De implementatie van kunstmatige intelligentie (AI) in het openbaar bestuur transformeert de manier waarop lokale overheden diensten aan burgers leveren. Recente studies tonen aan dat AI...Show moreDe implementatie van kunstmatige intelligentie (AI) in het openbaar bestuur transformeert de manier waarop lokale overheden diensten aan burgers leveren. Recente studies tonen aan dat AI-technologieën, met name generatieve AI-chatbots, de efficiëntie en responstijd van gemeentelijke diensten aanzienlijk kunnen verbeteren. De precieze impact van deze technologieën op de gemeentelijke dienstverlening is echter nog onduidelijk. In deze studie wordt aangetoond, via een vergelijkende analyse van vier Nederlandse gemeenten, dat generatieve AI-chatbots de efficiëntie van routinevragen met wel 80% kunnen verhogen. Tegelijkertijd brengen zij uitdagingen met zich mee, zoals het behouden van persoonlijk contact met burgers. Dit onderzoek laat zien dat succesvolle AI-implementatie afhankelijk is van een bestaande data-infrastructuur en organisatorische paraatheid. Gemeenten die deze basis missen, slagen er in mindere mate in AI-oplossingen effectief in te zetten. Bovendien blijkt dat AI-implementatie mogelijk fungeert als katalysator voor bredere organisatorische veranderingen, waaronder verbeteringen in datamanagement en governance. Deze bevindingen tonen aan dat AI-adoptie niet slechts een technologische upgrade is, maar een complexe organisatorische transformatie vereist die rekening houdt met technische, organisatorische en omgevingsfactoren. De inzichten uit dit onderzoek bieden waardevolle handvatten voor gemeenten die AI willen implementeren, terwijl ze het belang benadrukken van een evenwichtige integratie tussen geautomatiseerde en menselijke dienstverlening.Show less
Deze masterscriptie onderzoekt de effectiviteit van het convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) als beleidsinstrument binnen de context van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen...Show moreDeze masterscriptie onderzoekt de effectiviteit van het convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) als beleidsinstrument binnen de context van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Door middel van een analyse van beleidsdocumenten en interviews worden de succesfactoren van beleidseffectiviteit beoordeeld, met nadruk op de informatiekwaliteit van de beleidstheorie. Het onderzoek richt zich op drie centrale beleidsdoelen van het CKT, waarbij gebruik wordt gemaakt van theoretische kaders zoals die van Hoogerwerf en Tirion. De bevindingen tonen aan dat hoewel bepaalde beleidsdoelen niet volledig zijn gerealiseerd, het derde doel, gericht op gezamenlijke acties, als succesvol wordt beschouwd. Het onderzoek concludeert dat de kwaliteit van de beleidstheorie een potentiële voorspeller is van beleidsucces, maar verdere studie is noodzakelijk om deze relatie te bevestigen. De resultaten bieden waardevolle inzichten voor het ontwerp en de evaluatie van toekomstige IMVO-convenanten.Show less
De Nederlandse culturele sector wordt deels door de overheid gefinancierd. Deze financiering is binnen de culturele basisinfrastructuur (bis) verbonden aan een opdracht voor de instellingen die...Show moreDe Nederlandse culturele sector wordt deels door de overheid gefinancierd. Deze financiering is binnen de culturele basisinfrastructuur (bis) verbonden aan een opdracht voor de instellingen die geld ontvangen. In de subsidiekaders vinden de speerpunten van het culturele overheidsbeleid hun weerslag. Een deel van deze subsidiekaders is artistiek inhoudelijk – een instelling moet bijvoorbeeld concerten geven of voorstellingen maken. In recente subsidieperiodes is een ander belangrijk deel van die voorwaarden sociaal-maatschappelijk van aard. Kunst en cultuur worden geacht een maatschappelijke impact te hebben. Dit onderzoek bekijkt of het culturele beleid (gericht op de symfonieorkesten als onderdeel van de culturele basisinfrastructuur) succesvol is, en hoe deze mate van succes verklaard kan worden. Vanwege het lastig te duiden concept maatschappelijke impact, én omdat er geen concrete beleidsdoelen zijn geformuleerd, is het lastig objectief vast te stellen of er sprake is van succesvol beleid. Om hier toch wat over te kunnen zeggen maak ik gebruik van een zogenaamd participant-satisfaction onderzoek. In dit type onderzoek komt een aantal actoren rondom een organisatie in interviews aan het woord om de mate van succes van – in dit geval – het beleid te duiden. In dit onderzoek is deze zogenaamde ‘dominant coalition’ geformeerd rondom het Residentie Orkest als casus. Om de mate van succes te verklaren maakt dit onderzoek gebruikt van een model van Paul Sabatier en Daniel Mazmanian (1980). Zij formuleren een zestal condities waaraan beleid moet voldoen om succesvol te kunnen zijn. Dit onderzoek richt zich op drie van die condities: duidelijke en consistente beleidsdoelen, aanwezigheid van een adequate causale theorie, en een juridische waarborging van het implementatieproces. Dit zijn de condities die invloed hebben op (het succes van de) beleidsimplementatie op de korte termijn. De hypothese is dat het voldoen aan deze condities op korte termijn zal leiden tot succesvolle beleidsimplementatie. Uit de interviews komt naar voren dat de actoren een mate van succes ervaren op de thematiek van maatschappelijke impact. Hoewel het causale verband niet in alle gevallen even helder is, lijkt het beleid deels de oorzaak voor dit waargenomen succes, terwijl het beleid niet aan de condities van Sabatier en Mazmanian voldoet. Van de drie condities voldoet het beleid slechts aan de derde: waarborging van het implementatieproces. De conclusie is dat de hypothese in elk geval deels moet worden verworpen. Het model van Sabatier en Mazmanian leidt in dit geval niet tot een verwachting die uitkomt. Een oorzaak hiervoor kan gezocht worden in de sterke financiële afhankelijkheid van overheidssteun. De instellingen waar dit beleid zich op richt zijn voor hun voortbestaan afhankelijk van de culturele subsidies van de overheid. Hoewel dit niet een juridische waarborg is in de strikte zin van het woord, zou dit als sterke ‘financiële’ waarborg kunnen worden gezien. Bovendien kan de afwezigheid van concrete doelen in combinatie met deze sterke ‘stok achter de deur’ een katalyserend effect hebben. Concrete doelen kunnen verworden tot ‘afvinklijstjes’, terwijl het gebrek aan concrete doelen ervoor kan zorgen dat een instelling ‘voor de zekerheid’ nog maar iets extra doet. Een beperking van dit onderzoek is dat het zich richt op één type culturele instelling in een specifiek subsidieregime. Een uitbreiding van dit onderzoek zou dan ook kunnen liggen in een meer divers scala aan instellingen in verschillende subsidieregelingen. Vervolgonderzoek zou ook kunnen bekijken of een ‘bottom-up’ model (in tegenstelling tot dat van Sabatier en Mazmanian) tot andere verwachtingen leidt.Show less
In een tijd van groeiende kritiek op de overheid wordt het voor de overheid steeds lastiger om adequaat op deze kritiek te reageren. De overheid in haar ontvangende rol heeft met verschillende...Show moreIn een tijd van groeiende kritiek op de overheid wordt het voor de overheid steeds lastiger om adequaat op deze kritiek te reageren. De overheid in haar ontvangende rol heeft met verschillende wisselende stakeholders te maken in verschillende delen van haar bedrijfsvoering. Om meer te begrijpen over de ontvangende rol van de overheid wordt in dit onderzoek gezocht naar een verklaring op de manier hoe de overheid haar ontvangende rol invult in haar staatsdeelnemingen. De onderzoeksvraag luidt als volgt: “hoe gaat de overheid om met de ontvangende rol in haar staatsdeelnemingen, is hier een patroon in zichtbaar en welke verklaring kan hiervoor worden gegeven?” Om deze vraag te beantwoorden is een casusanalyse gehouden tussen drie bedrijven, namelijk: Schiphol Group, Evides Waterbedrijf en ABN AMRO. Uit de analyse blijkt dat de overheid een open houding aanneemt in haar ontvangende rol. Daarnaast heeft de overheid een vrij proactieve houding betreffende het ingaan op de kritiek van de zenders. De belangrijkste aanbeveling is dat de overheid in haar ontvangende rol zich meer moet focussen op het benadrukken van het publieke belang in haar staatsdeelnemingen wanneer een staatsdeelneming kritiek ontvangt vanuit haar stakeholders.Show less
Coproductie is een vorm van gelijkwaardige samenwerking tussen publieke spelers en burgers, die de afgelopen jaren steeds meer onder de aandacht komt in het maatschappelijke veld en bij...Show moreCoproductie is een vorm van gelijkwaardige samenwerking tussen publieke spelers en burgers, die de afgelopen jaren steeds meer onder de aandacht komt in het maatschappelijke veld en bij beleidsmakers. Desondanks kan coproductie ook leiden tot een vorm van uitsluiting. De centrale vraag van dit onderzoek richt zich daarom op de manier waarop betrokken spelers bij coproductiesamenwerkingen representativiteit waarborgen: Op welke manier kijken betrokken spelers binnen coproductieprocessen naar representativiteit? Voor het beantwoorden van deze vraag is gekozen voor de Q-methodologie, een methode die zich focust op het systematisch analyseren van subjectiviteit. Verrijkt met korte kwalitatieve interviews biedt de methodologie inzichten in de manier waarop betrokkenen kijken naar representativiteit binnen coproductie. In totaal hebben 20 betrokkenen bij het buurtnetwerk Bondgenoten Moerwijk, een netwerk bestaande uit publieke professionals, wijkprofessionals en bewoners, deelgenomen aan het Q-methodologisch onderzoek. Door het rangschikken van 37 stellingen van “meest mee oneens” tot “ meest mee eens”, en toelichting te geven op de plaatsing van de stellingen in de rangschikking, zijn drie “profielen”, die de algehele gedeelde visies van de respondenten onderscheiden, aangetoond. Allereerst kenmerkt een factor zich door “professioneel vertrouwen” en stelt dat professionals uitstekend in staat zijn om de belangen van de inwoners te behartigen. De tweede factor, “inclusieve reflectie” benadrukt het belang van diversiteit en het kritisch reflecteren of het Bondgenotennetwerk wel echt goed aansluit bij wat bewoners van de wijk willen. De derde factor staat voor “bewonersgedragen sturing”, welke hamert op een grotere rol voor bewoners binnen het netwerk bij het bepalen van de koers, omdat professionals volgens hen niet zelf kunnen vaststellen wat de bewoners daadwerkelijk nodig hebben. Uit dit onderzoek blijkt dat de drie perspectieven (professioneel vertrouwen, inclusieve reflectie en bewonersgedragen sturing) ieder op hun eigen manier bijdragen aan het beeld van representativiteit binnen de Bondgenoten Moerwijk. Hoewel betrokkenen het grotendeels eens zijn over de waarde en positieve output van het buurtnetwerk, wordt er geen uniforme oplossing gevonden voor de vraag hoe representativiteit precies moet worden gewaarborgd. De functie of achtergrond van een deelnemer kleurt zijn of haar visie deels, maar blijkt niet allesbepalend: zowel professionals als bewoners kunnen zich in elk van de perspectieven herkennen. Uiteindelijk wijst dit erop dat representativiteit binnen coproductie een voortdurend gespreksonderwerp dient te zijn, waarbij communicatie en het maken van duidelijke afspraken over de coproductie en de verwachtingen die daarbij horen een significante bijdrage leveren aan een duurzame coproductie.Show less
Wanneer ambtenaren participatietrajecten ontwerpen, maken ze bepaalde afwegingen. Dat is nodig om over de vorm van het participatietraject te beslissen. In dit onderzoek wordt gekeken naar deze...Show moreWanneer ambtenaren participatietrajecten ontwerpen, maken ze bepaalde afwegingen. Dat is nodig om over de vorm van het participatietraject te beslissen. In dit onderzoek wordt gekeken naar deze overwegingen in de gemeenten Maassluis, Waddinxveen en Delft. En hoe deze overwegingen de gekozen participatievorm kunnen beïnvloeden. Zo blijkt dat ambtenaren nadenken over ‘kwalitatief beleid’, dit gaat over het draagvlak en kwaliteit van het beleid. En over ‘de deelnemende burger’, dit gaat over de toegankelijkheid van het traject voor de deelnemers en de diversiteit van deze deelnemers. Ambtenaren denken niet na over ‘de lerende burger’. Dat gaat over het leren van deelnemers, over de werkwijze van de gemeente en over het aanleren van burgerschapsvaardigheden. Verder is gevonden dat de grootte van de gemeente geen invloed heeft op de overwegingen van de ambtenaar. De houding die de ambtenaar heeft tegenover inwoners en participatie zelf heeft wel invloed op de overwegingen die ze maken.Show less