This study investigated the influence of Executive functions, Social competence and Language on Reactive and Proactive Aggression. Additionally the effectiveness of the intervention ‘Minder Boos en...Show moreThis study investigated the influence of Executive functions, Social competence and Language on Reactive and Proactive Aggression. Additionally the effectiveness of the intervention ‘Minder Boos en Opstandig (MBO)’ was studied regarding changes in behaviour and cognitive functions. In the current study ‘aggression’ is divided in two subtypes: reactive en proactive aggression. The sample contained 22 children aged between 8 and 12 years (M = 10.2, SD = 1.03). Boys were in majority with 86% in this sample. The study had a pre- and post-test design. Parents participated as informants. The children filled out the Reactive and Proactive aggression Questionnaire (RPQ) and underwent language assessments through the PPVT and WFT. The parents filled in the Pragmatic questionnaire (CELF-4-NL ), the Executive functions Questionnaire (BRIEF), the Social Skills Rating System (SSRS) and the Child Behaviour Checklist (CBCL). Significant correlations were observed between reactive and proactive aggression and social and language skills during the pre-test assessment, indicating poorer skills among those with higher aggression. Executive functions correlated significantly with Externalising and Internalising behaviour problems, but not separately with reactive and proactive aggression. After participation in the MBO training a decrease of the correlations and strengths of relations was found between aggression, behaviour problems and the cognitive domains. Problems with Language ‘pragmatic’ and Social Skills were still strong significant predictors of reactive and proactive aggression. Executive functions did not significantly predict reactive and proactive aggression. Social skills did not improve after participation at the MBO training. The children did however show a significant decrease of reactive and proactive aggression problems after participation in the MBO training. Improvement in behaviour did not significantly go together with improvement in cognitive and social skillsShow less
Het zelfvertrouwen van vrouwen ten aanzien van hun moederrol heeft een grote invloed op het ouderschap. Ouders met een realistisch zelfvertrouwen zijn bijvoorbeeld beter in staat om sensitief en...Show moreHet zelfvertrouwen van vrouwen ten aanzien van hun moederrol heeft een grote invloed op het ouderschap. Ouders met een realistisch zelfvertrouwen zijn bijvoorbeeld beter in staat om sensitief en responsief te reageren. In het huidige onderzoek is daarom onderzocht welke factoren de mate van zelfvertrouwen kunnen voorspellen, zodat vroegtijdig signaleren mogelijk wordt en men passende ondersteuning kan bieden. Allereerst is onderzocht in hoeverre depressie en angst het zelfvertrouwen van moeders ten aanzien van hun moederrol kunnen voorspellen. Verder is onderzocht in hoeverre inkomen, leeftijd en sociale steun dit eventuele verband kunnen verklaren. In totaal zijn 34 zwangere vrouwen in de leeftijd van 16 tot en met 25 jaar onderzocht. Deze vrouwen waren voornamelijk afkomstig uit de regio Leiden en omstreken. Zelfvertrouwen werd in kaart gebracht middels de SENR, depressie werd gemeten middels de BDI-II-NL, angst werd in kaart gebracht middels de ZBV en sociale steun werd gemeten middels de MSPSS-N. Zowel depressie, angst als sociale steun bleken belangrijke voorspellers te zijn voor het zelfvertrouwen van moeders ten aanzien van hun moederrol. Vrouwen met meer depressie hadden gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen met minder depressie. Vrouwen met meer angst hadden gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen met minder angst. Verder hadden vrouwen met minder sociale steun gemiddeld minder zelfvertrouwen dan vrouwen die meer sociale steun ervaren. Echter, indien angst, depressie en sociale steun gezamenlijk als voorspeller gebruikt worden, dan bleek de voorspellende waarde van depressie en sociale steun sterk af te nemen. Zij leverden geen bijdrage meer aan het voorspellen van zelfvertrouwen indien angst ook gebruikt wordt als voorspeller. Verder bleken inkomen en leeftijd geen invloed te hebben op het zelfvertrouwen. Al met al blijkt angst de belangrijkste voorspeller te zijn van zelfvertrouwen. Deze resultaten bieden bewijs dat vroege identificatie en behandeling van angst ontzettend belangrijk is, op deze wijze kan men namelijk het zelfvertrouwen van vrouwen verhogen.Show less
Om de ontwikkeling van externaliserend en internaliserend probleemgedrag te onderzoeken zijn leeftijd, geslacht en temperament factoren die van invloed kunnen zijn op deze ontwikkeling. In deze...Show moreOm de ontwikkeling van externaliserend en internaliserend probleemgedrag te onderzoeken zijn leeftijd, geslacht en temperament factoren die van invloed kunnen zijn op deze ontwikkeling. In deze longitudinale studie is de mate van probleemgedrag bij kinderen van drie tot vier jaar onderzocht, waarbij gekeken is naar de éénjarige ontwikkeling van probleemgedrag en of deze ontwikkeling verschilt voor jongens en meisjes. Hiernaast is er in dit onderzoek gekeken naar de invloed van temperament op probleemgedrag, waarbij het geslacht van het kind als moderator werd getoetst. De steekproef bestaat uit 100 oudste kinderen uit gezinnen met twee kinderen, die drie jaar waren op het eerste meetmoment en vier jaar op het tweede meetmoment. Voor het onderzoeken van probleemgedrag is de Child Behavior Checklist gebruikt waar voor het onderzoeken van temperament de Childhood Behavior Questionnaire is gebruikt, die beide werden ingevuld door de ouders van de kinderen. Uit de repeated measures ANOVA’s, gebruikt om de ontwikkeling van zowel probleemgedrag als temperament te toetsen, blijkt dat zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag toeneemt als kinderen een jaar ouder worden. Een verschil tussen jongens en meisjes is gevonden in de subschaal agressief gedrag, wat in hogere mate bij jongens voorkomt dan bij meisjes. Temperament blijkt niet te veranderen wanneer kinderen ouder worden en is niet verschillend voor jongens en meisjes. Uit het moderatiemodel, getoetst met een hiërarchische regressieanalyse, blijkt dat de relatie tussen temperament en probleemgedrag niet verschilt voor jongens en meisjes. Daarentegen voorspellen ongunstige factoren van temperament op driejarige leeftijd wel een hogere mate van probleemgedrag op vierjarige leeftijd. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat niet alle kinderen hun problematische gedrag ontgroeien en dat de mate van zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag toeneemt wanneer kinderen ouder worden. Vroege signalering van probleemgedrag bij kinderen is van belang, net als het controleren van het temperament van jonge kinderen omdat een ongunstiger temperament kan leiden tot een hogere mate van probleemgedrag.Show less
This study investigated home literacy environment in relation to emergent literacy, through a cluster analytic approach. Fifty eight parents of kindergartens completed a HLE questionnaire, an...Show moreThis study investigated home literacy environment in relation to emergent literacy, through a cluster analytic approach. Fifty eight parents of kindergartens completed a HLE questionnaire, an author recognition test and a child book recognition test. Included were scores on literacy activities, watching television, emergent literacy as well as socioeconomic status. From the findings emerge three home literacy profiles differing in engagement in literacy activities: (1) high engagement in literacy activities and low television watching, (2) low engagement in any activity, and (3) low engagement in literacy activities but high in watching television. Socioeconomic status did not differ among clusters.Show less
This thesis systematically reviews research published from 1999 to 2012 examining the effects of cooperative learning on the academic achievement of primary pupils. The literature search is...Show moreThis thesis systematically reviews research published from 1999 to 2012 examining the effects of cooperative learning on the academic achievement of primary pupils. The literature search is described. Eleven studies which followed a randomized controlled trial or a quasi-experimental research design were included according to pre-established criteria and were afterwards reviewed. Sample characteristics, cooperative interventions and outcomes on primary pupil’s academic achievement are reported. Results showed (a) the positive effects of cooperative learning interventions on primary pupils’ academic achievement in comparison to traditional instructional methods, (b) the positive effect of cooperative methods on the academic subject of language in primary education and the potentially positive effects of this method in science and math and (c) the potentially positive effects of teacher training in cooperative methods on primary pupils’ academic achievement. However, the scarce amount of experimental studies found limit conclusions to be drawn about the efficacy of cooperative learning.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
In Bamako, Mali, have I found two cultural styles in Bamako: 'cosmopolitan' and 'localist', based on the terms Ferguson (1999) uses in his book. These styles were most visible with immigrants, who...Show moreIn Bamako, Mali, have I found two cultural styles in Bamako: 'cosmopolitan' and 'localist', based on the terms Ferguson (1999) uses in his book. These styles were most visible with immigrants, who migrated from small villages elsewhere in Mali to the capital, later in their life. During my research I found that the choice for education is indeed related to cultural style. Norms are highly valuable among the different styles. These norms influence the choice for a specific type of education for children.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
Nowadays, transnational exhibitions play a significant role in the museum communication. By making transnational exhibitions, museums can communicate to each other, absorb others’ advantages and...Show moreNowadays, transnational exhibitions play a significant role in the museum communication. By making transnational exhibitions, museums can communicate to each other, absorb others’ advantages and become more international. Furthermore, visitors can have a better opportunity to know other cultures. In this thesis, I try to introduce how to make co-operation in a transnational exhibition. My case study is the Terracotta Warriors exhibition of National Museum of Ethnology, Leiden. I introduce the process of this transnational exhibition in my thesis, and describe museums how to negotiate a transnational exhibition, how to choose objects, and how to arrange objects. Meanwhile, I also try to find the co-operation between presentation and culture, such as how museums use limited objects to exhibit other culture in transnational exhibitions. My main theory support is from James Clifford, “Museum as contact zones” (Clifford, 1997).Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2016-01-01T00:00:00Z
Methylation of the serotonin transporter gene (5HTTLPR) might be one of the underlying molecular mechanisms of epigenetics through which effects of child maltreatment persist into adulthood. We...Show moreMethylation of the serotonin transporter gene (5HTTLPR) might be one of the underlying molecular mechanisms of epigenetics through which effects of child maltreatment persist into adulthood. We investigated how the experience of child maltreatment is associated with methylation density of 5HTTLPR and whether 5HTT genotype moderates this relation. The sample consisted of 22 females selected from the larger TwinPAD study (Out, Pieper, Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2010). DNA was obtained from buccal cells. The percentage of methylation in the first 245 bps was assessed using quantitative mass spectroscopy. Experiences of child maltreatment were established using the Adult Attachment Interview, coded with the Modified Maltreatment Classification System. We found that maltreatment severity was not significantly related to higher methylation density of 5HTTLPR, but the interaction of genotype with maltreatment severity significantly predicted methylation density. For carriers of the ss and sl genotype, more severe maltreatment was associated with higher methylation density, while for carriers of the ll genotype more severe maltreatment was associated with lower methylation density. We conclude that the relation between maltreatment severity and methylation density of 5HTTLPR is moderated by genotype, with ll carriers being protected against the methylating effects associated with maltreatment experiences. This study suggests that DNA methylation may be one of the molecular mechanism by which child maltreatment affects current and long-term functioning.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
De thesis is een zoektocht naar de manier waarop hiphop vanaf eind jaren ’80 begin jaren ’90 in het overwegend islamitische Indonesië vorm heeft gekregen en welke rol de populaire cultuur speelt in...Show moreDe thesis is een zoektocht naar de manier waarop hiphop vanaf eind jaren ’80 begin jaren ’90 in het overwegend islamitische Indonesië vorm heeft gekregen en welke rol de populaire cultuur speelt in het dagelijkse leven van jongeren in steden. Hierbij ligt vooral de nadruk op de achtergrond, motieven en muzikale producties van de artiesten (voornamelijk rappers) die hiphop muziek en cultuur maken en uitdragen, en niet in het bijzonder op de cultuurindustrie en de jonge consumenten van zowel binnen- als buitenlandse hiphop en bijbehorende stijlen. Bijzondere aandacht gaat in de case studies naar 'islamitische hiphop' in Jakarta.Show less
Ontwikkelingsstoornissen gaan regelmatig gepaard met een grotere mate van stress bij de ouders. Bij ouders van kinderen met autisme blijkt dit tevens het geval te zijn, maar waar komt die stress...Show moreOntwikkelingsstoornissen gaan regelmatig gepaard met een grotere mate van stress bij de ouders. Bij ouders van kinderen met autisme blijkt dit tevens het geval te zijn, maar waar komt die stress precies vandaan? Om de juiste interventie te kiezen is het belangrijk om deze vraag te beantwoorden. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre de ouderlijke stressbeleving te voorspellen valt vanuit de hoeveelheid autististische kenmerken van het kind en in hoeverre de mate van autistische eigenschappen van de ouder dit effect versterken. Dit is gedaan met behulp van 49 kinderen met een stoornis binnen het autismespectrum tussen de 8 en 19 jaar. De ouders zijn vergeleken met 49 ouders van kinderen zonder autismespectrum stoornis. Uit de resultaten blijkt dat de hoeveelheid autistische eigenschappen van het kind van invloed zijn op de ouderlijke stressbeleving, dat de hoeveelheid autistische eigenschappen van de ouder op zichzelf staand geen significante invloed hebben op de ouderlijke stressbeleving, maar dat deze hier wel een versterkende factor van zijn.Show less
Dit onderzoek is gericht op de invloed van geringe experimentele slaapbeperking en - verlenging op het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht t/m elf jaar. De slaapduur van zevenvijftig...Show moreDit onderzoek is gericht op de invloed van geringe experimentele slaapbeperking en - verlenging op het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht t/m elf jaar. De slaapduur van zevenvijftig kinderen zonder slaap- of gedragsstoornis is drie dagen verlengd met circa één uur en drie dagen verkort met circa één uur. De ouders hebben een aantal vragenlijsten ingevuld en ze hebben het slaapgedrag van hun kinderen bijgehouden in een logboek. Het werkgeheugen is op meerdere momenten bij de kinderen getest door middel van de subtest cijferreeksen van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III NL).Show less
De meeste landen in de regio van Latijns-Amerika zijn omstreeks 1980 democratieën geworden (d’Agostino, 2005: 94-99). Theoretici als Diamond beweren dat democratie een goed iets is, doordat de...Show moreDe meeste landen in de regio van Latijns-Amerika zijn omstreeks 1980 democratieën geworden (d’Agostino, 2005: 94-99). Theoretici als Diamond beweren dat democratie een goed iets is, doordat de regering moet luisteren naar het volk om aan de macht te kunnen blijven. Zo worden de wensen van het grootste deel van de bevolking beter gerespecteerd (Diamond, 1999: 3-7). Desalniettemin kost het veel moeite om tot een goed werkende democratie te komen. Ondanks dat er vrije verkiezingen worden gehouden, blijkt er tot aan de eeuwwisseling toch veel te schorten aan de democratieën in Latijns-Amerika (Diamond, 1999: 31-34). Uit cijfers van Freedomhouse blijkt in Centraal-Amerika veelal geen verbetering of zelfs een lichte verslechtering te zijn opgetreden in het functioneren van de democratie . Diamond beweert dat vooruitgang niet goed kan worden bewerkstelligd, doordat de uitvoerende macht te sterk is in deze landen. Deze leiders zouden democratisering tegenhouden voor eigen gewin (Diamond, 1999: 32-35). Wel zijn er organisaties actief in Centraal-Amerika deze jonge democratieën te helpen bij het democratiseringsproces. Deze organisaties leveren hulp in landen die een freedomhouse score lager dan 2.5 hebben . Een ‘freedom’ waardering van 1 is het meest democratisch en een waardering van 7 is het meest dictatoriaal. Alle landen die niet hoger dan 2.5 scoren en dus niet het embleem ‘Free’ krijgen, ontvangen hulp bij de democratisering. Ondanks de geleverde hulp in de landen met lagere ‘Freedom’ waardering, blijkt in vele landen geen vooruitgang te zijn geboekt en in sommige gevallen is zelfs sprake van een achteruitgang in deze waardering . Een van de landen waar de score relatief gelijk is gebleven is Guatemala. In dit paper zal ik Guatemala onderzoeken, omdat dit het grootste land in Centraal-Amerika is en omdat Guatemala samen met Honduras en Nicaragua de laagste ‘Freedom’ waardering van de regio heeft gekregen . Er is dus nog veel ruimte voor verbetering op het gebied van democratisering in dit land. Toch lijkt het land door economische voorspoed een grotere kans te hebben een democratie te blijven.Show less
Kinderen met een kindpsychiatrische ontwikkelingsstoornis zoals een autisme spectrum stoornis (ASS) of een aandachtstekortstoornis (ADHD) kunnen als gevolg van de stoornis leerproblemen ervaren....Show moreKinderen met een kindpsychiatrische ontwikkelingsstoornis zoals een autisme spectrum stoornis (ASS) of een aandachtstekortstoornis (ADHD) kunnen als gevolg van de stoornis leerproblemen ervaren. Het leren wordt vaak bemoeilijkt door een slechte concentratie, hyperactiviteit of rigiditeit in het denken. Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan het inzicht op dit gebied door na te gaan in welke mate kinderen en jeugdigen met een kindpsychiatrische ontwikkelingsstoornis als ASS en/of ADHD, te kampen hebben met leerproblemen op het gebied van taal en rekenen, en in hoeverre deze leerproblematiek samenhangt met algemene leervoorwaarden zoals concentratie en werkhouding, alsmede met niet-stoornis specifieke gedragsproblematiek. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee vragenlijsten, de Sociaal Emotionele Vragenlijst en de vragenlijst Onderzoek Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen. Daarnaast werden demografische gegevens en informatie over de leerprestatie verzameld. Voor 445 kinderen en jeugdigen, variërend in de leeftijdsgroep van 4 tot en met 18 jaar, werden de vragen via het internet beantwoord door de ouders. De verwachting dat kinderen en jeugdigen met ASS en/of ADHD grotere taal- en/of rekenachterstanden hebben, wordt gedeeltelijk bevestigd. Verder blijkt de factor “concentratieproblemen” de belangrijkste statistische verklaring te geven voor de aanwezigheid van leerachterstanden bij kinderen met ADHD. Bij ASS vallen de taal- en/of rekenproblemen niet te verklaren uit de factoren “werkhoudingsproblemen” en “niet-stoornis specifiek probleemgedrag”, en slechts in lichte mate door de factor “concentratieproblemen”. In dit onderzoek biedt het hebben van de diagnose ASS de belangrijkste verklaring voor de aanwezigheid van de leerachterstanden.Show less
Dit onderzoek gaat over de invloed van een uithuisplaatsing op de ontwikkeling van een kind tussen de 0 en 18 jaar. Er zijn 73 dossiers van pleegkinderen uit Midden-Brabant geanalyseerd. Uit de...Show moreDit onderzoek gaat over de invloed van een uithuisplaatsing op de ontwikkeling van een kind tussen de 0 en 18 jaar. Er zijn 73 dossiers van pleegkinderen uit Midden-Brabant geanalyseerd. Uit de resultaten blijkt dat kinderen op lichamelijk, motorisch, sociaal en emotioneel gebied en op het gebied van taal in ontwikkeling vooruit gaan tussen het moment van uithuisplaatsing en in 2010. Wanneer er gekeken wordt naar de verschillen tussen jongens en meisjes is alleen op sociaal gebied het verschil significant gebleken. Ook tussen kinderen geplaatst in een netwerkpleeggezin of kinderen geplaatst in een bestandspleeggezin is het verschil op sociaal gebied significant gebleken. Verder is tussen kinderen van 0 tot en met 11 jaar en kinderen van 12 tot en met 18 jaar ook op sociaal gebied het verschil significant gebleken. Het aantal jaren dat het pleegkind uit huis is geplaatst bleek geen rol te spelen in de ontwikkeling van het pleegkind.Show less