Autism is a pervasive developmental disorder, which causes qualitative impairments in various aspects of the social development. Pregnancy onset at a higher age of the mother and a higher exposure...Show moreAutism is a pervasive developmental disorder, which causes qualitative impairments in various aspects of the social development. Pregnancy onset at a higher age of the mother and a higher exposure to prenatal testosterone can have a negative association with the social development of children. However, it’s unknown if children develop even more negatively when both factors are present. This study focuses on the impact of both factors independently and the interaction of both factors on the social development of normally developed children. The impact of the age of pregnancy onset on the social development of children, was measured with the Social Responsiveness Scale in 245 mothers (M = 30.34, SD = 4.75) and their children (M = 3.46, SD = 0.51). Exposure to prenatal testosterone was studied with the 2D:4D ratio in a subsample of 47 mothers and children (M = 3.46, SD = 0.22). First the age of pregnancy onset of the mother was studied and second the exposure to prenatal testosterone. Third, the impact of both factors on the social development was studied in 46 three year old normally developed children. Results showed no significant effects for the age of pregnancy onset and only a negative tendency for prenatal testosterone exposure. Thereby, results showed an interaction effect with both factors present on the social development of children. We concluded that the social development in three year old normally developed children was more impaired when both factors were present. These insights bring more understanding to the impact of various prenatal factors on the social development in normally developed children.Show less
Van vroeg geboren kinderen (geboren voor 34 weken zwangerschap) weten we dat ze een verhoogd risico hebben op een verscheidenheid aan ontwikkelingsstoornissen. Er is echter weinig bekend over de...Show moreVan vroeg geboren kinderen (geboren voor 34 weken zwangerschap) weten we dat ze een verhoogd risico hebben op een verscheidenheid aan ontwikkelingsstoornissen. Er is echter weinig bekend over de verschillen in ontwikkeling van kinderen die geboren worden na een zwangerschapsduur van 34 tot 38 weken. Het doel van dit onderzoek is om te kijken of de duur van de zwangerschap van deze late premature kinderen van invloed is op hun latere leesprestaties. Aan dit onderzoek deden 140 kinderen mee, waarvan 27 late premature geboren kinderen (een zwangerschapsduur van 34-38 weken). Al deze kinderen hebben een tweetal leestesten gemaakt. De resultaten van deze leestesten zijn gekoppeld aan hun geboortegegevens. Hierna is gekeken of de groep laat premature kinderen significant verschillende testresultaten laten zien, dan de kinderen die na 38 weken ter wereld kwamen. Resultaten op de Klepel test laten zien dat kinderen die geboren worden na een zwangerschap van 34 tot 38 weken significant lager scoren dan de kinderen die geboren worden met 39 weken of later. Ook op de EMT scoren de late premature kinderen lager, alleen is dit verschil niet significant. Een late premature geboorte zou dus als kenmerk kunnen gelden voor onderzoekers, artsen en ouders om kinderen die risico lopen op leesachterstanden vroegtijdig op te kunnen sporen en begeleiden.Show less
Er is onderzocht of de invoering van de WISCAT-pabo gepaard is gegaan met een afname in rekenangst onder pabostudenten (n = 155) en basisschoolleerkrachten (n = 207). Daarnaast is onderzocht of er...Show moreEr is onderzocht of de invoering van de WISCAT-pabo gepaard is gegaan met een afname in rekenangst onder pabostudenten (n = 155) en basisschoolleerkrachten (n = 207). Daarnaast is onderzocht of er een relatie bestaat tussen de hoeveelheid werkervaring van de leerkrachten en de mate waarin zij last hebben van rekenangst. Voor de dataverzameling werd gebruik gemaakt van een digitale vragenlijst waarbij onder andere vragen van de MAS (Betz, 1978) en AMAS (Hopko, Mahadevan, Bare, & Hunt, 2003) waren opgenomen. Resultaten geven aan dat de invoering van de WISCAT-pabo niet gepaard is gegaan met een afname van rekenangst onder leerkrachten (p = .972) en pabostudenten (p = .110) en er bestaat geen relatie tussen werkervaring en rekenangst (p = .424). De factoren WISCAT-pabo en werkervaring zorgen niet voor een afname in rekenangst. Aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek. Verduidelijking is wenselijk naar wat de daling in aanmeldingen voor de pabo tussen 2005 en 2010 heeft veroorzaak (HBO-raad, 2014) en naar hoe rekenangstige pabostudenten de WISCAT-pabo ervaren. Longitudinaal onderzoek waarbij de rekenangst van de pabostudenten gekoppeld wordt aan hun prestaties op de WISCAT-pabo wordt aangeraden.Show less
Reading problems are associated with school failure and other problems. Yet, almost 14% of the students experience reading difficulties. Reading interventions aim to improve the reading abilities...Show moreReading problems are associated with school failure and other problems. Yet, almost 14% of the students experience reading difficulties. Reading interventions aim to improve the reading abilities of students. It is necessary that effective interventions are used, but also that there is a method by which teachers can determine whether a reading intervention is effective for individual students. The maze task of CBM is such a method. Teachers can easily evaluate the instruction using maze task data. However, researched has shown that teachers experience difficulties adjusting instruction based on data. One of the reasons is that teachers do not have enough general knowledge about reading instruction. Another possible reason is that teachers do not know how to change an ineffective instruction for individual students. In this study, the relation between general knowledge and the ability to change the instruction when ineffective was examined. Participants were 23 teachers (83% female; 17% male) in primary school (N = 13), special primary education (N = 5) and secondary education (N = 4). Teachers made a reading knowledge test to measure general knowledge. Also, teachers were asked to suggest ideas for a change in an ineffective instruction. Students completed 2-minute maze tasks. The relation between scores on the reading knowledge test and the amount of ideas suggested. The performance on the maze tasks were examined. An one-way ANOVA showed that there was no relation found. More research needs to be conducted to design an instrument that differentiates teachers based on general knowledge. In addition, future research needs to examine whether the types of ideas that teachers generate have an influence on student growth.Show less
Doel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in...Show moreDoel van huidig onderzoek is inzicht krijgen in slaapproblemen, daaruit voortkomende gedragsproblemen, zowel internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en welke rol het geslacht hier in speelt. Aan dit onderzoek hebben 98 kinderen meegedaan in de leeftijd van negen tot en met elf jaar (M = 10.51, SD = 0.78). De gebruikte onderzoeksinstrumenten zijn een drietal vragenlijsten, de Sleep Disturbance Scale for Children, waarmee slaapproblemen in kaart zijn gebracht (Bruni, et al., 1996). De Strenghts and Difficulties Questionnaire, aan de hand hiervan zijn de gedragsproblemen, zowel algemeen, internaliserend als externaliserend in kaart gebracht (Goedhart, Treffers & Widenfelt, 2003). Tot slot een algemene vragenlijst waarmee de kindkenmerken in kaart zijn gebracht. Conclusie van huidig onderzoek is dat er samenhang tussen slaapproblemen en gedragsproblemen zijn ( r = 0.36, p = .000). Daarnaast resulteren slaapproblemen bij jongens tot meer internaliserende gedragsproblemen (r = 0.37 p = .011) en resulteren slaapproblemen bij meisjes tot meer externaliserende gedragsproblemen (r = .33 p = .015). Een aantal vragen blijft onbeantwoord, echter huidig onderzoek wijst uit dat slaapproblemen en gedragsproblemen met elkaar samenhangen en verschillende uitkomsten hebben met betrekking tot het geslacht.Show less
In dit onderzoek, dat is uitgevoerd onder 32 kinderen met milde perinatale problemen en 110 kinderen zonder milde perinatale problemen, stond de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Wat zijn de...Show moreIn dit onderzoek, dat is uitgevoerd onder 32 kinderen met milde perinatale problemen en 110 kinderen zonder milde perinatale problemen, stond de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Wat zijn de verschillen in lees- en spellingsvaardigheden van kinderen met milde perinatale problemen, vergeleken met hun leeftijdsgenoten zonder milde perinatale problemen, na één jaar formeel leesonderwijs op de basisschool.’ Technisch lezen, begrijpend lezen, benoemsnelheid en spelling werden onderzocht door middel van verschillende tests. Er bleek alleen een verschil op technisch lezen; de kinderen met milde perinatale problemen scoorden significant lager. Dit bevestigt eerder onderzoek. Voor de overige variabelen werden geen significante resultaten gevonden. Mogelijke verklaringen en implicaties worden besproken.Show less
Huidige studie onderzocht of er een relatie is tussen de mate waarin peuters fixeren op onderscheidende kenmerken van letters en de mate van letterkennis. In dit onderzoek zijn bij 96 driejarige...Show moreHuidige studie onderzocht of er een relatie is tussen de mate waarin peuters fixeren op onderscheidende kenmerken van letters en de mate van letterkennis. In dit onderzoek zijn bij 96 driejarige peuters (M = 42.04 maanden, SD = 3.32) de Gedragsmaat Letterkennis en de Tobii Letterperceptietest afgenomen. Verwacht werd dat peuters met meer letterkennis langer op onderscheidende kenmerken van letters fixeerden, dan peuters zonder letterkennis. Daarnaast werd verwacht dat peuters die hun naamletter kenden langer op het onderscheidende kenmerk fixeerden, dan op een ander deel van de naamletter en dat peuters die hun naamletter nog niet kenden langer op een ander deel van de naamletter fixeerden. Uit dit onderzoek blijkt dat peuters met meer letterkennis even lang op de onderscheidende kenmerken van letters fixeren, als peuters zonder letterkennis. Tot slot werd gevonden dat zowel peuters met kennis van hun naamletter, als peuters zonder kennis van hun naamletter langer op het onderscheidende kenmerk, dan op een ander deel van de naamletter fixeren. Peuters kijken ongeacht de mate van letterkennis gemiddeld langer naar onderscheidende kenmerken, dan naar andere delen van de letter.Show less
In dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal...Show moreIn dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal economische status (SES) van ouders en de gedragsproblemen van kinderen in de leeftijd van zes tot tien jaar in Nederland medieert. Er zijn bij 107 gezinnen huisbezoeken afgenomen. Om de data te verzamelen is er gebruik gemaakt van de FAS, de HOME-MC, de NOSI-K en de CBCL. Uit de resultaten is gebleken dat er in Nederland voorlopig geen relatie lijkt te bestaan tussen de SES van ouders en de gedragsproblemen van kinderen tussen de zes en tien jaar en dat de variabelen ouderlijke stress, leermaterialen en –mogelijkheden en verrijking geen mediatoren zijn. Echter, er is wel een relatie gevonden tussen de variabelen ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen onafhankelijk van de variabele SES. Dit zou implicaties kunnen bieden voor interventies die zich richten op gedragsproblemen en dit gegeven zou een rol kunnen spelen bij het screenen van gezinnen.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2019-08-19T00:00:00Z
Parents who have experienced childhood maltreatment may face difficulties when faced with the hardships of parenting. A phase that may prove to be especially difficult for parents who have...Show moreParents who have experienced childhood maltreatment may face difficulties when faced with the hardships of parenting. A phase that may prove to be especially difficult for parents who have experienced childhood maltreatment is the adolescent phase of their child, as it is often marked by conflict. In addition, their child’s young-adult phase can become difficult for maltreated parents, because this new period of exploration and reorganization of the emotional ties of the young adult with their parents also marks a period of change. Furthermore, maltreated parents may face additional difficulties are associated with childhood maltreatment, like psychological problems or less adaptive personality traits. This paper focuses on maltreated and non-maltreated parents and the quality of interaction with their adolescent or young adult children. It will be investigated whether child maltreatment experienced by the parent influences the quality of the interactions with their adolescent/young adult children and whether parental psychopathology and personality mediate the effect of experienced maltreatment by the parents on the interaction with their adolescent/young adult children. The sample consisted of 12 non-maltreated parents and 10 maltreated parents, some parents were part of the same family. Multilevel analysis was performed to consider within family nestedness of the data. Ordinary least squares regression was performed when multilevel was not possible. No effects of experienced maltreatment on parental interaction (emotional support and warmth/lack of negative affect) was found. Furthermore, there were no mediating effects of personality nor psychopathology on the association between experienced maltreatment and parental interaction. However, it was found that that childhood maltreatment can be linked to a less agreeable and more introverted disposition in adulthood. Furthermore, more introverted parents were more emotionally supportive. These tentative findings expand the scarce literature on the effect of maltreatment on personality in adulthood and of the influence of personality traits on parental interaction. Gaining more insight in how parenting is affected by personality traits and how the development of specific personality traits are affected by maltreatment might aide in providing more insight in how to assist these maltreated parents and their children.Show less
Curriculum-Based Measurement is een manier om herhaaldelijk een basisvaardigheid zoals lezen en rekenen te meten. Een manier om de vaardigheid lezen te meten, is de Maze-taak: een taak waarbij in...Show moreCurriculum-Based Measurement is een manier om herhaaldelijk een basisvaardigheid zoals lezen en rekenen te meten. Een manier om de vaardigheid lezen te meten, is de Maze-taak: een taak waarbij in een stuk tekst ieder zevende woord is vervangen door een drie-keuze-mogelijkheid. De leerlingen omcirkelen zo veel mogelijk goede opties binnen een tijdspanne van 2 minuten. CBM komt uit Amerika en voordat dit meetinstrument kan worden geïntegreerd in het Nederlandse leesonderwijs moet eerst de betrouwbaarheid en validiteit worden onderzocht. Bij 49 leerlingen uit groep 7 en 8, in de leeftijd van 10 tot 13 jaar, zijn in een periode van drie weken 9 Maze-taken afgenomen door twee proefleiders. Door Pearson correlaties te berekenen tussen de scores op de taken is een paralleltestbetrouwbaarheid variërend van .45 tot .91 gevonden. De Nederlandse Maze-taken zijn hierdoor matig tot zeer betrouwbaar te noemen. Door twee betrouwbare en valide meetinstrumenten, CITO begrijpend lezen en CITO technisch lezen (DMT), met de Maze-taak te vergelijken, kan de validiteit worden bepaald. Hierbij zijn Pearson correlaties van .36 en .56 gevonden. Ook zijn door middel van een onafhankelijke t-toets de scores tussen groep 7 en 8 vergeleken waaruit bleek dat groep 8 significant hoger scoort dan groep 7. Hierdoor is de Nederlandse Maze-taak als matig tot voldoende valide ingeschaald. Tot slot is er geen significant effect gebleken uit de onafhankelijke t-toets naar geslacht. In de toekomst kan verder onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit worden aanbevolen met een grotere steekproef en participanten door heel Nederland.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
closed access
In the post-socialist World Heritage site of Dubrovnik tourism has become of key importance for the survival of its residents. The development of private accommodation within this sector challenges...Show moreIn the post-socialist World Heritage site of Dubrovnik tourism has become of key importance for the survival of its residents. The development of private accommodation within this sector challenges the conserve-as-found mentality prominent in UNESCO rhetoric concerning World Heritage sites. This case-study of renters active in the private accommodation sector of the Old City of Dubrovnik shows that the actual practice of this conservation is more complex and related to social, political, economic and historical factors.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
In a world of aging, dementia becomes a more and more common disease. Step by step, this disease unravels someone's personality, with consequences for his/her personhood. By following four guests...Show moreIn a world of aging, dementia becomes a more and more common disease. Step by step, this disease unravels someone's personality, with consequences for his/her personhood. By following four guests of the caring home the Herbergier in Arnhem, we will discover the many effects this has on the person him/herself and his/her social environment.Show less
The goal of the present study was to examine the relationship between empathy and externalizing behavior problems in a sample of 105 children (mean age = 11.45, SD = 3.13). The children in this...Show moreThe goal of the present study was to examine the relationship between empathy and externalizing behavior problems in a sample of 105 children (mean age = 11.45, SD = 3.13). The children in this sample participated in a community-based intervention program aiming to prevent delinquency. Two types of externalizing behavior problems, aggressive behavior and rule-breaking behavior, were measured before intervention started. Children showed more aggressive behavior when they were less empathic. There was no relationship between empathy and the level of rule breaking behavior the children showed. After six months of intervention, a second measurement of the children’s externalizing aggressive and rule-breaking behavior took place. The relationship between empathy and aggressive behavior no longer existed, probably because the aggressive behavior decreased due to the intervention. Also, there was no relationship between empathy and the intervention effect. Empathy only seems to play a minor role in predicting the level of externalizing behavior problems children show. Results indicate a significant decrease of aggressive behavior as well as rule breaking behavior after six months of intervention. This suggests that this intervention program is effective in reducing an important risk factor for becoming delinquent. Interestingly, higher levels of aggressive- or rule breaking behavior prior to intervention started were related to higher intervention effects. It seems the intervention is especially effective in reducing externalizing problems in children who have the highest risk for becoming delinquent.Show less
Frontal EEG asymmetry is a phenomenon that appears to be associated with approach/withdrawal motivation or behaviors in response to an emotionally evocative stimulus, even in infants (Davidson,...Show moreFrontal EEG asymmetry is a phenomenon that appears to be associated with approach/withdrawal motivation or behaviors in response to an emotionally evocative stimulus, even in infants (Davidson, 1982; Fox et al., 1987; Fox et al., 1988; Spielberg et al., 2008). This thesis tested whether infants showed relatively greater left frontal asymmetry watching a supposedly positively valenced animation, and relatively greater right frontal asymmetry watching a supposedly negatively valenced animation. Also, the association between frontal EEG asymmetry of the infants and sensitivity of their mothers was tested. The infants did not show significantly stronger left frontal or right frontal asymmetry in response to a positively valenced or a negatively valenced situation. Only the left hemisphere showed a marginal (though non-significant) decrease of activity between the positively and negatively valenced animations. No association between frontal EEG asymmetry of the infants and sensitivity of their mothers was found. Even though no significant associations were found, the results suggest that, in more extensive or thorough research, effects of watching different emotionally valenced situations on frontal EEG asymmetry in infants may still be observed. Further research is needed.Show less
External support to security sector reform (SSR) has emerged as a crucial instrument in international peacebuilding and state-building operations and is widely considered as the sine qua non of...Show moreExternal support to security sector reform (SSR) has emerged as a crucial instrument in international peacebuilding and state-building operations and is widely considered as the sine qua non of contemporary post-conflict reconstruction efforts in post-conflict or fragile states. Although SSR is considered as a core instrument of state-building and as a precondition for achieving peace and development, its record of achievement is quite limited. This thesis seeks to explain how the conventional SSR focus on state security undermines post-conflict transition and fails to enable an environment for sustainable peace and development. Based on the transition processes in Afghanistan and Timor Leste, this thesis argues that a state-centric approach to SSR is likely to be less effective in hybrid states and can even destabilise state recovery by protecting state institutions that are not embedded within society.Show less
Making a decision on participation in crisis-management operations is part of foreign policy of a country. It is a government decision and in the Netherlands there has been an art.100procedure...Show moreMaking a decision on participation in crisis-management operations is part of foreign policy of a country. It is a government decision and in the Netherlands there has been an art.100procedure developed. With the final evaluation of the operation the art.100procedure is completed. Central to the study is if the political result, which is the outcome of the interaction between the government and parliament during the parliamentary debate on the art.100letter, is part of the final evaluation of the crisis-management operation. On the basis of case studies, document analysis and interviews, the study was conducted within a specific framework of the Foreign Policy Analysis (FPA) as developed by Carlsnaes, namely the intentional and the structural dimension. The cases are three crisis-management operations, namely EUFOR Chad, SFIR/Iraq, ISAF/Uruzgan. To determine the political result the relevant parliamentary publications were analysed for each case, with an analysis scheme and within the framework of the FPA. This scheme has criteria that are derived from three main categories, namely international relations theories, the assessment framework of 2001, and subjects from the self-reflection of the Lower House. The empirical analysis (the case studies) surprisingly shows that the political result is almost not visible in the final evaluation.Show less