Taalontwikkeling is een proces dat al heel vroeg in de ontwikkeling begint en beïnvloed wordt door diverse factoren. In het huidige onderzoek, een deelonderzoek van een longitudinaal onderzoek, is...Show moreTaalontwikkeling is een proces dat al heel vroeg in de ontwikkeling begint en beïnvloed wordt door diverse factoren. In het huidige onderzoek, een deelonderzoek van een longitudinaal onderzoek, is er gekeken naar de invloeden van de interventie het BoekStartproject en babyboekenkennis van ouders op de taalontwikkeling van Nederlandse kinderen. Ouders zijn via bibliotheken en consultatiebureaus benaderd om deel te nemen aan de interventie. Voor analyses zijn random 390 participanten geselecteerd uit een grotere subset van 561 participanten. Van deze participanten zaten er 252 in de BoekStartgroep en 138 in de controlegroep. De resultaten concluderen dat het project BoekStart en babyboekenkennis van de ouders geen directe voorspellers zijn voor de taalontwikkeling van de peuters. Kinderen in de BoekStartgroep met ouders die veel boekkennis hebben scoren echter wel hoger op receptieve taal. Grote gedeelten van de varianties in de receptieve en expressieve taalvaardigheden worden verklaard door andere biologische factoren en omgevingsfactoren. Het geslacht van een kind voorspelt de expressieve taalontwikkeling en de leeftijd van een kind is een voorspeller voor de receptieve- en expressieve taalontwikkeling. Omgevingsfactoren die invloed hebben op de receptieve taalontwikkeling zijn de werkstatus van de ouders en het lidmaatschap van de ouders bij een bibliotheek. Omgevingsfactoren die de productieve taalontwikkeling van de kinderen beïnvloeden zijn het opleidingsniveau van de ouders en het aantal kinderen in een gezin. De studie benadrukt verder het belang van voorlezen aan kinderen.Show less
The purpose of this study was to examine the relation between the WISCAT test and math anxiety in pre-service and primary level teachers. The sample consisted of 580 participants, 242 (41,7%)...Show moreThe purpose of this study was to examine the relation between the WISCAT test and math anxiety in pre-service and primary level teachers. The sample consisted of 580 participants, 242 (41,7%) primary level teachers and 338 (58,3%) pre-service teachers. All participants filled out a digital questionnaire, including questions from the Mathematics Anxiety Scale (MAS; Betz, 1978) and the Abbreviated Mathematics Anxiety Scale (AMAS; Hopko et al., 2003). Results of this study show that there is no significant difference in the level of math anxiety between primary school teachers who took the WISCAT test and teachers who did not take the test (p = .46). The specialization pre-service students chose, either grade 1-4 or grade 5-8, does not predict the level of math anxiety (p = .81). As well as the number of retakes students have to take on the WISCAT (p = .07). Pre-service students show the same level of math anxiety. The results of this study provide a good basis for those wishing to examine math anxiety amongst pre-service and primary level teachers in greater detail. It is hoped that this study will stimulate further research into the factors influencing math anxiety amongst pre-service and primary level teachers. Through such further research it is likely to find solutions to counter the problem of math anxiety.Show less
Kinderen die moeite hebben met lezen en het begrijpen van teksten hebben later een grote kans om problemen te ervaren in het dagelijkse leven en op de arbeidsmarkt. Het is dus van belang dat deze...Show moreKinderen die moeite hebben met lezen en het begrijpen van teksten hebben later een grote kans om problemen te ervaren in het dagelijkse leven en op de arbeidsmarkt. Het is dus van belang dat deze kinderen effectieve leesmaterialen krijgen aangeboden om aan de achterstand te werken. De huidige leesmethodieken nemen vaak nog veel tijd in beslag van de leerkracht of remedial teacher, wanneer kinderen extra leeshulp nodig hebben. Deze studie richt zich op het effect van digitale boekjes met tutor op vloeiend lezen en verhaalbegrip bij kinderen met een leesachterstand. De steekproef betrof in het totaal 24 kinderen, met een leesachterstand van 5 maanden, uit groep 3 van verschillende basisscholen uit Zuid-Holland. De studie heeft een gerandomiseerd experimenteel design (randomized control trial) met een voor- en nameting. De kinderen zijn verdeeld over drie condities (zelf lezen zonder tutor, meelezen met onzichtbare tutor, meelezen met zichtbare tutor). De conclusies uit dit onderzoek zijn dat oefenen met lezen en de hoeveelheid gelezen tekst zorgen voor verbetering van de leesvaardigheid (vloeiend lezen en verhaalbegrip) en dat digitale boekjes met tutor die het verhaal voorleest, zorgen voor een significante verbetering van losse woordjes lezen.Show less
In the adoption process, adoptive parents and adopted children need to transform from strangers to each other into family members. The forming of a parent-child relationship that is trustworthy and...Show moreIn the adoption process, adoptive parents and adopted children need to transform from strangers to each other into family members. The forming of a parent-child relationship that is trustworthy and safe is crucial for the adjustment of adopted children. Positive family relationships are important for the development of children’s’ personal identity and are protective factors in relation to problem behavior. This study examined the relationship between parental, child and family factors and the involvement of adopted children with their adoptive family. Informants were adoptive parents of 982 Chinese adoptees in The Netherlands, aged 3 to 16 years. The child-rearing context of adoptive families with and without biological children differed on family size, age at adoption, adopted children’s interest in adoption, parent’s close bond with their adopted children and the time adoptive parents spent with their adopted children. Adopted children without siblings in the adoptive family were less involved with their adoptive families compared to adopted children that have been raised together with other children in the family. In both all-adoptive families and families with adopted children and biological children, adopted children were more involved with their adoptive families if parents reported a closer bond with their adopted children. Another finding was that the more parents got along with their adopted children, the more involved their adopted children were with their adoptive family. In conclusion, a good preparation of future adoptive parents about their responsibility as a parent and educater is desirable, as well as a warm and accepting parenting style, to form strong family tiesShow less
Deze studie heeft als doel het mechanisme van letterperceptie bij kleuters in kaart te brengen. Het geeft antwoord op de vraag in hoeverre letterperceptie bij kleuters gerelateerd is aan de...Show moreDeze studie heeft als doel het mechanisme van letterperceptie bij kleuters in kaart te brengen. Het geeft antwoord op de vraag in hoeverre letterperceptie bij kleuters gerelateerd is aan de factoren (ontluikend) schrijven en letterkennis. In de studie namen 60 kleuters deel (M = 60.00, SD = 6.66), waarvan 26 meisjes, die geworven werden via verschillende basisscholen uit de Randstad (Nederland). Met de eye-tracker Tobii T120 werden oogbewegingen op letters in kaart gebracht. Er werden drie taakjes afgenomen waarbij de letterperceptie, de letterkennis en het schrijfniveau werden gemeten. Met T-toetsen, een Oneway-ANOVA en een multipele regressieanalyse werden vier hypotheses getoetst. Uit de studie is geconcludeerd dat het schrijfniveau van kinderen niet samenhangt met letterperceptie, maar dat er wel een verband is tussen letterkennis en letterperceptie. Schrijfniveau en letterkennis als voorspellers waren niet significant gerelateerd aan letterperceptie. Deze resultaten geven inzicht in de werking van letterperceptie bij kleuters. Voor een completer beeld van dit mechanisme letterperceptie zou in vervolgonderzoek studie moeten worden gedaan bij oudere kinderen.Show less
Hoewel er veel onderzoek verricht is naar de ontwikkeling van geletterdheid, is er tot op heden nauwelijks onderzoek gedaan naar het fixeren op key features bij niet-conventionele lezers. Het...Show moreHoewel er veel onderzoek verricht is naar de ontwikkeling van geletterdheid, is er tot op heden nauwelijks onderzoek gedaan naar het fixeren op key features bij niet-conventionele lezers. Het huidige onderzoek tracht duidelijkheid te verschaffen in de manier waarop niet-conventionele lezers geletterd worden. In totaal werden er 80 proefpersonen onderzocht. De deelnemerspopulatie bestond uit 60 niet-conventionele lezers en 20 expertlezers. De niet-conventionele lezersgroep bestond uit 26 meisjes (43%) en 34 jongens (57%). Deze respondenten waren tussen de 4 en de 6 jaar. De expertlezers groep bestond uit 12 vrouwen (60%) en 8 mannen (40%). Deze respondenten waren tussen de 18 en de 25 jaar. Binnen het onderzoek stonden een aantal elementen centraal. Allereerst stond het fixeren op key features centraal, dit werd onderzocht door middel van een Letterperceptie Taak. Daarnaast stonden de receptieve- en expressieve letterkennis centraal, dit werd onderzocht door middel van twee gedragstaken. Tot slot stond de geletterdheid van de thuisomgeving centraal, dit werd onderzocht door middel van de Auteur- en Prentenboekenherkenningstest. Op basis van het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat niet-conventionele lezers met een gemiddelde leeftijd van vijf jaar even lang fixeerden op key features van letters als expertlezers. Daarnaast werd er een significant verschil gevonden tussen niet-conventionele lezers met meer receptieve letterkennis en niet-conventionele lezers met minder receptieve letterkennis. De gevonden effectgrootte was klein. Een vermoedelijke reden voor het vinden van een kleine effectgrootte, was de mate van letterkennis van de niet-conventionele lezersgroep. Beide groepen hadden namelijk enige mate van letterkennis. Deze letterkennis komt waarschijnlijk doordat niet-conventionele lezers vaak in aanraking komen met boeken. Hoe vaker niet-conventionele lezers letters te zien krijgen, hoe eerder zij een letter gaan herkennen.Show less
There is limited knowledge about the specific role of cognitive functions in the compliance of toddlers. The aim of this study was to provide an insight in the relation between compliance of...Show moreThere is limited knowledge about the specific role of cognitive functions in the compliance of toddlers. The aim of this study was to provide an insight in the relation between compliance of toddlers and their cognitive functions. The relationships between emotion recognition, executive functioning and compliance were measured in a population-based cohort study (n =280). Compliance was assessed with the ´don’t task´ when the toddlers were 36 months old. The behavior was coded using a system that differentiated between six dimensions. Emotion recognition was assessed at 36 months in a computerized emotion-labeling task. At 48 months the executive functioning of the toddlers was assessed by using the specific version of the ‘Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-P)’ for children between 3 and 5 years old. Parents have completed this questionnaire. It was expected that both emotion recognition and executive functioning were related to compliance. It was also hypothesized that emotion recognition moderated the relation between compliance and executive functioning. There was no significant relation between compliance and emotion recognition. In addition, there was no difference in the accuracy of recognition of positive and negative emotions. There was a significant relation between compliance and executive functioning. Not all subscales of executive functioning were related to compliance. The only subscales related to compliance were inhibition, working memory and planning and organization. Emotion recognition did not moderate the relationship between executive functioning and compliance. The findings of this study suggest that there are certain cognitive functions of toddlers that are related to their compliance. Future research should also focus on other cognitive functions, for example on ‘Theory of Mind’. In addition, there should be more research to validate the results of this study.Show less
Objective: The aim of the present study is to research the development of executive functions (EF) over a period of one year in children aged four to seven years old. This study focused on three...Show moreObjective: The aim of the present study is to research the development of executive functions (EF) over a period of one year in children aged four to seven years old. This study focused on three main questions: 1. How is the developmental course of EF over a period of one year?; 2. Are there geslacht differences in this development?; and 3. Does a parent intervention aimed at stimulating EF in children by their parents have an effect on the development of EF? Method: This study uses data from the Curious Mind Project of Leiden University. In 2009 and 2010 Master students administered various neuropsychological tests to elementary school children. The following EF were examined with the Amsterdam neuropsychological tasks (N = 107): alertness and basic attention, frustration, impulsiveness, sustained attention and working memory. Everyday EF was reported by the parents using the Dysexecutive Questionnaire for Children (DEX-C) (N = 240) and planning was assessed with the Behavioural Assesment of the Dysexecutive Syndrome for Children (BADS-C Zoo) (N = 289). Data was analyzed using several repeated measures ANOVA’s. Results: Significant one-year developmental effects were found for basal attention and alertness, impulsiveness, sustained attention, working memory, as well as age effects for alertness and basic attention, planning and inhibition. There were no significant differences between boys and girls for the development of EF over a period of one year. The parent training, aimed at increasing knowledge among parents about EF and social cognitive functioning of their child and encouraging these aspects at home, appeared to have no significant effect on the development of EF. Conclusion: Significant increases in different aspects of EF were detected over a one-year period in four to seven year-old children. However, these changes were not caused by the intervention. It is important to further develop this intervention and to assess its effects on EF over a longer follow-up period.Show less
Deze studie heeft als doel om de bestaande theorieën over ontluikende geletterdheid en het leren lezen uit te breiden met nieuwe kennis over het fixeren van kleuters op key features van 6 letters....Show moreDeze studie heeft als doel om de bestaande theorieën over ontluikende geletterdheid en het leren lezen uit te breiden met nieuwe kennis over het fixeren van kleuters op key features van 6 letters. Ondanks de vele onderzoeken bij kleuters naar vaardigheden die voorafgaan aan het leren lezen, zijn er geen studies bekend waarin het verband tussen letterkennis en letterperceptie wordt getoetst. Er zijn eveneens geen studies bekend waarin onderzocht wordt of er een verband is tussen de geletterdheid van de thuisomgeving en het fixeren van kleuters op key features. Wetenschappelijk onderbouwde kennis over de fixatie op letters van kleuters met een ontluikende geletterdheid, draagt bij aan bestaande theorieën over ontluikende geletterdheid en het leren lezen. In de praktijk levert dit een beter inzicht op in de ontwikkeling van geletterdheid en het leren lezen van kinderen. Met deze nieuwe kennis kan mogelijk al op jonge leeftijd getraind worden op vaardigheden die vooraf gaan aan het conventionele lezen om zodoende het leren lezen te bevorderen. De vraag die in dit onderzoek beantwoord zal worden, luidt: Is er verschil in de mate van fixeren op key features van letters tussen kleuters met minder en meer letterkennis? Verondersteld wordt dat kleuters met minder letterkennis minder op de key features zullen fixeren dan kleuters die meer letterkennis hebben. De tweede vraag die in deze studie beantwoord zal worden, luidt: is er een verband tussen de geletterdheid van de thuisomgeving en het fixeren van kinderen op key features van letters? Verondersteld wordt dat er een verband is waarbij een hoge mate van thuisgeletterdheid samengaat met een hoge mate van fixeren op key features. Dit onderzoek is een correlationeel onderzoek dat uitgevoerd is bij kinderen van 4 en 5 jaar. Het fixeren op letters is gemeten door middel van de eyetracker (Tobii, 2010) waarmee oogfixaties gemeten kunnen worden. Deze methode is een kindvriendelijke methode omdat de proefpersoon geen helm of andere materialen op het hoofd hoeft. Op deze manier kan ook bij kleuters data verzameld worden over oogfixaties. De receptieve en expressieve letterkennis zijn door middel van gedragstaken gemeten. De geletterdheid van de thuisomgeving is gemeten met een indirecte maat, een herkenningsvragenlijst.Show less
Background: Existing research has shown that emotion recognition and social cognition develop with increasing age. In previously conducted studies mixed results are found on the influence of gender...Show moreBackground: Existing research has shown that emotion recognition and social cognition develop with increasing age. In previously conducted studies mixed results are found on the influence of gender regarding emotion recognition and social cognition. Research has also shown that the development of social cognition improves when there is an older sibling present as well as the fact that language plays an important role in the development of social cognition. Method: This thesis investigates the relation between individual differences in both social cognition and emotion recognition in children between four and seven years of age. Children (N =473) from 32 different schools throughout The Netherlands participated in this study. Across two sessions, children were given both computer tasks as well as paper and pencil tasks. Social cognition is measured by the Social Cognitive Skills Test whereas emotion recognition is measured by the Amsterdam Neuropsychological Tasksprogramme - Identification of Facial Emotion. The tests were conducted by trained students from Leiden University. Results: Older children had a higher level of social cognition and better emotion recognition, however gender did not have a significant influence on those skills. Both expressive and receptive language skills were positively related to social cognition. The ability to recognize facial expressions was better for children with better receptive language skills, ands slightly better for girls and older children. Neither the fact that a child had siblings nor birth order had a significant relationship with emotion recognition or social cognition. Conclusion: These findings suggest that language, age and gender might be important factors in the development of both social cognition and emotion recognition in young children and it is recommended that in case of developmental delays in social cognition or emotion recognition, attention should be paid to language development.Show less
Om gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is...Show moreOm gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is tussen factoren. Uit zowel longitudinaal onderzoek, onderzoek bij jonge kinderen tot 7 jaar als onderzoek bij adolescenten is een verband gevonden tussen frustratie en het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Ook in het huidige onderzoek is gekeken naar een belangrijke executieve functie, namelijk de frustratietolerantie. Het doel van dit onderzoek is onderzoeken of er een verband is tussen probleemgedrag en de mogelijk onderliggende constructen hot executieve functie, een sterk ontwikkeld Behavioral Activation System en een zwak ontwikkeld Behavioral Inhibition System. Dit is onderzocht bij de populatie kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar. In totaal deden 192 kinderen mee aan het onderzoek, waarvan 15 kinderen op het grensgebied van gedragsproblemen zaten en 13 kinderen een gedragsprobleem hadden. Er is een oudervragenlijst (SDQ), een zelfrapportage (BISBAS) en een computertaak afgenomen (Delay Frustration van de ANT) om het verwachte bovenstaande verband te kunnen onderzoeken. Uit de analyses bleek dat er geen samenhang was tussen gedragsproblemen en zowel het Behavioral Activation System als het Behavioral Inhibition System. Er is wel een lage samenhang gevonden tussen frustratietolerantie en gedragsproblemen, deze samenhang is slechts trendsignificant, dus voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie.Show less
Het kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en...Show moreHet kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en residentieel geplaatste kinderen. De respondenten bestaan uit 18 jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar oud, afkomstig uit pleeggezinnen en residentiële instellingen. Middels face-to-face semigestructureerde interviews naar de belevingen is getracht een antwoord te formuleren op de hoofdvraag: “Hoe hebben jongvolwassenen, opgegroeid in pleeggezinnen of residentiële instellingen, de transitie naar volwassenheid bereikt, hoe reflecteren zij op hun jeugd en wat is hun mening over de hulpverlening?” Uit dit onderzoek blijkt dat de transitie naar volwassenheid beter wordt doorlopen indien er in de jeugd sprake is geweest van stabiele opvoedsituaties en de mogelijkheid om tijdens de transitie terug te vallen op een sociaal netwerk. Veel wisselingen van woonplek, residentiële plaatsingen op jonge leeftijd en traumatische gebeurtenissen en problemen in de jeugd, lijken daarentegen factoren te zijn die de transitie naar volwassenheid moeizamer doen verlopen. Over het algemeen kunnen jongvolwassenen zich met behulp van enige ondersteuning redelijk tot goed redden.Show less
In deze studie staat de relatie centraal tussen kwaliteit van kinderopvang en welbevinden. Hierbij is kwaliteit gemeten met globale kwaliteit en sensitiviteit van de pedagogisch medewerker. In deze...Show moreIn deze studie staat de relatie centraal tussen kwaliteit van kinderopvang en welbevinden. Hierbij is kwaliteit gemeten met globale kwaliteit en sensitiviteit van de pedagogisch medewerker. In deze studie is geen significant verband gevonden tussen kwaliteit en welbevinden. Daarnaast is gevonden dat temperament niet fungeert als medierende variabele tussen kwaliteit en welbevinden. Tevens is gevonden dat het geslacht van kinderen de relatie tussen kwaliteit van opvang en welbevinden niet beinvloedt.Show less
This thesis gives an insight in the consisentcy between children who had been witnessing domestic violence and children who had been maltreated in an other way. Analyses had been done based on data...Show moreThis thesis gives an insight in the consisentcy between children who had been witnessing domestic violence and children who had been maltreated in an other way. Analyses had been done based on data provided by the Tweede Nederlandse Prevalentiestudie naar Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). It appeared that more then half of the children who had witnessed domestic violence suffered from at least one other form of maltreatment. No differences were found in the nine characteristics that had been tested in their distributions for children who had witnessed domestic violence compared with children who had maltreated in another form. With this study is confirmed that witnessing domestic violence does not significantly deviates from other maltreatmentforms.Show less