This longitudinal study provides insight into the factors that contribute to the development of self-esteem in international adoptees. The focus was on the role of early maternal sensitivity and...Show moreThis longitudinal study provides insight into the factors that contribute to the development of self-esteem in international adoptees. The focus was on the role of early maternal sensitivity and the experience of the adoptive status. The sample consisted of 128 Dutch adoptive families with a child from Sri Lanka, Korea or Colombia. A random group of 41 mothers received a video feedback intervention of three sessions aimed at promoting sensitivity. This intervention took place at home when the child was between 6 and 9 months old. The control group received a dummy intervention. Sensitivity was observed when the child was 12, 18, and 30 months. When the child was 7 years old the mother was interviewed about the child’s expressions of the wish to be white and the wish to be born from the adoptive mother rather than being adopted. The child reported on self-esteem at the age of 16. The results show that mothers who had received the video feedback intervention were more sensitive than mothers in the control group. There was no long-term effect of the intervention on self-esteem. There was neither a direct long-term relation between sensitivity and self-esteem nor a mediation by the experience of the adoptive status: there was no relation between sensitivity and the wishes and no relation between the wishes and self-esteem. A possible explanation for the lack of a relation is the long period between the measurements. Finally, we investigated whether sensitivity and the experience of adoptive status in interaction with the child’s gender or a shy temperament may predict self-esteem. There was a main effect of gender: boys had a significantly higher level of self-esteem than girls. Another trend effect was that early sensitivity of the mother and self-esteem in adolescents were positively related for girls, but negative for boys. The role of a sensitive adoptive mother may be different for sons and daughters, but this will have to be investigated in further research.Show less
Ontwikkelen kinderen die in een negatieve spiraal van weinig interesse in lezen, weinig lezen en achterblijvende leesvaardigheid zijn beland een leesweerstand? In deze studie worden bij 428...Show moreOntwikkelen kinderen die in een negatieve spiraal van weinig interesse in lezen, weinig lezen en achterblijvende leesvaardigheid zijn beland een leesweerstand? In deze studie worden bij 428 basisschoolkinderen uit groep 6 en 7 de invloed van geslacht, leescultuur, leesmotivatie en leesvaardigheid op de ontwikkeling van een leesweerstand onderzocht. Leesweerstand is middels een selectieve aandachtstaak onderzocht vanuit de verwachting dat angstige kinderen hun aandacht onbewust meer richten op beangstigende stimuli. Met behulp van vragenlijsten zijn verschillende aspecten van lezen gemeten. Kinderen met veel boeken thuis hebben een hogere leesmotivatie en leesvaardigheid. Meisjes zijn gemotiveerder om te lezen dan jongens, maar meisjes en jongens zijn even vaardig in lezen. Tegen de verwachting in hebben kinderen die veel negatieve leeservaringen hebben opgedaan geen leesweerstand. Mogelijk moet een leesweerstand op een andere manier gemeten worden, of bestaat er geen leesweerstand. Deze studie onderstreept het belang van het stimuleren van lezen na het leren lezen, en de aandacht voor leesmotivatie naast leesvaardigheid.Show less
In dit onderzoek is in kaart gebracht in welke mate de literaire socialisatie en etniciteit van een kind van invloed zijn op de leesfrequentie. De respondenten bestonden uit 120 groep 6 en 7...Show moreIn dit onderzoek is in kaart gebracht in welke mate de literaire socialisatie en etniciteit van een kind van invloed zijn op de leesfrequentie. De respondenten bestonden uit 120 groep 6 en 7 leerlingen van negen tot twaalf jaar oud (M = 10.33, SD = 0.68) en zijn geworven via 13 verschillende basisscholen in Nederland. Middels een online vragenlijst die is opgesteld met het programma Qualtrics is bij de kinderen nagevraagd wat hun leesgedrag is en of zij thuis gestimuleerd worden om te lezen. Deze vragenlijst hebben de kinderen thuis ingevuld. De respondenten zijn opgedeeld in de twee groepen Turks/Marokkaans en Nederlandse kinderen. De resultaten uit dit onderzoek wijzen erop dat de literaire socialisatie van een kind het meest van invloed is op de leesfrequentie ES = 0.19. Verder blijkt dat kinderen van Turks/Marokkaanse afkomst een significant lagere literaire socialisatie hebben dan Nederlandse kinderen ES = 1.06. Dit wijst erop dat de etniciteit minder invloed heeft dan de literaire socialisatie op de leesfrequentie van het kind. Er wordt geadviseerd om naast etniciteit en literaire socialisatie, meerdere factoren tegelijk mee te nemen, zoals leesvaardigheid, leesplezier en schoolse faciliteiten. Zo kan beter in kaart worden gebracht door welke factoren de leesfrequentie precies wordt beïnvloed.Show less
According to Gibson (1962) fixation on key features of letters has a major role in the development of emergent literacy. But it was still unknown which role key features of letters had on children...Show moreAccording to Gibson (1962) fixation on key features of letters has a major role in the development of emergent literacy. But it was still unknown which role key features of letters had on children who can’t read or write conventional. The following hypotheses where tested in this research: ‘Do 4-year old children fixate more on key features of letters than 3-year old children?’, ‘Do 4-year old children fixate longer on key features of letters than 3-year old children?’, ‘Mediates letter knowledge the relation number of fixations on key features of letters and emergent writing?’ and ‘Mediates letter knowledge the relation fixation time on key features of letters and emergent writing?’ In this research 75 4-year old and 104 3-year old children participated. The Tobii eye tracker x2-60 recorded the fixation count and duration on key features of letters. Besides using the eye tracker device, a letter knowledge task has been taken. At the same time a test was taken to determine the stage of emergent writing. The first task of the letter perception test was not significant (P > .05). But there was a significant difference between the 3- and 4-year old and the second task fixation count on key features of letters, t (171) = -2.05, p = .042. A significant difference between the 3- and 4-year old was shown on the second task fixation duration on key features of letters, t (171) = -2.83, p = .005. Additionally can be concluded that letter knowledge (p < .01) mediates significant between the first and second task fixation duration and the first and second task fixation count on key features of letters and emergent writing. Concluding, from the early childhood letter fixation on key features of letters has influence on the further development of emergent literacy.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar begrijpend lezen bij Nederlandse en tweede generatie Turks-Nederlandse kinderen en volwassenen om meer inzicht te krijgen in de cognitieve vaardigheden tijdens het...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar begrijpend lezen bij Nederlandse en tweede generatie Turks-Nederlandse kinderen en volwassenen om meer inzicht te krijgen in de cognitieve vaardigheden tijdens het lezen voor begrip. Dit onderzoek is gedaan bij 12 Turks-Nederlandse kinderen, 13 Turks-Nederlandse volwassenen, 23 Nederlandse kinderen en 21 Nederlandse volwassenen wonend in Nederland. Er is gebruik gemaakt van verhalen die voorgelezen moesten worden met irrelevante (te negeren) woorden erin. Daarna volgde een RAT taak om te testen of de irrelevante woorden geprimed waren (target woorden) en er waren ter vergelijking woorden die niet in de tekst voorkwamen (filler woorden). Uit de resultaten komt naar voren dat Nederlandse kinderen meer target woorden dan filler woorden goed hebben, bij Turks-Nederlandse kinderen werd geen verschil gevonden tussen de target en de filler woorden. De Turks-Nederlandse volwassenen hadden meer target woorden goed dan filler woorden, bij de Nederlandse participanten was dit niet het geval. Turks-Nederlandse kinderen en Nederlandse volwassenen volgen een soortgelijk patroon. Een ander resultaat van dit onderzoek is dat Turks-Nederlandse volwassenen en Nederlandse kinderen op elkaar lijken. Vervolgonderzoek is nodig om de effecten van woordenschat hierin te kunnen onderzoeken en om meer te weten te komen over meertaligheid en het effect hiervan op het cognitieve vermogen.Show less
Ouders met een lage SES hebben een grotere kans op het gebruiken van negatieve discipline in vergelijking met hoge SES ouders. Zij ervaren een grotere economische druk en zijn daardoor meer...Show moreOuders met een lage SES hebben een grotere kans op het gebruiken van negatieve discipline in vergelijking met hoge SES ouders. Zij ervaren een grotere economische druk en zijn daardoor meer kwetsbaar voor stressfactoren dan hoge SES ouders. Stress heeft invloed op het functioneren van ouders bij het opvoeden van kinderen en vergroot de kans op het gebruik van negatieve discipline. Een risico dat kan ontstaan vanuit negatieve discipline is kindermishandeling. Het is echter onwaarschijnlijk dat alle lage SES ouders negatieve discipline gebruiken. Daarom is het van belang te onderzoeken of bepaalde ouder- en kindfactoren effect uitoefenen op de samenhang tussen SES en discipline. In deze thesis zijn relatiekwaliteit en kindtemperament onderzocht als moderatorvariabelen. Ook is gekeken of unieke SES-aspecten (inkomen en opleidingsniveau) verschillend gerelateerd zijn aan discipline. De uiteindelijke steekproef bestond uit 45 moeders van Nederlandse afkomst in de leeftijd van 23-48 jaar (M = 35.2, SD = 6.2). De variabelen werden aan de hand van verschillende vragenlijsten gemeten. Uit de analyses bleek dat SES van de moeder samenhing met laksheid. Hogere SES moeders rapporteerden minder laksheid. Inkomen en opleidingsniveau hingen niet samen met discipline. Er zijn geen significante moderatie effecten gevonden van relatiekwaliteit en kindtemperament in de relatie tussen SES en discipline. Deze thesis biedt inzicht in factoren die gerelateerd zijn aan negatief opvoedgedrag van ouders. De uitkomsten kunnen gebruikt worden om interventies te ontwikkelen gericht op het aanleren van positieve disciplinestrategieën. Uit deze thesis blijkt dat dit vooral belangrijk is voor ouders met een lagere SES. In toekomstige studies zal onderzocht moeten worden of er mogelijk andere achterliggende factoren een (modererende) rol spelen rondom SES en discipline.Show less
Cases of physical and emotional child abuse and neglect are not uncommon and raise questions about why parents are compelled to use violence and negative disciplining techniques to solve family...Show moreCases of physical and emotional child abuse and neglect are not uncommon and raise questions about why parents are compelled to use violence and negative disciplining techniques to solve family conflict. This study focuses on the possible factors that are involved in the process that leads parents to refrain from using sensitive parenting techniques and instead fall back to negative parenting. The Social Information Model (SIP model) by Milner is used as a basis in explaining the possible moderating and mediating relationships between the variables parental attributions, chaos and negative discipline. In this study 48 mothers with children between the ages of 2 to 5 years old participated. Variables were measured by means of various questionnaires and a computer task to measure parental attributions. Results show that there are significant relationships between chaos and negative (overreactive) discipline and negative parental attributions and negative (overreactive) discipline. There was no mediating role found for parental attributions in the relationship between chaos and negative discipline. There was also no moderating role found for the relationship in the relationship between negative parental attributions and negative overreactive discipline. This study attempted to assess possible moderating and mediating effects that could explain why some parents use negative disciplining when confronted with challenging child behaviors, compared to others. Since negative (overreactive) disciplining is often seen as a predictor for child abuse in general, these results are of great importance in preventing and intervening in cases of (suspected) child abuse. Prevention and intervention programs should focus on the role of negative parental attributions and chaos within the home to help troubled families. Further research is needed to investigate other possible moderating and mediating variables that possibly explain why some parents use negative (overreactive) discipline.Show less
Introduction: Aggressive behavior following positive, negative and neutral social judgments has been examined in an exploratory research, namely in an experimental setting. Furthermore the link...Show moreIntroduction: Aggressive behavior following positive, negative and neutral social judgments has been examined in an exploratory research, namely in an experimental setting. Furthermore the link between fear of rejection and aggressive reactions has been investigated. Methods: Eleven participants (age 22-26) gave consent for joining the study. Aggressive reactions, i.e., positive, negative and neutral social judgments about their toy, were measured using a modified version of the social judgment paradigm. Fear of social rejection has been measured with a standardized survey (FNE-R). Results: Rejection seems to result in heightened aggressive reactions, compared to positive and neutral judgments. However, aggression following neutral and negative judgments correlated around .9. Fear of rejection did not influence aggression scores. Discussion: The results show a trend towards a consistency between rejection and increased aggression. Further research is needed to examine the role of gender in the interplay between rejection and aggression, and to examine the ambiguous character of the neutral social judgment found in this research.Show less
Om inzicht te krijgen in de leesmotivatie van kinderen is de relatie tussen het leesniveau, de leesfrequentie en het leesplezier onderzocht. De werving van participanten vond plaats via...Show moreOm inzicht te krijgen in de leesmotivatie van kinderen is de relatie tussen het leesniveau, de leesfrequentie en het leesplezier onderzocht. De werving van participanten vond plaats via informatiefolders, uitgedeeld op verschillende basisscholen in Nederland, hierin bevond zich een toestemmingsformulier voor de ouders. Na toestemming werd de link van de digitale zelfrapportage vragenlijst toegezonden. De 115 respondenten waren gemiddeld 10.3 jaar oud. Uit de analyses bleek dat zwakke lezers gemiddeld minder plezier beleven aan lezen dan goede lezers, t(113) = 4.19, p <.001 (d= 1.31) Daarnaast bleken zwakkere lezers gemiddeld minder te lezen, t(113) = 2.16, p= .03 (d= .73). Er bleek tevens een significant verband tussen het leesplezier en de leesfrequentie te bestaan, r(113) =.68, p <.001. Ten slotte werd er gekeken of het leesplezier dan wel het leesniveau als voorspellend konden worden beschouwd voor de leesfrequentie. Het leesplezier bleek hierbij een significante voorspeller te zijn voor de frequentie waarmee een kind leest, rekening houdend met het verschil in leesniveau F(2, 112) = 34.29, p < .001. De leesfrequentie kon hierdoor voor 37% worden verklaard. Leesplezier bleek hiermee een onafhankelijke voorspeller te zijn voor de leesfrequentie. Bij vervolgonderzoek dient er gebruik te worden gemaakt van een vragenlijst, die een minder groot beroep doet op de leesvaardigheid of - motivatie van een kind, om de leesmotivatie in beeld te brengen. Door beter inzicht in de leesmotivatie, kan deze worden verhoogd, wat zowel de leesvaardigheid als de kennisontwikkeling van een kind ten goede komt.Show less
Previous research has shown that empathy influences reading comprehension, and the current research builds further on these results. It examines whether emotional stories lead to more text...Show morePrevious research has shown that empathy influences reading comprehension, and the current research builds further on these results. It examines whether emotional stories lead to more text comprehension than neutral stories; whether empathy influences text comprehension of stories that tend to elicit emotion and; whether working memory moderates this relation. Text comprehension is measured during reading (online processes) and after the reading is finished (offline processes). The stories are read by 54 Psychology- and Pedagogical Sciences students, by the use of a self-paced reading paradigm. After the reading was finished, all participants answered several questions about the texts. They also filled in two questionnaires regarding their levels of empathy and they made a working memory test. The analyses have shown that, in accordance with the hypothesis, emotional stories result in more online and offline text comprehension. Contrary to the second hypothesis, empathy does not have a significant effect on online and offline text comprehension of emotional stories. Working memory seems to moderate the relation between empathy and text comprehension of emotional stories, which corresponds to the third hypothesis. The overall conclusion is that emotional stories are read faster than neutral stories, but the remaining question is whether shorter reading times reflect better text comprehension. Besides that, the role of empathy is still doubtful, because the effects differ between online and offline text comprehension and it also seems to depend on working memory.Show less
De cognitieve vaardigheden van het kind hangen samen met een goed verloop van alle andere ontwikkelingsgebieden. Verondersteld wordt dat het moederlijk reflecteren (RF) en het sensitieve...Show moreDe cognitieve vaardigheden van het kind hangen samen met een goed verloop van alle andere ontwikkelingsgebieden. Verondersteld wordt dat het moederlijk reflecteren (RF) en het sensitieve opvoedgedrag positief van invloed zijn op deze cognitieve ontwikkeling. Deze studie onderzoekt dit bij 82 moeders in de leeftijd van 18-28 jaar (M = 24.70, SD = 2.40) met hun eerstgeboren twintig maanden oude baby (50% jongens). Aan de hand van het Parent Development Interview en observaties tijdens de Free Play zijn respectievelijk het moederlijk RF en sensitiviteit gemeten. Voorlopers van de cognitieve ontwikkeling bij het kind zijn gemeten middels een werkgeheugen en inhibitie taak. RF en de mate van sensitiviteit in het opvoedgedrag bleken geen invloed te hebben op de voorlopers van de cognitieve ontwikkeling. Het moederlijk RF bleek wel samen te hangen met sensitieve opvoedgedrag. Hoe meer RF moeder vertoont, hoe meer zij sensitief gedrag in de opvoeding laat zien. Vervolgonderzoek is nodig om het verband tussen het RF en opvoedgedrag van de moeder op de cognitieve ontwikkeling te onderzoeken.Show less