Este estudio presenta cómo la creación de identidades por parte de hinchas de fútbol genera inclusión, exclusión y, enseguida, una forma de violencia organizada en la ciudad de Buenos Aires,...Show moreEste estudio presenta cómo la creación de identidades por parte de hinchas de fútbol genera inclusión, exclusión y, enseguida, una forma de violencia organizada en la ciudad de Buenos Aires, Argentina. El gol es llegar a una conclusión mediante el análisis de entrevistas con hinchas de fútbol, observación participante de los fenómenos dentro de los estadios y lo que se encuentra afuera, como el comportamiento de la policía.Show less
C.S. Lewis is often criticized for being misogynist. In this thesis, I analyse the Chronicles of Narnia using the theory of Theological Feminism to point out that Lewis is not, in fact, misogynist,...Show moreC.S. Lewis is often criticized for being misogynist. In this thesis, I analyse the Chronicles of Narnia using the theory of Theological Feminism to point out that Lewis is not, in fact, misogynist, but in some ways even progressive in the way he portrays gender in the Chronicles. In order to contextualise and the novel better, I also analyse The Hobbit by J.R.R. Tolkien and The Little White Horse by Elizabeth Goudge using the same parameters. This study proves that none of these authors are anti-feminist or misogynistic while simultaneously pointing out which remarks and/or situations from the books do stem from Victorian ideology which the authors adhered to.Show less
Bachelor thesis | Hebreeuwse en Joodse Studies (BA)
open access
An overview of the symbiosis between the revival of the Hebrew language and the rise of Zionism, and the latter's lasting influence on Hebrew literature up to the present day.
Deze scriptie onderzoekt de frames in forumdiscussies en krantenberichten over de omstreden anticonceptiemiddelen, Diane-35 en Nuvaring, die van februari 2013 tot januari 2014 de gemoederen flink...Show moreDeze scriptie onderzoekt de frames in forumdiscussies en krantenberichten over de omstreden anticonceptiemiddelen, Diane-35 en Nuvaring, die van februari 2013 tot januari 2014 de gemoederen flink bezighielden omdat ze gevaarlijke bijwerkingen met zich mee zouden brengen. De verschillende denkbeelden worden in beeld gebracht met behulp van een kwalitatieve, inductieve framinganalyse. Het corpus is verzameld op het forum van Viva.nl en uit Nederlandse regionale en nationale kranten en magazines. Uit eerder onderzoek naar vernaculair en institutioneel discours blijkt dat er een aantal verschillen zijn tussen de twee soorten autoriteit: vernaculaire bronnen zijn vaak kritischer en leggen de verantwoording meer bij het individu dan nieuwsmedia; nieuwsmedia besteden daarnaast weinig aandacht aan alternatieve bronnen en denkwijzen. Ook theorieën over risicoperceptie wijzen op een afnemend vertrouwen in experts, waardoor het publiek individualistischer wordt en meer gebruik gaat maken van vernaculaire bronnen. Vergelijkingen tussen het vernaculaire web en institutionele expertise zijn echter nog maar beperkt vertegenwoordigd. Dit onderzoek hoopt deze literatuurlacune op te vullen. In het vernaculaire discours zijn vier verschillende frames aangetroffen: het technocratische frame, het individualistische frame, het anti-risicoframe en het anti-medicijnenframe. In het institutionele discours zijn drie verschillende frames aangetroffen: het technocratische frame, het falende-mediciframe en het commercieframe. Verder blijkt dat er inderdaad opvallende verschillen tussen vernaculair en institutioneel discours zijn: forumgebruikers leggen de verantwoordelijkheid bij ieder frame bij het individu; in kranten gebeurt dit alleen in het technocratische frame. Ook blijkt er in de krantenberichten sprake te zijn van eenzijdig journalistiek brongebruik: alternatieve denkwijzen, zoals het anti-medicijnenframe, worden in de media niet vertegenwoordigd en er wordt zelden naar de mening van een "leek" gevraagd. Dit onderzoek bevestigt dat nieuwsmedia niet alle denkbeelden vertegenwoordigen die in de samenleving aanwezig zijn, zoals in eerder onderzoek al naar voren kwam. Aangezien het de taak van de journalistiek is om alle kanten van een kwestie te belichten en alle betrokkenen een stem te geven, wordt in dit onderzoek de aanbeveling gedaan dat journalisten zich op meer diverse bronnen en invalshoeken gaan richten. Zij kunnen gebruik maken van vernaculair discours om een beter inzicht te krijgen in de verschillende denkbeelden en bijbehorende framevertegenwoordigers. Zo kan de journalistiek een meer representatieve afspiegeling van de huidige maatschappij worden.Show less
Veel mensen baseren zich op informatie uit de media om zich een beeld te vormen over bedrijven (Dowling, 1986, p. 112). In dit artikel wordt beargumenteerd dat het verhelderend kan werken om...Show moreVeel mensen baseren zich op informatie uit de media om zich een beeld te vormen over bedrijven (Dowling, 1986, p. 112). In dit artikel wordt beargumenteerd dat het verhelderend kan werken om beeldvorming door de media vanuit een narratief perspectief te benaderen. Dit wordt gedaan door middel van een casus. Hierin wordt onderzocht welk beeld er over de Rabobank als personage wordt geschetst in NOS-berichtgeving en hoe dit beeld verandert door de onthulling van de Libor-fraude. Dit onderzoek combineert narratologische begrippen met specifieke begrippen uit corporate research om het personage zo volledig mogelijk te omschrijven. Het Rabobank-personage blijkt uit vier verschillende rollen te bestaan: bedrijf, slachtoffer, dader en expert. De expert-rol bleek het dominantst te zijn: in deze rol wordt de door Rabobank beoogde identiteit positief bevestigd door de journalistiek. Na de onthulling van de Libor-fraude wordt de bank niet langer als expert of slachtoffer opgevoerd. Opvallend is dat NOS de Rabobank pas neerzette als dader nádat de fraude werd bevestigd door officiële bronnen. Dit roept vragen op over het onafhankelijke en kritische karakter van financieel nieuws.Show less
Research master thesis | Literary Studies (research) (MA)
closed access
This thesis examines the relationship between Nietzschean Aesthetics and the writings signed under the names of Pessoa's major heteronyms. It analyzes Nietzsche and Pessoa's treatment of philosophy...Show moreThis thesis examines the relationship between Nietzschean Aesthetics and the writings signed under the names of Pessoa's major heteronyms. It analyzes Nietzsche and Pessoa's treatment of philosophy and the aesthetic and dramatic manner in which they write it. I argue that common to the texts by both writers, particularly in Pessoa's case, his tentatively titled 'Fictions of the Interlude', lies a tension between aesthetic, if not ironic, distancing and earnest formative discourse.Show less
This thesis is an attempt to come to a meaningful reading of the self-reflexive and ironic work Being John Malkovich, by Spike Jonze (dir.) and Charlie Kaufman (script). My lead question is how the...Show moreThis thesis is an attempt to come to a meaningful reading of the self-reflexive and ironic work Being John Malkovich, by Spike Jonze (dir.) and Charlie Kaufman (script). My lead question is how the structural element of the mise-en-abyme functions within the meaning production process. This structural relation between part and whole is traditionally thought of as a relatively stable synecdoche: a miniature of the whole reflecting its meaning. However, I find that it may also function as a self-reflexive, instable synecdoche: a miniature questioning the very possibility of the work’s meaning production. Traditionally, the first option refers us to the field of hermeneutics, the second to deconstruction. The primary objective of this thesis is to find out how these two reading strategies relate and differ: and how these differences negotiate the boundary between a hermeneutic or a deconstructive mise-en-abyme in Being John Malkovich.Show less
The subject of this MA thesis is the re-erection of the Lateran obelisk in 1588 by Sixtus V (1585-1590). Sixtus had little regard for pagan imperial monuments, and had many destroyed and used as...Show moreThe subject of this MA thesis is the re-erection of the Lateran obelisk in 1588 by Sixtus V (1585-1590). Sixtus had little regard for pagan imperial monuments, and had many destroyed and used as building materials for his urban construction plans. The question arises why, after moving and re-erecting two obelisks that were in plain view, he proceeded to actively have two more excavated and re-erected. Alfred Gell’s Anthropological Theory of Art (ATA) is applied in order to find an answer, and it is concluded that the ATA provides an excellent basis for an analytical approach. Based on the premise that an art object is an extension of the patron and can be assigned partial personhood, the ATA makes it possible to consider people in an object’s “social circle” as both agents and patients. Their relations with the object (which is called the index) and with each-other produce some unexpected insights which provide a partial answer. This thesis also demonstrates that it is possible to consistently apply Gell’s entire theory to a single art object. What is more: the index is considered from different perspectives, as if consisting of different parts, i.e., the technical ingenuity required to excavate and erect it, and its intrinsic sacredness. The analysis shows, among other things, that the obelisk is a representation of itself in imperial times, as if it were a portrait of itself in earlier days. This is another partial answer. It has been found theoretically necessary to alter the ATA’s four term system into a structure of five terms. The theory is stretched even more in the penultimate chapter, which provides some direct insights that are of crucial importance to the answer to the research question.Show less
This research examines the migration history and social construction of ethnic identities of two generations of Surinamese-Javanese in the Netherlands from 1973 onwards. It incorporates the...Show moreThis research examines the migration history and social construction of ethnic identities of two generations of Surinamese-Javanese in the Netherlands from 1973 onwards. It incorporates the perspective that the creation of ethnic identities must be considered transformative processes of social boundaries. In this particular case, the social boundaries that are used to create a distinction between the Surinamese-Javanese community and the Dutch society as a whole, are mainly played out in the areas of citizenship, religion, and language. By having used oral history as methodology, two generations of Surinamese-Javanese, one generation born in Suriname, one in the Netherlands, have contributed to this research. Based on their accounts, ways are showed in which individuals partake in creating or challenging a collective identity. Furthermore, it reveals how the overall socio-political structures, and the colonial migration history, have been of continuous influence on the ways social boundaries are negotiated between and by both generations. In order to analyse these processes of continuous transformation and fragmentation, a historical point of view has been deemed necessary to uncover the long-term changes and continuities. In the end, this research aims to contribute to the theoretical discussion regarding ‘groupness’, the social construction of ethnicity, the power relations related to mechanisms of inclusion and exclusion, and the agency of migrants. Also, by taking on a different approach, it strives to gain new insights into the migration history of the Surinamese-Javanese, and into Dutch colonial history.Show less
Tu dis quoi ? Il voit qui ? Elle va où ? Depuis des années, la question in situ échauffe les esprits. Ce type de question, qui se caractérise par le fait que le constituant interrogatif reste dans...Show moreTu dis quoi ? Il voit qui ? Elle va où ? Depuis des années, la question in situ échauffe les esprits. Ce type de question, qui se caractérise par le fait que le constituant interrogatif reste dans sa position de base, suscite toujours beaucoup de questions. Il n’y pas de consensus en ce qui concerne la présupposition qu’elle introduirait: à quelle sorte de réponse le locuteur s'attend-il ? En outre, les linguistes ne sont pas non plus d’accord sur l’intonation habituelle de ce type de question. Dans ce mémoire, nous nous sommes demandé quelle était l’intonation par défaut des questions in situ et nous avons voulu savoir si l’intonation des questions in situ est différente de celle des questions à antéposition (Qui est-ce qu’il voit ?). A cette fin, nous avons fait prononcer des paires minimales des deux types de questions dans l’absence d’un contexte spécifique. Nous avons trouvé que la question in situ est caractérisée par une montée finale. La question qu- à antéposition est également prononcée avec une intonation montante dans la plupart des cas. Cependant, il faut faire remarquer que certains participants employaient presque toujours une montée finale dans les questions à antéposition tandis que d’autres participants employaient aussi bien des montées que des descentes dans ce type de question.Show less
Maritime English (ME), the international working language in the maritime industry, is a Language for Special Purpose (LSP) of which a spoken variant, SMCP, acts as a controlled safety language....Show moreMaritime English (ME), the international working language in the maritime industry, is a Language for Special Purpose (LSP) of which a spoken variant, SMCP, acts as a controlled safety language. Text-based studies of Maritime English, although scarce, point to a concise syntax and grammar, a formal and impersonal style and a preference for nouns and nominal groups. Using the theory of LSP, the thesis finds that depending on content, situation and subdomain, ME can firstly be seen as restrictive language mode; secondly as a deviant language mode; and thirdly as a preferred language mode. More corpus-based descriptive research into the linguistic features of written ME and of the spoken version (SMCP) is advised. As terms typically belong to LSP, the thesis looks into the theory and methodology of terminology. They can be of assistance in setting up a corporate Terminology Management System. The terminological principles of concept structure, precise concept/term definitions and source and context information help create a reliable knowledge database. Focussing on maritime terminology, the thesis concludes with a case study illustrating how a structured approach to maritime terminology processing with the help of a terminology management tool results in a consistent corporate terminology and more reliable information benefitting translation quality. These tools should be freely available, easy to operate and should use standardized database exchange formats. More research is needed on the use of pictures in terminology including their "translatability" and their role in the information exchange.Show less