Advanced master thesis | Political Science (Advanced Master)
open access
This study analyzes debates conducted at the Finnish parliament between the years 2001 and 2011 to find out key causal mechanisms that impacted Finland‟s decision to join the Ottawa Convention...Show moreThis study analyzes debates conducted at the Finnish parliament between the years 2001 and 2011 to find out key causal mechanisms that impacted Finland‟s decision to join the Ottawa Convention banning anti-personnel landmines in 2012. The study found empirical support for both constitutive and constraining effects which were necessary but not alone sufficient conditions for the decision. Without the left wing parties being receptive to moral persuasion there would not have been enough political will to push the issue forward and without peer pressure stemming from other countries and the ability of international institutions to lock in domestic decisions it is highly unlikely that the right wing parties would have yielded to accept the treaty. In the absence of the latter two, the right wing parties would not have been able to justify the accession decision.Show less
De soevereiniteit over de Falklandeilanden wordt geclaimd door zowel de Britten als de Argentijnen. Beiden baseren hun aanspraak op verschillende rechten. De morele rechtvaardiging van dergelijke...Show moreDe soevereiniteit over de Falklandeilanden wordt geclaimd door zowel de Britten als de Argentijnen. Beiden baseren hun aanspraak op verschillende rechten. De morele rechtvaardiging van dergelijke claims dient afgewogen te worden om uit te maken wie recht heeft op de eilandengroep. De Britten baseren dit op eigendom en het recht van volkeren om uit te maken door wie zij bestuurd willen worden. De Argentijnen baseren het op koloniale rechten, die men claimt geërfd te hebben.Show less
In two periods since the early nineties, first under presidents Shevardnadze and then under president Saakashvili, democratic progress in Georgia stalled. For the Georgian case the explanatory...Show moreIn two periods since the early nineties, first under presidents Shevardnadze and then under president Saakashvili, democratic progress in Georgia stalled. For the Georgian case the explanatory merit of two theories that attempt to explain democratisation is assessed . Carothers’ revised transition paradigm better explains the stagnation of democratic progress in Georgia in the Shevardnadze era, while presidential power theory is better at explaining that stagnation in the period of Saakashvili's presidential terms.Show less
Het huidig onderzoek bestudeerde de verschillen in psychosociale problematiek tussen autochtone en allochtone jongeren in reboundvoorzieningen in Den Haag. De onderzoeksgroep betrof 20 autochtonen...Show moreHet huidig onderzoek bestudeerde de verschillen in psychosociale problematiek tussen autochtone en allochtone jongeren in reboundvoorzieningen in Den Haag. De onderzoeksgroep betrof 20 autochtonen en 64 allochtonen van gemiddeld 14 jaar. Met behulp van de SDQ zijn gedragsproblemen, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten en hyperactiviteit onderzocht. Er zijn geen verschillen gevonden in de mate van gedragsproblemen en emotionele symptomen. Autochtonen voelen zich minder populair en bij hen is meer sprake van hyperactiviteit vergeleken met allochtonen. Alleen bij de allochtonen is een zwak positief verband gevonden tussen emotionele symptomen en gedragsproblemen, specifiek de mate van stelen. Na het volgen van het reboundprogramma is bij de autochtone noch bij de allochtone jongeren een verandering opgetreden in de mate van psychosociale problematiek.Show less
In dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect...Show moreIn dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect van speltraining op de gedragsproblemen te onderzoeken zijn er vragenlijsten met betrekking tot probleemgedrag afgenomen bij ouders (de VOG-O) en is er een speltraining uitgevoerd met zowel een voor- als een nameting. De onderzoeksgroep bestaat uit 60 kinderen onder de 10 jaar met een klinische ASS diagnose en met of zonder een verstandelijke beperking. Er is onderzocht of het probleemgedrag van deze kinderen afnam op de vijf verschillende probleemgedrag-subschalen en totaalschaal van de VOG-O en de hieruit voortvloeiende categorieën van Rutter (Specifieke gedragsproblemen bij autisme en Nietspecifieke gedragsproblemen).Show less
According to the socio-ecological theory the environment has an impact on student’s problem behaviour. Research demonstrates that on individual level, the socioeconomic status of the student is of...Show moreAccording to the socio-ecological theory the environment has an impact on student’s problem behaviour. Research demonstrates that on individual level, the socioeconomic status of the student is of profound influence. It has also been suggested that for European students, the neighbourhood surrounding the school could be important and consequently meaningful in explaining problem behaviour. Furthermore the social context, in which these factors are experienced, influences its impact on student’s behaviour. Therefore present study proposes a mediation model linking the socioeconomic status of the student and the school environment to problem behaviour and examining the role of school culture to this relation. To test this model, students from three different schools in The Hague were asked to fill in questionnaires and information about the school environment was collected. The results did not support the mediation model. Although negative school culture was related to more problem behaviour, differences in problem behaviour outcome between students were not explained by socioeconomic status or school environment. Moreover, differences between schools were of incremental value when taking into account school culture. Explanations and implications of these results are discussed.Show less
Een populair onderzoeksgebied binnen de psychologie betreft de relatie tussen hersenen en gedrag. Een recent onderwerp binnen dit veld bedraagt de veronderstelde relatie tussen de kwaliteit van de...Show moreEen populair onderzoeksgebied binnen de psychologie betreft de relatie tussen hersenen en gedrag. Een recent onderwerp binnen dit veld bedraagt de veronderstelde relatie tussen de kwaliteit van de executieve functies en het sociaal functioneren van een kind. In het huidige onderzoek wordt onderzocht welke unieke bijdrage de executieve functies mentale flexibiliteit en inhibitie hebben op prosociaal gedrag van 97 kinderen in de leeftijd van 7 tot 9 jaar die regulier basisonderwijs volgen. De executieve functies mentale flexibiliteit en inhibitie zijn gemeten met behulp van de SSV-taak uit de ANT (Amsterdamse Neuropsychologische Taken), prosociaal gedrag middels de ouderversie van de vragenlijst Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Er is getoetst met Pearson’s correlatietesten en multiple regressie-analyses. De resultaten laten zien dat kinderen die beter in staat zijn prepotente impulsen te onderdrukken (inhibitie) prosocialer gedrag tonen dan kinderen die deze vaardigheid minder beheersen. De relatie tussen mentale flexibiliteit en prosociaal gedrag kon in dit onderzoek niet aangetoond worden.Show less
De ontwikkeling van bètaleren bij kinderen krijgt op het moment veel aandacht, omdat het voor de maatschappij belangrijk is dat jonge kinderen interesse hebben voor natuur en techniek. Daarmee...Show moreDe ontwikkeling van bètaleren bij kinderen krijgt op het moment veel aandacht, omdat het voor de maatschappij belangrijk is dat jonge kinderen interesse hebben voor natuur en techniek. Daarmee wordt de kans verhoogd dat ze later in hun leven een bètagerelateerd beroep zullen kiezen. Daarnaast ontwikkelen jonge kinderen vaardigheden die zij nodig zullen hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen in alle domeinen van hun functioneren. Daarom moet duidelijk worden op welke ontwikkelingsgebieden kinderen stimulering nodig hebben om deze ontwikkeling te optimaliseren. In het basisonderwijs wordt de sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen gestimuleerd om hen daarmee voor te bereiden op de toekomst. Vooralsnog blijkt bètaonderwijs veelal geen grote plaats in het onderwijsprogramma te hebben, terwijl bètaberoepen belangrijk zijn voor de maatschappij. Aangezien de sociale ontwikkeling bijdraagt aan het leerproces is het belangrijk om te onderzoeken hoe sociale ontwikkeling in relatie staat tot het bètaleren. Hierdoor wordt bekend of kinderen kunnen groeien in hun sociale ontwikkeling en in het bètaleren wanneer de aandacht voor deze gebieden gecombineerd wordt. In dit onderzoek is daarom de relatie tussen de ontwikkeling van sociale cognitie en bètaleren van 160 vier- tot achtjarige kinderen (gemiddelde leeftijd = 5.90 jaar, 47.5% jongens) uit West- en Zuid-Nederland onderzocht. Bètaleren werd gerelateerd aan de sociale cognitie emotieherkenning en aan sociale vaardigheden. Bij de kinderen is een emotieherkenningstaak (Identification of Facial Emotions, IFE) en een taak voor kwantitatief redeneren (subtest Kwantiteit uit de Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentietest, RAKIT) afgenomen als maat voor hun bètavaardigheden. De ouders hebben een vragenlijst over de sociale vaardigheden van hun kind ingevuld (Social Skills Rating System, SSRS). De belangrijkste bevinding was dat sociale cognitie en bètaleren positief aan elkaar gerelateerd zijn. Daarnaast werd een significante relatie (r = 0.38) gevonden tussen sociale vaardigheden en bètaleren. Naast de huidige stimulering van de sociale ontwikkeling lijkt het daarom van belang om daarbij ook het bètaleren bij jonge kinderen te stimuleren, zodat groei op deze gebieden elkaar wederzijds versterkt. Een sociale en uitdagende omgeving speelt daarbij waarschijnlijk een belangrijke rol.Show less
In deze studie zijn de resultaten van effecten van oxytocine op de reactie van vaders van kinderen met autisme (n=7), vaders van typisch ontwikkelende kinderen (n=19) en mannen zonder kinderen (n...Show moreIn deze studie zijn de resultaten van effecten van oxytocine op de reactie van vaders van kinderen met autisme (n=7), vaders van typisch ontwikkelende kinderen (n=19) en mannen zonder kinderen (n=20) met elkaar vergeleken. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de signalen van kinderen met autisme voor ouders vaak moeilijk te interpreteren zijn waardoor deze kinderen vaak niet begrepen worden. Het doel van deze studie is om te onderzoeken in hoeverre vaders van kinderen met autisme, vaders van typisch ontwikkelende kinderen en mannen zonder kinderen van elkaar verschillen in gemiddelde reactie en responsie tijd tijdens het luisteren naar een huilgeluid van een baby onder zowel de placebo als oxytocine conditie. Er is een verschil is in reactie op huilgeluiden gevonden tussen de drie groepen mannen waarbij vaders van kinderen met autisme de huilgeluiden anders interpreteerden vergeleken met de overige twee groepen mannen. Oxytocine blijkt hierin een belangrijke invloed te hebben die vooral bij het derde huilgeluid (het huilen van een prematuur geboren baby) naar voren kwam. Vaders van kinderen met autisme voelden zich bij gebruik van oxytocine minder vaak geprikkeld door het meest extreme huilgeluid en waren minder gericht op de mogelijkheid om het huilende kind te voeden vergeleken met de andere twee groepen mannen. Oxytocine kan er dus voor zorgen dat ook de huilsignalen van kinderen met autisme door ouders beter begrepen en geïnterpreteerd kunnen worden waardoor zij prompt en adequaat op hun kind kunnen reageren. Een interventie met behulp van oxytocine kan daarom zeker zinvol zijn voor gezinnen met een kind met autisme.Show less
De natuurlijke interesse van kinderen in de wereld om zich heen ontvangt steeds meer aandacht. Door middel van exploratiegedrag onderzoeken zij hoe de wereld om zich heen in elkaar zit. Exploratie...Show moreDe natuurlijke interesse van kinderen in de wereld om zich heen ontvangt steeds meer aandacht. Door middel van exploratiegedrag onderzoeken zij hoe de wereld om zich heen in elkaar zit. Exploratie wordt steeds vaker genoemd als onderdeel van bèta leren. Het verband hiertussen is echter niet eerder aangetoond. In dit onderzoek wordt gekeken of er een verband bestaat tussen de mate waarin kinderen exploratiegedrag vertonen en de mate waarin zij over bèta kennis beschikken. Er werden 159 kinderen onderzocht in de leeftijd van vier tot acht jaar van verschillende nationaliteiten. In de totale onderzoeksgroep waren 76 (48%) jongens en 83 (52%) meisjes. Zij kwamen uit Zuid- en West-Nederland. De aanwezige bèta kennis werd gemeten door middel van een subtaak van een intelligentietest, gericht op het bepalen tot in hoeverre het kind in staat is tot het maken van afwegingen en inschattingen. De mate waarin het kind exploratiegedrag vertoont werd in kaart gebracht met een speciaal ontwikkeld instrument voor het meten van de mate waarin het kind exploratiegedrag laat zien. Er is een significant verband gevonden tussen de mate waarin het kind exploratiegedrag vertoont en de aanwezige bèta kennis. Dit gevonden verband is ‘zwak’ (r =.28), met een verklaarde variantie van acht procent. Met dit onderzoek is aangetoond dat opvoeders zich ervan bewust dienen te zijn dat exploratie van belang is bij de ontwikkeling van bèta vaardigheden.Show less
In dit scriptieonderzoek (N= 150) is onderzocht welke factoren op 7 jaar voorspellend zijn voor de stabiliteit, toe- of afname van gedragsproblemen op 14 jaar bij geadopteerde adolescenten. Met...Show moreIn dit scriptieonderzoek (N= 150) is onderzocht welke factoren op 7 jaar voorspellend zijn voor de stabiliteit, toe- of afname van gedragsproblemen op 14 jaar bij geadopteerde adolescenten. Met behulp van de Child Behavior Checklist en de Dutch Temperament Questionnaire zijn gedragsproblemen en het temperament van het kind op 7-jarige leeftijd gemeten. Tijdens deze meting is ook de sociaal economische status van het adoptiegezin vastgesteld en is moederlijke sensitiviteit beoordeeld aan de hand van de Egeland/Erickson schalen. Aan dit scriptieonderzoek hebben 150 internationaal geadopteerde kinderen (69 jongens en 81 meisjes) deelgenomen. De kinderen zijn geadopteerd uit Sri Lanka (N= 93), Zuid-Korea (N=40) en Colombia (N=17). De resultaten laten zien dat geslacht een voorspellende factor is voor externaliserend probleemgedrag op 14 jaar en dat moeilijk temperament op 7 jaar een voorspellende factor is voor internaliserend en externaliserend probleemgedrag op 14 jaar. Gezien deze resultaten is het voor toekomstige adoptieouders van belang om te kunnen inspelen op gedragsproblemen en/of het moeilijke temperament van het adoptiekind. Wanneer adoptieouders meer bewust worden gemaakt van een mogelijk risicofactor als moeilijk temperament, dan zouden zij zich hierop kunnen voorbereiden en hierin begeleid kunnen worden door professionals. Op die manier wordt er meer ruimte gecreëerd voor de ontwikkeling van een begripvolle en warme ouder-kindrelatie.Show less
Dit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag of specifieke opvoedtechnieken (gemeten via de CRPBI) een relatie hebben met de informatieverwerking in de hersenen in een presta-tiegerichte...Show moreDit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag of specifieke opvoedtechnieken (gemeten via de CRPBI) een relatie hebben met de informatieverwerking in de hersenen in een presta-tiegerichte context. Hiervoor is bij de proefpersonen (allen vrouw) de feedback related negati-vity (FRN, een event-related potential (ERP) component die ontstaat bij negatieve feedback) en de P300 (een ERP component die een maat is voor aandacht) gemeten tijdens het doen van een time-estimation taak, waarbij goed/fout-informatie (een groen of rood plaatje, respectie-velijk) samenging met plaatjes van walgende of blije gezichten. De hypothese was dat proef-personen die in hun opvoeding veel te maken hebben gehad met Psychologische beheersing (Pb), een techniek waarbij de ouder negatieve signalen geeft in reactie op specifiek gedrag (zoals bijvoorbeeld het maken van fouten), een grotere FRN zouden hebben bij het krijgen van negatieve feedback en een grotere P300 bij feedbackplaatjes van walgende gezichten dan proefpersonen die weinig te maken hebben gehad met Pb. Dit werd verwacht omdat het ge-bruik van Pb een koppeling tot stand brengt tussen het maken van fouten, het zien van afkeu-rende signalen en een verminderd gevoel van eigenwaarde. Bij de andere twee onderzochte dimensies (Strakke beheersing-losse beheersing (Sb), de mate waarin het gedrag van het kind binnen bepaalde grenzen wordt gehouden zonder oordeel over het kind en Acceptatie-afwijzing (Acc), het onafhankelijk van het gedrag afwijzen (of accepteren) van het kind) wordt geen verband met de informatieverwerking verwacht, omdat deze dimensies geen kop-peling tot stand brengen tussen gedrag en eigenwaarde. Gemiddelde FRN- en P300 amplitu-des verschilden niet tussen proefpersonen met een lage of een hoge score op Pb. Wel hadden proefpersonen met een hoge score op Pb een kleiner verschil in FRN-amplitudes in reactie op walgende t.o.v. blije gezichten en een kleiner verschil (hoewel net niet significant) in FRN-amplitudes in reactie op rode t.o.v. groen feedback dan mensen met een hoge score. Dit zou verklaard kunnen worden door het ontbreken van een FRN-inhiberend proces dat bij mensen met een lage score op Pb wel op gang komt, wat zou kunnen wijzen op het vóórkomen van maladaptief perfectionisme: een goede respons is nog niet goed genoeg. Verder hadden men-sen met een hoge score op Pb een grotere P300 in reactie op walgende t.o.v. blije gezichten en mensen met een lage score op Pb juist een grotere P300 in reactie op blije t.o.v. walgende gezichten. Mensen met een lage score op Pb richten hun aandacht mogelijk op positieve sig-nalen of leiden hun aandacht van negatieve signalen af. Dit zou een copingstrategie kunnen zijn om de eigenwaarde op peil te houden. Deze copingstrategie ontbreekt bij mensen met een hoge score op Pb. Het gebruik van Pb heeft dus mogelijk negatieve gevolgen voor de levens-kwaliteit voor iemand die hiermee opgevoed wordt.Show less
Het Curriculum Based Measurement (CBM) is in Amerika vele malen onderzocht en staat bekend om zijn grote mate van effectiviteit. Met de CBM taak kunnen docenten op simpele wijze het leesbegrip bij...Show moreHet Curriculum Based Measurement (CBM) is in Amerika vele malen onderzocht en staat bekend om zijn grote mate van effectiviteit. Met de CBM taak kunnen docenten op simpele wijze het leesbegrip bij leerlingen meten, de progressie volgen, op een effectieve wijze de taak nakijken en de gescoorde punten bijhouden, en aan de hand van de progressie die wel of niet gemaakt wordt beslissingen maken binnen hun instructie programma. Het CBM is in Nederland niet in gebruik, daarom wordt er binnen dit onderzoek onderzocht of de CBM maze betrouwbaar, valide en sensitief tot groei als indicator van de Nederlandse leesvaardigheid is. Er hebben leerlingen (N= 475) van het voortgezet onderwijs afkomstig uit het praktijkonderwijs (Pro) tot Havo/ Vwo en uit verschillende klassen (één tot en met vier) geparticipeerd binnen dit onderzoek. En er is voor twee meetpunten (met een tussentijd van drie maanden) data verzameld. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat de CBM maze taken betrouwbaar zijn, er beter gescoord wordt op de maze taken na een periode van drie maanden, maar niet dat de CBM maze als indicator van de Nederlandse leesvaardigheid gebruikt kan worden.Show less
Het doel van deze studie is het onderzoeken welke constructie van de Curriculum Based Measurement (CBM) maze-taak het niveau van de leesvaardigheid van middelbare scholieren het beste meet. De maze...Show moreHet doel van deze studie is het onderzoeken welke constructie van de Curriculum Based Measurement (CBM) maze-taak het niveau van de leesvaardigheid van middelbare scholieren het beste meet. De maze-taak is een leestaak. Er zijn vier verschillende versies van de maze-taak ontwikkeld die vervolgens gemaakt zijn door 109 brugklassers. De vier versies van de maze-taak die zijn gebruikt in dit onderzoek heten; ‘het origineel’, ‘vier in plaats van drie alternatieven’, ‘ieder vijfde woord verwijderd’ en ‘zonder lidwoorden’. De resultaten die door de leerlingen behaald zijn op de maze-taken zijn gecorreleerd met de criteriumvariabele; namelijk de leesvaardigheidsscores van het Cito Volgsysteem voortgezet onderwijs. Ook is er gekeken of er verschil was tussen de scores van leerlingen op de verschillende versies. Uit dit onderzoek is gebleken dat de correlatie tussen de maze-taak en de leesvaardigheidsscores van het Cito Volgsysteem laag is. Daarnaast is gebleken dat de scores van leerlingen op de verschillende versies van de maze-taken verschilden. Uit een additionele analyse is gebleken dat er significante verschillen bestaan tussen een aantal gemiddelde scores van teksten binnen de versies.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
A shared understanding of the world may seem to be absolutely 'true', because empirical experience may confirm its legitimacy. I illustrate and argue that such belief in an 'all encompassing truth'...Show moreA shared understanding of the world may seem to be absolutely 'true', because empirical experience may confirm its legitimacy. I illustrate and argue that such belief in an 'all encompassing truth' requires a deceptive illusion that the collective of individuals together uphold and by which each individual perpetuates her of his own deception and that of the others. This thesis discusses the results of an in depth experience with the construction of what is the 'truth' in the experience of participants in a 'cult'. This argument is then used to reflect on the origins of the life world that may underlie any certainty that academic conceptions of the world conjure up.Show less
In deze studie is de betrouwbaarheid en validiteit onderzocht van twee Curriculum-Based Measurement lees- en woordenschattaken als indicator voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast is...Show moreIn deze studie is de betrouwbaarheid en validiteit onderzocht van twee Curriculum-Based Measurement lees- en woordenschattaken als indicator voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast is er onderzocht of de CBM taken samen een betere voorspeller zijn voor algemene taalvaardigheid of afzonderlijk. Participanten waren 105 (57 meisjes en 48 jongens) tweede fase leerlingen uit een Internationale Schakelklas in de Randstad. De CBM meetinstrumenten waren twee parallelversies van een maze- en woordenschattaak. De criteriumvariabele in deze studie was het rapportcijfer Nederlands van de leerlingen. De resultaten lieten dat zowel de maze- als woordenschattaak redelijk betrouwbare en valide indicatoren zijn voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. De resultaten lieten zien dat de mazetaak redelijk betrouwbaar is, maar dat het beter is om de taak 2 minuten te laten duren dan 1 minuut. De betrouwbaarheid van de woordenschattaak varieerde tussen de .52 en .70 met een hogere betrouwbaarheidscoëfficiënten voor 2 minuten dan voor 1 minuut. Er was geen significant verschil in betrouwbaarheid tussen de woordenschattaak met en zonder spelling. Correlaties tussen de beide CBM taken en de rapportcijfers Nederlands van de leerlingen varieerde tussen r = .49 en r = .54. De maze- en woordenschat blijken dan ook een redelijk valide indicator te zijn voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast blijken de beide CBM taken samen algemene Nederlandse taalvaardigheid beter te voorspellen dan afzonderlijk.Show less
Kinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief...Show moreKinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief functioneren, de aanwezigehid van een stoornis wel: combormiditeit leidt tot ernstigere problemen in de omgang met anderen. Over het algemeen kan worden gesteld dat kinderen met ADHD een gunstiger beeld laten zien w.b. adaptief functioneren dan kinderen met ASS. Uitzondering vormt het onderdeel zelfsturing, waarop ASS kinderen beter scoren.Show less