Ondanks dat gendergelijkheid de wereldprioriteit van UNESCO is, is het geen realiteit. Hiermee worden vrouwen dagelijks geconfronteerd. Door de integratie van de artificiële intelligentie wordt de...Show moreOndanks dat gendergelijkheid de wereldprioriteit van UNESCO is, is het geen realiteit. Hiermee worden vrouwen dagelijks geconfronteerd. Door de integratie van de artificiële intelligentie wordt de ongelijkheid versterkt. Het blijkt dat de genderongelijkheid in A.I. wordt veroorzaakt door genderstereotyperingen met alle (fatale) gevolgen van dien voor vrouwen. Hier komt bij dat UNESCO’s Agenda 2030, die betrekking heeft op de totale wereldbevolking, afhankelijk is van de gendergelijkheid en de toepassing van artificiële intelligentie. Dit onderwerp verdient meer aandacht. Hierom gaat dit onderzoek in op UNESCO’s storytelling over de gender bias in artificiële intelligentie en in hoeverre UNESCO effectief is met het agenderen van dit issue middels storytelling. Om meer bewustwording hieromtrent te creëren gebruikt UNESCO storytelling als strategie, welke wordt geanalyseerd op basis van de theorieën van Joos (2021) en Kent (2015). Omdat dit issue opkomend is, wordt de storytelling rondom twee vergelijkbare issues geanalyseerd, namelijk: de (onder)vertegenwoordiging van vrouwen in de sportsector en in (het hogere onderwijs en) de wetenschap. Op basis van de geïdentificeerde patronen kan een uitspraak worden gedaan over de kans dat UNESCO succesvol zal zijn in het agenderen van het opkomende issue over de gender bias in artificiële intelligentie. Op basis van de bevindingen wordt de hoofdvraag beantwoord, welke als volgt luidt: ‘‘Op welke wijze gebruikt UNESCO storytelling om de gender bias in artificiële intelligentie te agenderen en hoe effectief is zij hierbij?’’ Uit de bevindingen blijkt dat de framing van het issue bepalend is. De gevolgen van de gender bias in A.I. wordt geframed als cruciaal en onmisbare capaciteit voor de realisatie van de Agenda 2030. Dankzij de nabijheid van het issue en de Agenda 2030 resoneert het publiek sneller met UNESCO’s storytelling. Het probleem van de gender bias in A.I. wordt concreet gemaakt waardoor sneller een verbinding wordt gemaakt met het publiek. Hierbij is het opvallend dat het issue abstract wordt gemaakt als UNESCO het issue framed als een mensenrechtenkwestie, zoals bij de kwestie rondom vrouwen in de sportsector. Dit heeft als gevolg dat het publiek minder snel resoneert met de storytelling met als gevolg dat er minder snel aandacht wordt gekregen voor het betreffende issue. UNESCO’s storytelling kent een dramatische, emotionele en politieke toon waarbij de gender bias in A.I. letterlijk een gezicht krijgt. De storytelling is een vertaling van de women empowerment als strategie van UNESCO. Dit onderzoek toont aan dat UNESCO succesvol is in de roep om politieke aandacht omtrent de gender bias in artificiële intelligentie door middel van storytelling aangezien organisaties, instituten en instellingen door UNESCO’s storytelling worden gemotiveerd om tot actie te komen. Echter, uit de analyse blijkt dat de bijdrage van de man achterwege wordt gehouden in de storytelling doordat de nadruk ligt op women empowerment. Dit doet af aan de effectiviteit van de storytelling aangezien de gender bias in A.I. wereldwijde gevolgen heeft. Ondanks het gedeeltelijke succes heeft UNESCO te maken met tegenwerkingen in het agenderen, oftewel: agenda denial. Tot op heden blijkt dat strategische tegenwerkingen zich uiten in de vorm van ontkenning van het probleem en tegenwerkingen gericht op het voorgenomen beleid. Vanuit het perspectief van Cobb en Ross (1997) worden deze vormen van tegenwerkingen in het agenderen geschaard onder de ‘lage kosten strategie’ en de ‘medium kosten strategie’. UNESCO weet de tegenwerkende krachten te overwinnen dankzij de concrete framing van de gender bias in A.I. en door concrete gebeurtenissen te benoemen in de storytelling. Naar verwachting zal toekomstig onderzoek andere vormen van agenda denial identificeren. Voortvloeiend op de hoofdvraag toetst dit onderzoek een hypothese, namelijk: ‘Indien de storytelling vanuit UNESCO een combinatie bevat van de zeven boeifactoren (Joos, 2021) en het identificatie-onderdeel waardoor het publiek resoneert met de storytelling (Kent, 2015), zal dit leiden tot succes in het agenderen van het issue van de gender bias in artificiële intelligentie op de politieke agenda van organisaties, instituten en instellingen’. Op basis van de bevindingen en de beantwoording van de onderzoeksvraag wordt de hypothese verworpen. Ondanks dat het issue van de gender bias in A.I. politieke aandacht krijgt dankzij UNESCO’s storytelling, blijkt de storytelling niet effectief te zijn. Gendergelijkheid in A.I. betreft een issue, die betrekking heeft op de totale populatie. Uitgaande hiervan is de bijdrage van de man in de gendergelijkheidsbevordering van belang. Echter, dit blijkt niet uit UNESCO’s storytelling. Vanuit het perspectief van Joos (2021) en Kent (2015) kan op basis van de respectievelijke boeifactoren en identificatie-theorie de vraag worden gesteld in hoeverre UNESCO het juiste publiek toespreekt. Vanuit een kritisch oogpunt, kent dit onderzoek een aantal kanttekeningen, namelijk: storytelling is niet in alle gevallen voldoende om agenda denial te doorbreken. Bovendien is een analyse vanuit het perspectief van storytelling niet alleszeggend over het agenderen van een onderwerp. Om de effectiviteit van de storytelling gender bias in A.I. op de agendavorming verder te onderzoeken, kan vervolgonderzoek worden gedaan naar de strategische vormen van agenda denial in een later stadium. Hierbij kan rekening worden gehouden met de bijdrage van de man in de gendergelijkheidsbevordering en de agendering op de politieke agenda elders, zoals specifiek de Europese Commissie. Tot slot wordt op basis van de bevindingen aanbevolen om de bijdrage van mannen op te nemen in de storytelling waardoor women empowerment als strategie naar de achtergrond treedt. Aangezien het een wereldwijde issue betreft, die eenieder aangaat, kan dit een positieve invloed hebben het beoogde resultaat. Zoals de vraag in de titel van dit onderzoek luidt: ‘Siri, is this really a man’s world?’, blijkt uit dit onderzoek dat het inderdaad een mannenwereld betreft, maar dat het niets zou zijn zonder bijdrage vanuit de vrouwen.Show less
Wat kan de overheid bieden om samen met quadruple helix actoren verder te bouwen aan vertrouwen van burgers in de (mogelijke) komst en adaptatie van Self-Sovereign Identity (SSI)?
Een onderzoek naar maatschappelijk verantwoorde lobby onder Nederlandse lobbyisten. Een meervoudige casestudy naar wat Nederlandse lobbyisten benoemen als maatschappelijk verantwoorde lobby.
This paper explores the nature of the EU Common Security and Defense Policy and its influence on the path to European strategic autonomy, which has increasingly become salient in EU politics in the...Show moreThis paper explores the nature of the EU Common Security and Defense Policy and its influence on the path to European strategic autonomy, which has increasingly become salient in EU politics in the past few years. Not only because of military escalation in the East or the instability in the European Neighbourhood with regard to migration, but upheaval in the structures we thought to be invincible as well: America and NATO, and Brexit. Unexpected changes don’t necessarily lead to instability when autonomy is guaranteed. How can this be achieved for the EU? After analysing said influence in four dimensions of European strategic autonomy, the reader is presented with the conclusion that the CSDP has only had a relatively small influence, and many problems with its DNA prevent the Union from taking the steps required to become self-sufficient in an increasingly hostile environment.Show less
Civil Society Organizations (CSOs) are a salient characteristic observed across democratic systems. Perceived to strengthen citizen representation and improve policy outcomes, as such member...Show moreCivil Society Organizations (CSOs) are a salient characteristic observed across democratic systems. Perceived to strengthen citizen representation and improve policy outcomes, as such member involvement and organisational capacity are key attributes. In order to achieve this role, CSOs must possess the capability to influence decision-making processes. This thesis investigates the realisation of these attributes at the national level of European Union member states through quantitative analysis. The outcomes highlight noteworthy variations across EU member states. In Eastern countries, member involvement emerges as a catalyst for achieving heightened access to decision-making. Conversely, for CSOs in Western and Scandinavian nations, neither member involvement nor organisational capacity significantly corresponds to access within the decision-making realm.Show less
In just over 10 years, the UK, a Western, democratic, industrialised nation has experienced two economic crises that have been unrivalled in the last 100 years of economic history; the 2008...Show moreIn just over 10 years, the UK, a Western, democratic, industrialised nation has experienced two economic crises that have been unrivalled in the last 100 years of economic history; the 2008 Financial Crisis and the 2020 Covid-19 Pandemic. The 2008 financial crisis is often discussed in terms of the extremity of its impact on the British economy, specifically in its status of inflicting the largest accumulative financial loss since the Post-War period. This is an accolade it has held until the crisis induced by the Covid-19 pandemic. Both crises were unexpected and far-reaching in their consequences, resulting in the British Government introducing unparalleled policies to protect the health of its population and economy. This thesis seeks to explore welfare policy responses to economic crises in the United Kingdom. An extensive literature review is presented, covering the present academic discussion around welfare and crisis management. This thesis uses a most-similar research design to compare two crisis situations in the same country, to assess the success of the policies based on the two measurements of generosity and coverage. The focus will be on the design, implementation and outcome of the reactive employment policies in two distinct cases.Show less
Abstract Objectives: The main objective of this thesis is to create and provide empirical data on the socio-demographic background of the top administrative elite in the Netherlands, the Top...Show moreAbstract Objectives: The main objective of this thesis is to create and provide empirical data on the socio-demographic background of the top administrative elite in the Netherlands, the Top Management Group of the Algemene Bestuursdienst. It furthermore seeks to connect elite studies literature to a public administration context. Methods: The thesis is based on a data set primarily constructed using LinkedIn data and data provided by the Algemene Bestuursdienst at times of new appointments. The thesis uses descriptive statistics to analyze some of its findings. Results: The thesis finds that in doing research on elites, discussing context is crucial. On the Top Management Group of the Algemene Bestuursdienst it finds that the people who occupy the top functions within the Algemene Bestuursdienst have a largely varying profile regarding their educational background. Most civil service elites grew their career inside the civil service. Data on whether elites were sticky was inconclusive as variances and standard deviations were too big relative to their respective mean.Show less
This thesis applies collective action theory from a historical institutionalist perspective. With applying collective action theory on an international level, the boundaries of collective action...Show moreThis thesis applies collective action theory from a historical institutionalist perspective. With applying collective action theory on an international level, the boundaries of collective action theory are pushed further than before. Collective action theory from a historical perspective is used to investigate the scope of regime complexity intergovernmental organizations experience and the development of state membership of intergovernmental organizations.Show less