tussen het buurtbudget en bestaande belangengroepen zoals wijkberaden. Gemeenten worstelen met de manier hoe ze wijkberaden en belangenorganisaties het beste kunnen betrekken bij het buurtbudget. Ten slotte blijkt er spanning te zijn tussen het buurtbudget en de ambtelijke organisatie. Hoe groter die afstand, hoe groter de interne ambtelijke dynamiek. Heldere kaders verminderen deze spanning. De scriptie biedt inzicht in lokale uitdagingen bij het ontwerpen van buurtbudgetten en benadrukt het belang van flexibiliteit, lokale contextkennis en aandacht voor organisatorische capaciteiten voor het succesvol inrichten van buurtbudgetprogramma's. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op gedetailleerdere casestudy's en longitudinale analyses om een gefundeerd model voor buurtbudgetten in relatie tot mogelijke spanningen te ontwikkelen.Show less
Dit verkennende, inductieve onderzoek heeft als doel om leeftijd als onafhankelijke variabele en als sociaal demografische antecedent van PSM te onderzoeken. In bestaande literatuur wordt over de...Show moreDit verkennende, inductieve onderzoek heeft als doel om leeftijd als onafhankelijke variabele en als sociaal demografische antecedent van PSM te onderzoeken. In bestaande literatuur wordt over de relatie tussen leeftijd en PSM er enerzijds gezegd dat leeftijd wel invloed heeft op PSM terwijl onderzoek van Moynihan en Pandey een contrasterend resultaat laat zien (Moynihan & Pandey, 2007; Perry, 1990). Om te achterhalen wat het mechanisme achter deze relatie voorstelt, is ervoor gekozen om bestaande literatuur verdieping te geven in een kleinschalig onderzoek, waarbij de doelgroep is afgebakend naar backoffice ambtenaren van drie ministeries. De onderzoeksvraag luidt: hoe beïnvloedt leeftijd de mate van PSM van ambtenaren die in de backoffice werkzaam zijn van het Rijk? Om antwoord te geven op deze vraag zijn in totaal tien Rijksambtenaren geïnterviewd. De waargenomen resultaten tonen geen opmerkelijke patronen waaruit kan worden afgeleid dat leeftijd als onafhankelijke variabele een positief of negatief effect heeft op de mate van PSM.Show less
In dit onderzoek wordt het effect van de mate van het vertrouwen in de overheid op verschillende burgerparticipatievormen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een sterk positief effect is...Show moreIn dit onderzoek wordt het effect van de mate van het vertrouwen in de overheid op verschillende burgerparticipatievormen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een sterk positief effect is van het vertrouwen in de overheid op het stemmen tijdens nationale en lokale verkiezingen. Met betrekking tot het meedoen aan demonstraties en het ondertekenen van petities is er geen duidelijk effect zichtbaar.Show less
Dit onderzoek gaat over de opkomende digitale trend de Digital Twin en of burgers denken dat het de informatie-asymmetrie kan verkleinen. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Kan een Digital Twin...Show moreDit onderzoek gaat over de opkomende digitale trend de Digital Twin en of burgers denken dat het de informatie-asymmetrie kan verkleinen. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Kan een Digital Twin vanuit het burgerperspectief bijdragen aan het verkleinen van een informatie-asymmetrie tussen coproducerende burgers en overheidsprofessionals? Over de informatie-asymmetrie en Digital Twins is niet zo veel bekend. Op basis van literatuuronderzoek en acht vignette-interviews is de conclusie dat een Digital Twin zeker een een geschikt middel zijn om de informatie-asymmetrie tussen burger en overheid te verkleinen. De asymmetrie zit in de proces- en vakkennis tussen zowel burgers onderling als de overheid en de burger. Dit creëert ongewenste verschillen. Een Digital Twin kan een rol spelen om die asymmetrie te verkleinen. Ondanks de ondersteuning van een Digital Twin zal tussen overheid en burger altijd een vorm van informatie-asymmetrie aanwezig blijven. Het toevoegen van verschillende informatieniveaus is een oplossing om de verschillende doelgroepen tussen de burgers beter te bereiken.Show less