There are numerous people that experience financial hardship. It is important that they get support to get financially back on track. However, they often refrain from seeking help, likely due to...Show moreThere are numerous people that experience financial hardship. It is important that they get support to get financially back on track. However, they often refrain from seeking help, likely due to the shame associated with their financial situation (Keizer, 2016; Plantinga, 2019). This shame hinders their ability to adopt problem-focused coping strategies and consequently improve their financial circumstances (De Hooge et al., 2010). However, shame resilience shows a promising role in addressing this issue. It involves reducing feelings of entrapment, powerlessness, and isolation, thereby managing feelings of shame in a way so that enables people to effectively deal with their situation (Brown, 2006). This study investigates the effectiveness of shame resilience interventions in increasing communication between creditors and debtors. We conducted an experiment involving participants in debt and manipulated creditor letters to increase shame resilience. Results indicate that shame resilience interventions significantly increase willingness to contact creditors and improve the perceived trustworthiness of the company. These findings suggest that applying shame resilience interventions can assist people in taking the first step toward seeking help to address their debt.Show less
This study aims to investigate the effects of exercise-intensity on divergent creativity. It is hypothesized that exercise of moderate and high intensity enhance creativity more effectively than...Show moreThis study aims to investigate the effects of exercise-intensity on divergent creativity. It is hypothesized that exercise of moderate and high intensity enhance creativity more effectively than exercise of lower intensity. The study also investigates if arousal, positive high-arousal affect, and negative high-arousal affect serve as intermediary variables in this relationship. Scarce previous research has suggested a relationship between exercise-intensity and creativity, but studies comparing different exercise-intensities on creativity and potential underlying mechanisms were lacking. To address this knowledge gap, this study compares different intensities, namely low-intensity (cycling at 55% of maximum heart rate), moderate-intensity (cycling at 70% of maximum heart rate), high-intensity (cycling at 85% of maximum heart rate) and a control group, on divergent creativity (i.e., number and uniqueness of creative ideas); And looks at affect and arousal as underlying mechanisms. Happy (positive), elated (positive), upset (negative), tense (negative) and stressed (negative) are used as indicators for high-arousal affect and feelings of wakefulness and alertness as indicators for arousal. Participants in this study completed two appointments, of which the first appointment consisted of a fitness test to measure participants’ maximum heart rate. During the second appointment, participants were randomly assigned to one of the four conditions and their affect and arousal were measured before and after the exercise or control task. Creativity was measured after the exercise or control task was completed. A Kruskal-Wallis Test showed that participants in the moderate-intensity and high-intensity exercise did not show higher creativity. Further, macro PROCESS model 4 revealed a significant effect of moderate-intensity and high-intensity exercise on arousal in comparison to low-intensity exercise and a significant effect of moderate-intensity exercise on positive high-arousal affect, in comparison to the control group. Other than this, the model revealed that none of the mediators significantly explained a relationship between exercise-intensity and creativity. This study thus suggests that exercise-intensity does not play a significant role in creativity enhancement, nor does arousal or high-arousal affect. However, future research is needed to confirm this for other modes of exercise, regular exercise instead of acute bouts of exercise and for different individual characteristics, such as age and gender.Show less
Transcranial magnetic stimulation (TMS) is a noninvasive neuromodulation technique showing promise in stroke rehabilitation, with evidence indicating significant enhancement in motor function of...Show moreTranscranial magnetic stimulation (TMS) is a noninvasive neuromodulation technique showing promise in stroke rehabilitation, with evidence indicating significant enhancement in motor function of the contralateral limb following treatment. While TMS appears promising for stroke rehabilitation, there is variability in the level of improvement individuals exhibit. This variability may be attributed to oscillatory neurophysiology, which refers to the rhythmic electrical activity of the brain. Therefore, this study investigated phase-dependent changes in cortical excitability after TMS among stroke patients in affected and unaffected hemispheres. We investigated motor-evoked and TMS-evoked potentials at four phases of the ongoing motor cortical mu rhythm (trough, peak, rising, falling) in both hemispheres (affected, unaffected). Participants comprised N=11 chronic subcortical stroke patients (6 female, mean ± std age: 58 y ± 11.4) with affected lateralized upper-limb impairment. Four blocks of 150 TMS pulses were applied on each hemisphere, targeting the primary motor hotspot of the first dorsal interosseus muscle of the contralateral hand. Participants watched nature videos during stimulation to maintain consistent attention levels. Cortical excitability was assessed by analyzing motor-evoked potentials (MEP) and TMS-evoked potentials (TEP). Results showed that motor responses (measured through MEP amplitudes) were significantly larger at the trough and rising phase compared to the peak phase. No significant differences were observed between the affected and unaffected hemispheres. TEP components, the brain signals in response to TMS, did not exhibit significant phase-dependent changes. While our findings showed a nonsignificant effect of stroke severity, exploratory correlation analyses presented a positive association between higher remaining movement function and enhanced phase-dependent responses to TMS. The findings build upon previous research indicating phase-dependent changes in cortical excitability for MEPs but not for TEPs. The larger MEP amplitudes during trough and rising phases suggest that TMS can be more effective at specific points of cortical activity. Further exploration is needed to assess the efficacy of phase-specific TMS interventions in clinical settings, potentially through larger-scale clinical trials with longitudinal designs and comparative effectiveness studies, aiming to evaluate functional outcomes and determine their impact on motor recovery.Show less
Voorgaande onderzoeken tonen dat heteroseksuele mannen beter presteren op navigatietaken dan heteroseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en homoseksuele mannen. Het huidige onderzoek bekijkt het...Show moreVoorgaande onderzoeken tonen dat heteroseksuele mannen beter presteren op navigatietaken dan heteroseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en homoseksuele mannen. Het huidige onderzoek bekijkt het effect van seksuele oriëntatie, gender en geslacht op de prestatie op een navigatietaak. Het onderzoek verspreidde een online vragenlijst met navigatietaak onder 216 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar oud. 65 van de deelnemers waren van het mannelijke geslacht en 151 van het vrouwelijke geslacht. Hiervan waren 151 deelnemers heteroseksueel en 65 niet-heteroseksueel. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat seksuele oriëntatie, gender en geslacht geen effect hebben op de prestatie van mensen op een navigatietaak. Dit kan komen door de kleine individuele groepen binnen de niet-heteroseksuelen, waardoor er geen goede conclusie over de aparte groepen getrokken kan worden. Toekomstige onderzoeken zouden meer LHBTQIA+ organisaties kunnen betrekken bij het werven van deelnemers.Show less
Het verwerven van kennis en informatie ligt aan de basis van veel belangrijke levensuitkomsten. Het beïnvloedt beslissingen, gedragingen en het draagt ook bij aan de ontwikkeling en het in stand...Show moreHet verwerven van kennis en informatie ligt aan de basis van veel belangrijke levensuitkomsten. Het beïnvloedt beslissingen, gedragingen en het draagt ook bij aan de ontwikkeling en het in stand houden van welbevinden. Echter kan te veel of ambigue informatie ook ongewenste effecten teweegbrengen, zoals verhoogde angst en stress. Het is daarom van belang dat zowel het verwerven als het verstrekken van informatie zo adaptief mogelijk genavigeerd kan worden. Vooral voor een populatie die al te maken heeft met verhoogde aanwezigheid van stressoren en angst zoals mensen met een laag sociaaleconomische status. Door middel van een online vragenlijst waarbij informatie-zoekend gedrag, sociaaleconomische status en angst onderzocht werden, bleek de sociaaleconomische status geen effect te hebben op informatie-zoekend gedrag, en was er ook geen significante moderatie van angst. De resultaten suggereren dat de sociaaleconomische status en het persoonlijkheidskenmerk angst geen invloed hebben op informatie-zoekend gedrag. Mogelijke verklaringen kunnen onder andere zijn dat het construct van sociaaleconomische status niet uitputtend is gemeten. En dat angst de relatie alleen modereert wanneer grote veranderingen plaatsvinden en niet met meer geleidelijke veranderingen, wat in lijn is met eerder onderzoek. Dit onderzoek draagt bij aan de inzichtelijkheid van de verschillende dimensies die onderdeel zijn van sociaaleconomische status, informatie-zoekend gedrag en angst.Show less
Attentional bias (AB) is when certain stimuli catch attention quicker than others, which varies according to individual characteristics. The study investigated: (1) if there is an AB to or from...Show moreAttentional bias (AB) is when certain stimuli catch attention quicker than others, which varies according to individual characteristics. The study investigated: (1) if there is an AB to or from itch; (2) whether this differs between people with chronic itch and healthy controls; (3) and if there is a possible AB/stress association. This is because understanding ABs to/from itch further elucidates the experience of patients with chronic itch and possible future clinical applications. Furthermore, an explorative analysis compared two tasks measuring AB, namely the Posner cueing and dot-probe task. The two tasks, alongside a stress-questionnaire, were administered online to the participants (N=70). A (frequentist and Bayesian) RM ANOVA was done for the main analysis, and a within- subjects t-test for the explorative task-comparison. Given that the task-comparison found the two tasks differing significantly (p = 0.01 d = -0.31), the results of the two tasks were interpreted separately. Overall, indications of AB being biased away from itch stimuli was found. When the AB was contrasted between participant group (people with and without chronic itch), the Posner cueing task found no significant difference (p = 0.68, ηp 2 = 0.003) whereas the dot-probe task found an AB away from itch-stimuli in patients with chronic itch (p = 0.02, ηp 2 = 0.077). Similar pattern unfolded with the stress-association: the Posner cueing task finding that AB did not significantly differ with stress (p = 0.23, ηp 2 = 0.021). The dot-probe task did find that they significantly differed (p = 0.01, ηp 2 = 0.091) where with higher stress, the AB switched to being an AB towards itch stimuli. The discrepancy between the two tasks aligns with expectations considering that the tasks were found inequivalent - highlighting one of the strengths of this study being that the two tasks were compared. Altogether this points towards differences in what the two tasks tap into, and that the attention of people with chronic itch is biased as a function of stress. Summarizing, AB to itch differed between the two groups and was associated with stress when using dot-probe task, which did not apply to the Posner cueing task.Show less
This study investigates how perceptions of status and warmth of help-seekers affect the willingness of help-givers to offer help as well as the type of help they offer (autonomyoriented help...Show moreThis study investigates how perceptions of status and warmth of help-seekers affect the willingness of help-givers to offer help as well as the type of help they offer (autonomyoriented help/dependency-oriented help). Data were collected using a scenario approach (N = 205) in an experimental study, which simulated a debt assistance setting in a municipality. The variables Status (low/high) and Warmth (low/high) were investigated in a betweensubjects design. Participants completed an online survey on perceived warmth, status, and locus of attribution of a help-seeker and indicated their willingness to help as well as the type of help. It was hypothesized that warmth perceptions of help-seekers would influence the likeliness to help, that status perceptions would influence the locus of attributions as well as the type of help and that the effect between status and type of help would be mediated by the locus of attributions. The study did not find support for these hypotheses. However, exploratory analyses revealed a significant positive effect of both Status and Warmth on perceived competence, and significant correlations between locus of attributions and likeliness to help, autonomy and dependency-oriented help, and emotions (admiration/envy/pity) and type of help. These findings underline the role of stereotypes and biases in influencing helping behavior, emphasizing the need for further investigations of helping mechanisms.Show less
Despite the deleterious effects feelings of loneliness can have on mental and physical health, factors that may mitigate feelings of loneliness are understudied in youth with autism spectrum...Show moreDespite the deleterious effects feelings of loneliness can have on mental and physical health, factors that may mitigate feelings of loneliness are understudied in youth with autism spectrum disorder (ASD). This study focused on the role of friendships in feelings of loneliness in autistic students and their allistic peers. We aimed to examine the extent to which autistic and allistic students differ in the number of perceived, received, and reciprocal friendships, how these three types of friendships are related to feelings of loneliness in school, and how autistic and allistic (without ASD) students differ in this relation. Forty-one autistic students (92,7% male, M age = 10.17, SD = 1.0) were compared with 44 allistic students (43,2% male, M age = 11.14, SD = 1.0), both from special education schools. Participants completed the Children’s Loneliness Scale and provided names of their best friends (up to five names). Results indicated that autistic students did not have fewer perceived, received, and reciprocated friendships than their allistic peers, and did not differ in feelings of loneliness with their allistic peers. Also, the number of received and reciprocal friendships did not contribute to feelings of loneliness, but having more perceived friendships was associated with less feelings of loneliness, to the same extent in the two groups. In conclusion, the findings showed that autistic students can form friendships that fulfill their social needs when in a suitable environment, and the perception of having friends could be the most important for both groups to feel a sense of connectedness in school. Thus, for regular schools, it may be helpful to learn from special education schools to facilitate the best environment for all students to form and maintain friendships.Show less
Psychotherapy necessarily involves a relationship between a therapist and a client. In examining this relationship, researchers address what is referred to as the therapeutic alliance. Contemporary...Show morePsychotherapy necessarily involves a relationship between a therapist and a client. In examining this relationship, researchers address what is referred to as the therapeutic alliance. Contemporary research established this alliance as an important common factor that has a significant effect on therapeutic outcomes. An alliance rupture is defined as a breakdown in agreement on therapeutic goals or tasks or of the therapeutic bond. Such ruptures are a near inevitable aspect of the therapeutic process. Distinct from existing meta-analyses which explored the relationship of rupture repairs on outcomes, the present research examines the effect that alliance ruptures themselves, identified through direct measures, have on therapeutic outcomes. Five studies were included in the meta-analysis (N = 366). A multilevel model was used to determine an aggregate effect size of ruptures on outcome across the included studies. In agreement with the paper’s hypothesis, the analysis showed a small but consistent positive relationship between ruptures and therapeutic outcomes where increased ruptures correlated with greater impairment in outcomes.Show less
The current study investigated the role of early maladaptive schema (EMS), particularly the schemas subjugation and self-sacrifice in mediating the relationship between adverse childhood...Show moreThe current study investigated the role of early maladaptive schema (EMS), particularly the schemas subjugation and self-sacrifice in mediating the relationship between adverse childhood experiences (ACE) and transdiagnostic somatic symptoms. Through convenience sampling, participants’ demographic data, EMS score (YSQ-3), ACE score (ACE questionnaire), and presence of transdiagnostic somatic symptoms (DSM-5 Self-Rated Level 1 Cross-Cutting Symptom Measure) were measured. The total scores of subjugation and self-sacrifice, ACE, and transdiagnostic somatic symptoms were respectively summated, then analysed through mediation analysis. Participants were (N = 131) students of Leiden University from the age of 18 years old (M = 19, IQR = 2), comprising of 91.2% female and 8.8% male. Through the analysis, it was found that subjugation and self-sacrifice together significantly mediate the relationship between ACE and transdiagnostic somatic symptoms (b = .314, p = .003). The indirect effect was found to have mediated 55.6% (b = .175, p = .002) of the relationship. Moreover, exploratory analyses indicated that individually, subjugation and self-sacrifice also successfully mediated this relationship. This finding further strengthens the existing argument that following ACE, particular behavioral stress-response may lead to transdiagnostic somatic symptoms in later life. In this case, the schemas subjugation and self-sacrifice were found to be crucial in this relationship. Thus, providing a deeper look into the developmental trajectory of the ACE, EMS, and transdiagnostic domains and may aid clinicians in recognizing and targeting schemas related to transdiagnostic somatic symptoms.Show less
ABSTRACT In een wereld waarin mentale problematiek een steeds prominentere rol speelt, is het bekend dat sporten een positief effect heeft op onze mentale gezondheid (Chen et al., 2022). Uit eerder...Show moreABSTRACT In een wereld waarin mentale problematiek een steeds prominentere rol speelt, is het bekend dat sporten een positief effect heeft op onze mentale gezondheid (Chen et al., 2022). Uit eerder wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat een goede dosis zelfvertrouwen een positieve invloed heeft op het voorkomen van mentale problematiek. Maar welke sporten helpen daar exact bij? En hoe vaak dient men dan te sporten? Deze studie gaat in op deze vragen en focust daarbij op de sporten crossfit en tradionele krachttraining (TK). Om de hoeveelheid en soorten sport te meten is gebruik gemaakt van een demografische vragenlijst in combinatie met de Muscle-Strengthening Exercise Questionnaire (MESQ). Om het zelfvertrouwen van de respondent te meten is de Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES) gebruikt. Dit onderzoek vindt geen significant verschil in het niveau van het zelfvertrouwen tussen jongvolwassenen die niet sporten, die aan TK doen en die aan crossfit doen. Dit kan als reden hebben dat crossfit en TK hetzelfde effect op het zelfvertrouwen hebben. Daarnaast vielen alle overige sporters in dit onderzoek onder niet-sporters wat niet representatief is voor de jongvolwassenen die niet sporten. Wel kan gesteld worden dat het gezond is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid om te bewegen en het zelfvertrouwen te vergoten. Gezien de geringe hoeveelheid crossfitters die deelnamen aan dit onderzoek kan geen constructief antwoord komen op de vraag welke sport meer effect heeft op het zelfvertrouwen. Vervolgonderzoek kan zich richten op een uitgebreider model van het zelfvertrouwen.Show less
