Introductie. Het verwerken van een autismespectrumstoornis diagnose van het kind kan bij ouders gevoelens van stress en verdriet met zich meebrengen. Het op een goede manier kunnen omgaan met de...Show moreIntroductie. Het verwerken van een autismespectrumstoornis diagnose van het kind kan bij ouders gevoelens van stress en verdriet met zich meebrengen. Het op een goede manier kunnen omgaan met de diagnose heeft een gunstige invloed op het welbevinden van ouder en kind. Het is van belang om meer zicht te krijgen op welke factoren een rol spelen bij verwerking. Het doel van dit onderzoek is dan ook om ouder- en kindfactoren te onderzoeken die mogelijk samenhangen met het verwerken van de diagnose. Daarnaast is ook het verloop van verwerking van de diagnose over de tijd heen onderzocht en het effect van hulpverlening hierop getoetst. Methode. In deze longitudinale studie werden 53 jongens en 6 meisjes met een autismespectrumstoornis geïncludeerd. Voor deze studie is bij ouders tweemaal een RDI (Reaction to Diagnosis Interview) afgenomen met een tussenperiode van een half jaar om zicht te krijgen op het verwerkingsproces van de diagnose autisme. De verandering in hoofd- en subclassificaties van verwerking werd onderzocht net als wat de invloed was van de geboden zorg op het verloop van de verwerking. Tevens zijn de verbanden tussen kindfactoren (ernst van het autisme, mentale retardatie) ouderfactoren (sensitiviteit, zelf detecteren van de problemen van het kind, dagelijkse opvoedzorgen) en verwerking onderzocht. Resultaten. Er is een verband gevonden tussen dagelijkse opvoedzorgen en verwerking. Er bleek geen relatie te zijn tussen de verwerking van de diagnose en de ernst van het autisme, eventuele mentale retardatie bij het kind, sensitiviteit van de ouder en het zelf detecteren van problemen bij het kind. Achtendertig ouders (± 64%) bleken een stabiele en verwerkte status te hebben op beide tijdsmetingen terwijl zeven ouders (±12%) een stabiele onverwerkte status hadden. Van de 38 ouders met een stabiele, verwerkte status bleek ongeveer de helft ook wat subclassificatie betreft stabiel. Tot slot werd er geen verschil gevonden voor de invloed van de interventies op het verloop van verwerking. Conclusie. De meeste ouders hebben de diagnose ASS bij het jonge kind verwerkt. Dit is een goede basis voor vroege interventie aan ouders en kinderen met ASS. De beperkingen en implicaties van het onderzoek zijn besproken.Show less
The transformation of our economy from an industrial into a knowledge economy changed every aspect of business dynamics and competitive advantage. Workplace climate and leadership exert a major...Show moreThe transformation of our economy from an industrial into a knowledge economy changed every aspect of business dynamics and competitive advantage. Workplace climate and leadership exert a major influence in fomenting an environment that fosters reflective skills and workplace learning, key factors for knowledge productivity and competitive advantage to take place. The present thesis examines the relationship between workplace climate and workplace leaning and investigates the predictive power of leadership with regards to reflective skills. The research consisted of a comparative study of two organizations’ workplace climate and workplace learning (Company A, N= 32; Company B, N=34), measured with the “Workplace Climate Questionnaire” and the “Knowledge Productivity Survey”, respectively. Our empirical results show that workplace climate and workplace learning are indeed related; however our expectation of confirming that leadership exerts an influence on reflective skills was not supported. These findings may suggest that, in the current economic context outlined by the latest global economic crisis featured by downsizing, leadership may not be the prevailing influencing factor with regards to reflective skills and workplace learning, but other workplace climate features such as workload. This cue indicates that this subject matter may have evolved since the advent of the knowledge economy and new variables come into play. We recommend the replication of this study with knowledge intensive organizations and with a larger sample composed by respondents being knowledge workers in order to verify the current results, and also suggest conducting it adopting workload as independent variable in order to investigate this new hypothesis.Show less
In deze thesis is onderzoek verricht naar gebruik van het instrument ‘portfolio’ op de Pabo. Het onderzoek heeft in twee ronden plaatsgevonden. In de eerste ronde is geïnventariseerd hoe er op Pabo...Show moreIn deze thesis is onderzoek verricht naar gebruik van het instrument ‘portfolio’ op de Pabo. Het onderzoek heeft in twee ronden plaatsgevonden. In de eerste ronde is geïnventariseerd hoe er op Pabo’s van het portfolio gebruik wordt gemaakt; de Pabo’s zijn daartoe in drie typeringen onderverdeeld. In de tweede ronde is op hogeschool Driestar Educatief nader onderzoek verricht naar gebruik van het type ‘trainingsportfolio’. De focus lag hierbij op het portfoliogesprek met de studieloopbaanbegeleider. Er is gekeken naar verbanden tussen de perceptie van leren van de student, het gebruik van feedback, de mentorstijl van de studieloopbaanbegeleider en de zelfwaardering van de student. Tijdens de tweede ronde hebben 47 Pabo-studenten een vijfdelige vragenlijst ingevuld. Uit de resultaten blijkt dat respondenten met een slb’er met een sturende stijl een hogere zelfwaardering hebben dan respondenten met een slb’er met een niet-sturende stijl. De respondenten scoren gemiddeld hoog op de perceptie van leren tijdens het portfoliogesprek. Ook op het feedbackgebruik wordt gemiddeld hoog gescoord. Uit de resultaten blijkt een verband tussen de perceptie van leren van de student en de mentorstijl van de studieloopbaanbegeleider. Respondenten met een studieloopbaanbegeleider met de mentorstijl Advisor geven de hoogst gemiddelde score. Tevens blijkt dat respondenten met een slb’er met de mentorstijl Advisor het feedbackgebruik het hoogst waarderen.Show less
Deze studie bekijkt de relatie tussen ouderschapspraktijken ‘in de gaten houden van kinderen’ en ‘betrokkenheid bij school’ en schoolsucces (inzet, cijfers) van 541 Nederlandse en 143 Turkse vmbo...Show moreDeze studie bekijkt de relatie tussen ouderschapspraktijken ‘in de gaten houden van kinderen’ en ‘betrokkenheid bij school’ en schoolsucces (inzet, cijfers) van 541 Nederlandse en 143 Turkse vmbo leerlingen. Turkse ouders zijn iets meer betrokken bij de school van hun kinderen dan Nederlandse ouders. Beide groepen ouders houden hun kinderen even goed in de gaten en zijn even autoritatief in hun ouderschapsstijl. Er is geen steun gevonden voor de verklaring van het contextuele model van ouderschap van Darling en Steinberg dat de twee ouderschapspraktijken alleen leiden tot schoolsucces als dit gebeurt onder een autoritatieve ouderschapsstijl. De twee ouderschapspraktijken verklaren bijna een kwart van de variantie van de inzet van leerlingen, maar slechts 1.4% van de variantie van het cijfergemiddelde. Alleen de relatie tussen betrokkenheid en cijfers wordt gemodereerd door ouderschapsstijl.Show less
Het doel van het huidige onderzoek is om 1) het verband tussen geslacht en het receptieve vocabulaire te onderzoeken, 2) het verband tussen voorlezen en de ontwikkeling van het receptieve...Show moreHet doel van het huidige onderzoek is om 1) het verband tussen geslacht en het receptieve vocabulaire te onderzoeken, 2) het verband tussen voorlezen en de ontwikkeling van het receptieve vocabulaire te onderzoeken en 3) meer inzicht te verkrijgen op de mogelijke invloed van de gedragsregulerende vaardigheden op het verband tussen voorlezen en het receptieve vocabulaire. De steekproef bestond uit 6 jongens en 5 meisjes uit een kleuterklas in Den Haag, met een gemiddelde leeftijd van 4.6 jaar. Om de hypothesen te toetsen is gebruik gemaakt van respectievelijk een Mann-Whitney test, een multipele regressieanalyse en een hiërarchische multipele regressieanalyse. De analyses lieten zien dat 1) jongens een significant beter ontwikkeld receptief vocabulaire hebben dan meisjes, 2) voorlezen geen significante voorspeller is voor de ontwikkeling van het receptieve vocabulaire en dat 3) inhibitie en aandacht significante voorspellers zijn voor het receptieve vocabulaire, maar dat zij het verband tussen voorlezen en het receptieve vocabulaire niet modereren. Dit onderzoek biedt een nader inzicht in de factoren die een rol spelen in de ontwikkeling van het receptieve vocabulaire bij kleuters.Show less
In dit exploratieve onderzoek is de kwaliteit van een Belgisch tehuis beoordeeld en is onderzocht hoe de tehuiskinderen zich ontwikkelen wanneer we kijken naar gedrag, fysieke uitkomsten en IQ....Show moreIn dit exploratieve onderzoek is de kwaliteit van een Belgisch tehuis beoordeeld en is onderzocht hoe de tehuiskinderen zich ontwikkelen wanneer we kijken naar gedrag, fysieke uitkomsten en IQ. Kwaliteit tehuis De dagelijkse routine in het tehuis is vastgelegd door het maken van video-opnames, de kwaliteit van deze routine en bijbehorende faciliteiten zijn gescoord met de SACERS. De totaalscore van het tehuis op de SACERS was 3.81, een score tussen ‘minimaal’ (3) en ‘goed’ (5). Gedrag Het gedrag is gemeten met de Child Behavior Checklist/4-18 (CBCL), de steekproef bestond uit 14 tehuiskinderen uit een Belgisch kindertehuis, zij zijn vergeleken met de normgroep. De tehuismeisjes (N=7) lieten meer probleemgedrag zien dan de norm. De tehuisjongens (N=7) lieten meer teruggetrokken gedrag zien. Het gedrag is tevens gemeten met de Teacher Report Form (TRF), deze resultaten zijn vergeleken met een controlegroep (gezinskinderen uit een nabijgelegen school) en een normgroep. De tehuismeisjes (N=5) hadden volgens de leerkracht meer sociale en aandachtsproblemen en totaal probleemgedrag dan de meisjes uit de controlegroep (N=4). De tehuisjongens (N=2) vertoonden op de TRF niet meer probleemgedrag dan de jongens uit de controlegroep (N=3) en minder dan de norm. Fysieke uitkomsten Alle resultaten op gewicht, lengte en hoofdomtrek bleken terug te voeren op leeftijd en niet op de thuissituatie. Cognitie De tehuiskinderen (N=6) scoorden lager op de IQ-test (gemeten met de Progressive Matrices non-verbal IQ test) dan de gezinskinderen uit de controlegroep (N=84)Show less
Middels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38...Show moreMiddels dit onderzoek is de vraag: “In hoeverre zijn er verschillen te vinden tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die geen Weekend Klas volgen?” getoetst. In totaal waren er 38 kinderen (10-13 jaar) die deelnamen aan het onderzoek. 23 kinderen volgden de Weekend Klas en 15 kinderen niet. De belangrijkste uitkomst is dat er geen significante verschillen te vinden zijn tussen kinderen die de Weekend Klas volgen en kinderen die dit niet volgen, gekeken naar motivatie, zelfvertrouwen en welbevinden. Dit onderzoek heeft bijgedragen aan inzicht op interventies en preventieve maatregelen die een positieve ontwikkeling van kinderen met een lage SES kunnen bevorderen. De Weekend Klas kan mogelijk verbeterd worden door het programma meer te richten op huiswerkbegeleiding en schoolse ondersteuning.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2014-08-16T00:00:00Z
The aim of this study was to expand the knowledge about the specific social-emotional difficulties within Klinefelter syndrome (47, XXY) by measuring attention to social cues, emotion recognition...Show moreThe aim of this study was to expand the knowledge about the specific social-emotional difficulties within Klinefelter syndrome (47, XXY) by measuring attention to social cues, emotion recognition skills, empathy and emotional arousal. 14 participants with Klinefelter syndrome (age range 16-56) and 14 control participants (age range 22-60) were included. All participants watched four video clips designed to evoke empathy, and filled out a questionnaire about their own and the main character’s emotions after each video. Furthermore, they completed an emotion recognition task consisting of 80 pictures of faces with a neutral, happy, scared or angry expression. During both tasks eye movements and fixations were measured. Electrocardiogram and skin conductance measurements were done at baseline, during the video clips and during the emotion recognition task. Participants with Klinefelter syndrome had equal emotion recognition scores compared to the control group, but empathy scores were lower for the Klinefelter group. Participants with Klinefelter spent less time fixating on eyes and more time fixating outside the face during the emotion recognition task. No group differences in overall fixation times were found during the videos, but longer fixations on eyes and mouths and shorter on objects predicted better empathy scores. Psychophysiological responses differed between groups during the empathy videos: participants with Klinefelter showed somewhat stronger skin conductance reactions than controls. The current results can contribute to the development of interventions for Klinefelter syndrome. Moreover, the results can give insight into the role of the X-chromosome in the relation between (social) attention processes and social-cognitive functioning.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-09-01T00:00:00Z
The relationship between child maltreatment and physiological reactivity to infant crying was evaluated using measures of heart rate (HR) in a sample of 30 maltreating and 24 non-maltreating...Show moreThe relationship between child maltreatment and physiological reactivity to infant crying was evaluated using measures of heart rate (HR) in a sample of 30 maltreating and 24 non-maltreating mothers. For the maltreating group, child maltreatment had been substantiated. During a standardized cry paradigm, mothers listened to nine cry sounds of three different pitches. Each fundamental frequency was presented three times, over three blocks. Mothers rated the urgency of each sound and indicated what their caregiving responses would be. Maltreating mothers showed a lower HR reactivity than non-maltreating mothers to the first and second block of cry sounds as compared to baseline. A lack of functional physiological reactivity when required may explain their impaired ability to respond adequately to their children.Show less
In dit onderzoek is gekeken naar de rol van de pleegzorgbegeleiding in de beslissing van pleegouders om te stoppen met pleegzorg. Op basis van literatuuronderzoek en 16 diepte-interviews is een...Show moreIn dit onderzoek is gekeken naar de rol van de pleegzorgbegeleiding in de beslissing van pleegouders om te stoppen met pleegzorg. Op basis van literatuuronderzoek en 16 diepte-interviews is een digitale vragenlijst met betrekking tot dit onderwerp ontworpen. Deze vragenlijst is ingevuld door 342 pleegouders en 17 ex-pleegouders. De antwoorden van de pleegouders die de pleegzorgbegeleiding als (mogelijke) reden om te stoppen gaven (39 pleegouders en 0 ex-pleegouders) is vergeleken met de pleegouders die de pleegzorgbegeleiding niet als reden om te stoppen gaven. Op deze wijze is getracht vast te stellen welke aspecten van de pleegzorgbegeleiding bijdragen aan het besluit van pleegouders om te stoppen. Uit het onderzoek is gebleken dat pleegouders die aangeven mogelijk te stoppen door de pleegzorgbegeleiding, vaker onvoldoende emotionele en praktische steun van hun pleegzorgbegeleider ervaren, vaker problemen ervaren in de manier waarop de pleegzorgbegeleider de bezoekregelingen verzorgt en vaker het gevoel hebben onvoldoende hulp te krijgen bij het regelen van de vergoedingen.Show less
Achtergrond: Er is binnen de pleegzorg weinig bekend over moslimpleeggezinnen en –kinderen. In deze scriptie is onderzocht hoe moslimpleegouders en –kinderen de pleegzorg beleven en welke...Show moreAchtergrond: Er is binnen de pleegzorg weinig bekend over moslimpleeggezinnen en –kinderen. In deze scriptie is onderzocht hoe moslimpleegouders en –kinderen de pleegzorg beleven en welke knelpunten ze tegen komen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Kompaan en de Bocht (Tilburg). Methode: Naast een literatuuronderzoek is verslag gedaan van een kwalitatief onderzoek onder moslimpleegouders en –kinderen. Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat moslimouders hun kinderen bij voorkeur geplaatst zien in moslimpleeggezinnen. Pleegkinderen vinden het vooral belangrijk dat ze zich thuis voelen in een pleeggezin. Zij lijken een breakdown lang niet altijd als negatief te ervaren. Pleegzorgwerkers hebben vaak minder zicht op opvoedsituaties in netwerkpleeggezinnen, en ervaren een dilemma tussen het belang van het kind en het behoud van het pleeggezin. Verder komt naar voren dat er niet voldoende geluisterd wordt naar de pleegkinderen en dat ze er zelf soms ook moeite mee hebben om duidelijk te maken dat het niet goed gaat. Er blijken veel factoren van invloed te zijn op het succes van een plaatsing. Juist omdat het om zo veel factoren gaat, is het belangrijk om prioriteiten aan te brengen in al die criteria, zodat er professionele keuzes kunnen worden gemaakt bij matching en begeleiding, in het belang van de pleegkinderen.Show less
Home learning activities can influence a variety of children’s cognitive skills. Those activities were in previous studies distinguished in formal and informal. It was hypothesized that the two...Show moreHome learning activities can influence a variety of children’s cognitive skills. Those activities were in previous studies distinguished in formal and informal. It was hypothesized that the two types will not be correlated with each other. Moreover, the informal type will be more often applied and the socio-economic status of the family and the parental academic expectations for their children and beliefs will affect this preference. Greek parents (N=79) answered the Questionnaire of Home Learning Activities regarding their home practices, academic expectations and beliefs and the Children’s Book Check List regarding the children’s exposure to storybooks. Formal and informal activities were uncorrelated. Additionally, the Greek parents used more often formal home learning activities. The SES status of the family wasn’t significantly related with the two types and only parental expectations were related to both types whereas parental beliefs were only related to formal home learning activities.Show less
Om effectief en snel te lezen is het van belang dat er per fixatie zoveel mogelijk in één keer gelezen kan worden. Hoeveel iemand kan lezen hangt af van de visuele spanwijdte, hoe groter deze is,...Show moreOm effectief en snel te lezen is het van belang dat er per fixatie zoveel mogelijk in één keer gelezen kan worden. Hoeveel iemand kan lezen hangt af van de visuele spanwijdte, hoe groter deze is, des te hoger is het leestempo (Legge, Mansfiel & Chung, 2001). Er is onderzoek gedaan naar de visuele spanwijdte van 54 jonge kinderen met een gemiddelde leeftijd van vijf jaar en drie maanden. Het onderzoek is op verschillende basisscholen in de Randstad uitgevoerd. Er is onderzocht of kinderen een voorkeur hebben voor het rechter of linker parafoveale veld en of er een verschil is tussen het parafoveale veld voor letters en vormen. Daarnaast is er gekeken in hoeverre het kunnen schrijven en lezen van woorden een voorspeller is voor een grotere visuele span. De uitkomsten laten zien dat de visuele span voor letters groter is dan die voor vormen en er is bij letters een grotere visuele span aan de linkerkant dan aan de rechterkant. Naam schrijven en woorden lezen blijken significante voorspellers voor een grote visuele span.Show less
Wordt het leren van letters tijdens het herhaald voorlezen van een alfabetboek beïnvloed door lettereigenschappen, zoals de eerste letter van de naam, de plaats van de letter in het alfabet en de...Show moreWordt het leren van letters tijdens het herhaald voorlezen van een alfabetboek beïnvloed door lettereigenschappen, zoals de eerste letter van de naam, de plaats van de letter in het alfabet en de overeenkomst tussen naam en klank van de letter? Aan 30 kleuters van 4 en 5 jaar (M = 57,2 maanden, SD = 3,9) oud werd individueel vier keer een alfabetboek voorgelezen. Gevonden werd dat letterkennis bepalend was voor het aantal geleerde letters: Kleuters leerden meer letters wanneer ze hun naamletter kenden en ze leerden meer letters als ze al enige letterkennis (> 8 letters) hadden. Tegen de verwachting in leerden kinderen niet meer letters uit de eerste helft van het alfabet dan uit de tweede helft van het alfabet. Ook leerden zij niet eerder de letters A, B en C dan overige letters uit het alfabet. Bij het leren herkennen van letters leerden kinderen eerder letters met een medeklinker klinker (MK letters) structuur dan letters met een klinker medeklinker (KM letters) structuur. Voor het leren benoemen van letters was er geen verschil tussen MK letters en KM letters. Lettereigenschappen, met uitzondering van de naamletter, lijken nauwelijks invloed te hebben op het leren van letters bij het voorlezen van een alfabetboek.Show less
In dit onderzoek wordt ingegaan op de rol die gesproken tekst en illustraties spelen bij het verhaalbegrip van vijfjarigen en de rol die werkgeheugen en passieve woordenschat daarbij spelen. In...Show moreIn dit onderzoek wordt ingegaan op de rol die gesproken tekst en illustraties spelen bij het verhaalbegrip van vijfjarigen en de rol die werkgeheugen en passieve woordenschat daarbij spelen. In totaal deden 61 kinderen van vijf jaar mee aan het onderzoek, waarvan 31 meisjes en 30 jongens. Er is gebruik gemaakt van een within-subjects design waarbij rekening is gehouden met volgorde-effecten. Visuele aandacht werd gemeten door kinderen drie verschillende illustraties uit boekjes over Doedel te tonen op een remote eye-tracker, waarbij zij geen, een bijbehorende of een conflicterende tekst te horen kregen. Verhaalbegrip werd gemeten door na afloop van deze interventie dezelfde drie illustraties in dezelfde volgorde op een laptop te tonen. Het kind kreeg de opdracht het verhaal bij elke illustratie te vertellen. Het werkgeheugen en het niveau van passieve woordenschat werden voorafgaand aan de interventie getoetst. De tekst die kinderen te horen kregen bij de illustraties speelde een rol bij verhaalbegrip. Het sterkste effect werd gevonden wanneer kinderen de bijbehorende tekst hoorden, hierbij werd het hoogst gescoord op verhaalbegrip. De tekst die kinderen te horen kregen bij de illustraties speelde ook een rol bij visuele aandacht. Er werd het hoogst gescoord op visuele aandacht voor visuele elementen in de illustratie die in de tekst werden genoemd (AOIs), wanneer kinderen de bijbehorende tekst hoorden. Visuele aandacht lijkt dus gestuurd te worden door de tekst die kinderen horen. Uit deze resultaten volgt dat kinderen zowel de tekst als de illustraties gebruiken om een verhaal te begrijpen. Werkgeheugen en passieve woordenschat bleken hierbij geen rol te spelen. Werkgeheugen vertoonde wel een samenhang met verhaalbegrip wanneer kinderen de bijbehorende tekst hoorden.Show less
In onderhavig onderzoek is onderzoek gedaan wat de relatie is tussen joint attention en de taalontwikkeling van kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS) tussen de acht en veertien jaar. Ook...Show moreIn onderhavig onderzoek is onderzoek gedaan wat de relatie is tussen joint attention en de taalontwikkeling van kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS) tussen de acht en veertien jaar. Ook is bepaald of de taalontwikkeling van kinderen met ASS anders is dan die van kinderen zonder ASS. In totaal hebben 26 kinderen met ASS meegedaan en 85 kinderen zonder ASS. Bij de ouders van deze kinderen met ASS is het Autisme Diagnostisch Interview-Revised en de Social Responsiveness Scale afgenomen. Laatstgenoemde is ook door ouders van de controlegroep ingevuld. Bij alle kinderen zijn de subtesten ‘zinnen formuleren’ en ‘woordassociaties’ van de Clinical Evaluation of Language Fundamentals-4-NL, de subtest ‘woordkennis’ van de Wechsler Intelligence Scale for Children-III-NL en de subtest ‘verzwegen betekenissen’ van de Taaltest voor Kinderen afgenomen. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat kinderen met ASS een significant lagere ontwikkeling hebben dan de kinderen zonder ASS op productieve taal en niet op receptieve taal. De grootste groep kinderen met ASS liet geen initiating joint attention (IJA) zien (57,7%). Respectievelijk liet 23,1% en 19,2% van de kinderen met ASS beperkte IJA en IJA zien. De kinderen met ASS die geen IJA lieten zien hebben een significant lagere taalontwikkeling op productieve taal dan de kinderen zonder ASS. Tussen de andere groepen werden geen significante verschillen gevonden. Voor behandelaars is het belangrijk om op deze uitkomst alert te zijn, omdat behandeling zich meer moet richten op de productieve taal dan de receptieve taal. Ook blijkt vroege stimulering van IJA belangrijk. Er is meer onderzoek nodig om het lange termijn effect van IJA op taal in beeld te brengen.Show less
Binnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in...Show moreBinnen de huidige studie werd ingegaan op een mogelijk verband tussen experimentele slaapduurvermindering en de aandacht en het werkgeheugen bij kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar in de normale populatie. De onderzoeksgroep bestond uit 30 kinderen (gemiddelde leeftijd = 9,9 jaar), waarvan 18 meisjes en 12 jongens. Kinderen sliepen gedurende drie weken volgens een vooraf vastgesteld slaapschema. De eerste week van het slaapschema was een baselineperiode en in de tweede en derde week vond een experimentele slaapduurvermindering of -verlenging plaats van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten. In dit onderzoek werd alleen naar de slaapduurverminderingsperiode gekeken. Om de aandacht en het werkgeheugen bij de kinderen te meten, is een subtest van de WISC-IIINL, Cijferreeksen (Voor- en Achterwaarts), afgenomen. De Cijferreeksen is een test die een beroep doet op het (fonologisch) korte termijn geheugen, het concentratievermogen, het werkgeheugen en, daarmee samenhangend, de aandacht van kinderen. De test werd zowel in de baselineperiode als in de slaapduurverminderingsperiode bij de kinderen afgenomen. De resultaten wezen uit dat er geen significant verschil bestaat tussen de totaalscore op de Cijferreeksen in de baseline- en de slaapduurverminderingsperiode. Kinderen met een slaapduurvermindering van één uur gedurende drie opeenvolgende nachten hebben dus geen significant slechtere aandacht- en werkgeheugenfuncties ten opzichte van kinderen zonder deze slaapduurvermindering. Wel bleek er een significant verschil binnen de mate van slaapduurvermindering in relatie tot de aandacht en het werkgeheugen. Implicaties voor verder onderzoek en de praktijk worden besproken.Show less
In this research differences in social interaction and social communication skills among primary school children with autism spectrum disorder (ASD), ADHD and a combination of both disorders were...Show moreIn this research differences in social interaction and social communication skills among primary school children with autism spectrum disorder (ASD), ADHD and a combination of both disorders were investigated. Ages ranged from four until thirteen years old. The sample (N = 371) existed out of 231 boys and 140 girls. The adaptive skills were measured by the Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen (AVJ). By this questionnaire parents rated on a five point Likert scale several behavioral indices which are part of social communication and social interaction skills. All children diagnosed with developmental psychopathology differentiated significantly from the children without any disorders. No gender and age differences were found among the groups. Children with ADHD and the children with ASD didn’t differ from each other regarding the communication skills. Regarding social interaction skills, there was no significant difference found between the children with ADHD and the children without psychopathology. Also there was no difference found between children with ASD and children with a comorbidity of both disorders. Explanations are found in cognitive psychology, the development of empathy and pro social behavior and gender specific behaviors.Show less
Emotionele beschikbaarheid van vaders en moeders en het verband met empathie bij kinderen tussen 30 en 42 maanden oud werd onderzocht met behulp van de emotional availability scales (EAS; Biringen,...Show moreEmotionele beschikbaarheid van vaders en moeders en het verband met empathie bij kinderen tussen 30 en 42 maanden oud werd onderzocht met behulp van de emotional availability scales (EAS; Biringen, 2008)en een bewerking van My Child 2 (Kochanska, 1994) over empathie. Directe verbanden tussen Emotionele Beschikbaarheid of subdimensies sensitiviteit, structureren en non-intrusiviteit en empathie werden niet gevonden. Wel waren moeders meer emotioneel beschikbaar naar jongens toe, en vaders intrusiever ook naar jongens toe. Verder was er moderatie van het verband tussen sensitiviteit van moeders en empathie bij jongens door structureren van moeders. Meisjes waren niet empathischer dan jongens. In deze studie werden zowel vaders als moeders onderzocht, maar mede omdat er in andere onderzoeken over bovengenoemd onderwerp voornamelijk moeders onderzocht werden, is er meer behoefte aan onderzoek naar vaders.Show less
De woordenschat van kleuters wordt gestimuleerd als zij worden voorgelezen. In deze studie is onderzocht of ook digitale prentenboeken de woordenschat vergroten van Nederlandse kleuters met een...Show moreDe woordenschat van kleuters wordt gestimuleerd als zij worden voorgelezen. In deze studie is onderzocht of ook digitale prentenboeken de woordenschat vergroten van Nederlandse kleuters met een gemiddeld taalniveau. Kennis van de woorden uit de boeken is getoetst op zowel receptief als expressief niveau, er is gekeken naar zowel zelfstandig naamwoorden als werkwoorden. Resultaten gaven aan dat de woordenschat van de kleuters werd vergroot na 4 digitale prentenboeken 2 maal gelezen te hebben. Kinderen kenden meer woorden receptief dan expressief, en meer zelfstandig naamwoorden dan werkwoorden. Oudere kleuters hadden een betere woordenschat en leerden meer nieuwe woorden dan jongere kleuters. Het lezen van digitale prentenboeken is een waardevolle tijdsbesteding voor kleuters.Show less