Achtergrond. Zowel exploratiegedrag als sociale competentie lijkt gerelateerd te zijn aan de probleemoplossende vaardigheden waarover een kind beschikt (Caruso, 1993; Fenning, Baker, & Juvonen ...Show moreAchtergrond. Zowel exploratiegedrag als sociale competentie lijkt gerelateerd te zijn aan de probleemoplossende vaardigheden waarover een kind beschikt (Caruso, 1993; Fenning, Baker, & Juvonen , 2011). Onderzoek naar het verband tussen exploratiegedrag en sociale competentie kan inzicht geven in de manier waarop kinderen kennis en vaardigheden eigen maken. Doel. In deze studie wordt gekeken of exploratiegedrag de sociale competentie beïnvloedt bij kinderen in de basisschoolleeftijd. Methode. De onderzoeksgroep bestond uit 154 kinderen, waaronder 70 meisjes en 84 jongens, van een basisschool in Zuid-Holland in de leeftijd 4 tot 9 jaar. Exploratiegedrag werd in kaart gebracht met de HUIS, een computertaak waarbij kinderen objecten kunnen ontdekken in een virtuele huiskamer. In de analyses werd het aantal gevonden unieke objecten meegenomen, kwalitatieve exploratie, en de efficiëntie waarmee het kind de virtuele huiskamer ontdekt, kwantitatieve exploratie. Met de Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (SCVT), een instrument waarbij kinderen aan de hand van stripverhaaltjes vragen moeten beantwoorden, werd sociale cognitie gemeten (Van Manen, Prins, & Emmelkamp, 2009). Door middel van de Social Skill Rating System (SSRS), een vragenlijst over sociaal gedrag van kinderen, werden de sociale vaardigheden in kaart gebracht (Gresham & Elliott, 1990). Resultaten. Uit de correlatieanalyse bleek dat de totaalscore van de SCVT en de totaalscore van de SSRS met elkaar correleren, r(125) = .28, p < .002. Beide meegenomen aspecten van exploratie bleken bij de regressieanalyses geen voorspeller te zijn voor de totaalscore van de SCVT en de totaalscore van de SSRS. Conclusie/discussie. Sociale cognitie en sociale vaardigheden bleken positief aan elkaar gerelateerd te zijn. Beide elementen van exploratiegedrag, kwaliteit en kwantiteit, bleken geen invloed te hebben op sociale competentie. Mogelijk wordt sociale competentie niet verworven door middel van exploratie maar bijvoorbeeld door instructie en uitleg (Klahr & Nigam, 2004; Chen & Klahr, 1999). Anderzijds is de operationalisering van het construct exploratie lastig omdat het onduidelijk is wat exploratiegedrag precies is. Vervolgonderzoek zal een consensus moeten bereiken over vraag wat exploratiegedrag inhoudt.Show less
The central question in this research is whether gender, work experience and affective valences of teachers in primary education influence the educational use of ICT. In this research 226 teachers...Show moreThe central question in this research is whether gender, work experience and affective valences of teachers in primary education influence the educational use of ICT. In this research 226 teachers were asked to complete a survey and also ten teachers were interviewed. To analyse the questions the chi-square test, the independent t-sample test, the regression analyses were used and we did a qualitative analyse of some interviews. The conclusion is that there was no difference found between men and women and the affective valences they have about ICT. Also the number of years of experience does not affect the educational use of ICT in their classroom. The affective valences of the teachers do influence the educational use of ICT. The more positive a teacher is about the educational use of ICT, the more they use it in class. Also the opposite was founded. For further research it is important not only to look at individual factors of teachers, also school characteristics can influence the use of ICT in education.Show less
Emoties kunnen te zwak of te sterk zijn, te lang of te kort, of ze kunnen optreden op het verkeerde moment. Door middel van emotieregulatie kunnen emoties beïnvloed worden, waardoor het gewenste...Show moreEmoties kunnen te zwak of te sterk zijn, te lang of te kort, of ze kunnen optreden op het verkeerde moment. Door middel van emotieregulatie kunnen emoties beïnvloed worden, waardoor het gewenste gedrag teweeg wordt gebracht. De selectie, optimalisatie en compensatie van emotie regulatie (SOC-ER) theorie verklaart verschillen tussen mensen in emotieregulatie door de variatie in bronnen die men gebruikt. Uit eerder onderzoek is gebleken dat cognitieve vaardigheden samenhangen met emotieregulatie. De centrale vraag van dit onderzoek was: ‘In hoeverre is emotieregulatie gerelateerd aan cognitieve vaardigheden bij adolescenten tussen de twaalf en zestien jaar?’ Dit onderzoek heeft zich gericht op de cognitieve bronnen verwerkingssnelheid, werkgeheugen en intelligentie. 36 adolescenten (26 meisjes) van 12 tot en met 16 jaar hebben deelgenomen aan het onderzoek. Emotieregulatie is gemeten door middel van de Behavior Rating Inventory of Exective Function – Kind (BRIEF-K). Verwerkingssnelheid is gemeten door middel van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III-NL) subtest substitutie. Werkgeheugen is gemeten door middel van de WISC-III-NL subtest cijferreeksen. Intelligentie is gemeten door middel van de Cattell Culture Fair Intelligence Test (CFT-20-R). Er waren drie uitkomsten uit het onderzoek. Ten eerste had verwerkingssnelheid geen significante samenhang met emotieregulatie, r(36) = .297, p = .090. Ten tweede had werkgeheugen geen significante samenhang met emotieregulatie, r(36) = .001, p = .996. Ten derde liet intelligentie een trend van significantie zien met emotieregulatie, r(36) = .303, p = .072. Geconcludeerd kan worden dat adolescenten met een goede verwerkingssnelheid en een goed werkgeheugen niet per se een goede emotieregulatie hebben. Voorzichtig kan geconcludeerd worden dat adolescenten met een hoge intelligentie een goede emotieregulatie hebben.Show less