Een kritische bespreking van de gemaakte keuzes tijdens het onderzoeksproces betreffende een onderzoek naar het dynamisch assessmentrapport van het Feuerstein Centrum Nederland. Gemaakte stappen...Show moreEen kritische bespreking van de gemaakte keuzes tijdens het onderzoeksproces betreffende een onderzoek naar het dynamisch assessmentrapport van het Feuerstein Centrum Nederland. Gemaakte stappen gedurende alle fasen van het onderzoek worden behandeld en hun invloed wordt gerelateerd aan de uiteindelijke betrouwbaarheid van de resultaten.Show less
Ouderbetrokkenheid is van cruciaal belang voor de academische prestaties van leerlingen, zoals blijkt uit talrijke studies. Toch bestaan er nog onduidelijkheden over de definitie en waardering van...Show moreOuderbetrokkenheid is van cruciaal belang voor de academische prestaties van leerlingen, zoals blijkt uit talrijke studies. Toch bestaan er nog onduidelijkheden over de definitie en waardering van ouderbetrokkenheid door ouders/verzorgers en leerkrachten, evenals over de meest effectieve strategieën om deze betrokkenheid te verbeteren. Dit onderzoek verkende ouderbetrokkenheid in het basisonderwijs, specifiek in de groepen 6, 7 en 8, en beoogde praktijkgericht advies te geven aan OOK Pedagogische Expertise Groep over manieren om ouderbetrokkenheid te bevorderen. Het perspectief van ouders/verzorgers en leerkrachten op ouderbetrokkenheid stond centraal in dit onderzoek. Epstein's 'Framework of Six Types of Involvement' fungeerde als het theoretisch raamwerk, waarbij de focus lag op de domeinen communication, learning at home en parenting. De hoofdvraag van het onderzoek luidde: ‘Wat verstaan ouders en leerkrachten onder ouderbetrokkenheid richting school?'. De deelvragen onderzochten wat leerkrachten en ouders/verzorgers het belangrijkste domein van ouderbetrokkenheid vinden, de mate van overeenstemming tussen de opvattingen van beide groepen, en de variatie in opvattingen tussen ouders/verzorgers van verschillende klassenjaren. Voor dit onderzoek is een kwantitatieve enquêtemethode gebruikt. Online vragenlijsten zijn verspreid onder 117 Nederlandse respondenten (59 leerkrachten en 58 ouders/verzorgers) van leerlingen in groep 6, 7, of 8 uit Noord- en Zuid-Holland. De vragenlijsten waren gericht op de perceptie van ouderbetrokkenheid binnen de context van Epstein's domeinen. De resultaten toonden aan dat ouders/verzorgers en leerkrachten dezelfde perceptie hebben over het brede construct ouderbetrokkenheid. Zo was voor leerkrachten en ouders/verzorgers het domein communication het belangrijkst, gevolgd door parenting en vervolgens learning at home. Daarentegen was er enige variatie in de percepties van beide groepen tussen de drie domeinen. Zo was er tussen de domeinen parenting en learning at home voor leerkrachten geen significant verschil, terwijl bij ouders/verzorgers deze domeinen wel significant van elkaar verschilde. Dit benadrukt de complexiteit van de percepties rond ouderbetrokkenheid. Tot slot zijn er geen significante verschillen gevonden over het concept ouderbetrokkenheid als over de drie domeinen tussen de ouders/verzorgers van verschillende klassenjaren. De bevindingen bieden aanknopingspunten voor de praktijk, waaronder de ontwikkeling van strategieën om de communicatie tussen de school en de ouder(s)/verzorger(s) te verbeteren en learning at home en parenting te stimuleren. Het streven van deze aanbevelingen is het verbeteren van de samenwerking tussen ouders/verzorgers en leerkrachten, wat naar verwachting zal resulteren in hogere ouderbetrokkenheid. De maatschappelijke waarde van deze studie ligt in het bijdragen aan kennis over ouderbetrokkenheid. De adviezen naar aanleiding van dit onderzoek kunnen door OOK Pedagogische Expertise Groep worden gebruikt om interventies te ontwikkelen en ouderbetrokkenheid in het onderwijs te bevorderen.Show less
Veel pedagogisch medewerkers op de kinderopvang ervaren een hoge werkdruk. De pedagogisch medewerkers bij SkippyPepijn voelen deze hoge werkdruk ook, mede doordat veel kinderen zelfstandig spelen...Show moreVeel pedagogisch medewerkers op de kinderopvang ervaren een hoge werkdruk. De pedagogisch medewerkers bij SkippyPepijn voelen deze hoge werkdruk ook, mede doordat veel kinderen zelfstandig spelen lastig vinden waardoor de pedagogisch medewerkers (veel) tijd kwijt zijn aan het begeleiden van het spel van de kinderen (Riksen-Walraven, 2000). Verondersteld wordt dat de werkdruk van de pedagogisch in enige mate af zal nemen als kinderen zelfstandig kunnen spelen, omdat kinderen dan niet langer de hulp van de pedagogisch medewerkers nodig hebben om bezig te blijven. Zelfstandig spelen kan bevorderd worden met behulp van handvatten die in de literatuur beschreven staan om zo SkippyPepijn advies te geven over de mate waarin pedagogisch medewerkers gebruikmaken van handvatten om zelfstandig spel van kinderen te bevorderen. Het advies zal zich met name richten op aspecten waar ruimte voor verbetering mogelijk is. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “In welke mate worden de (evidence-based) handvatten die uit de literatuur volgen toegepast door de pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn met als doel het zelfstandig spelen van kinderen tussen de 0 en 4 jaar te bevorderen?” Uit het literatuuronderzoek naar (evidence-based) handvatten om het zelfstandig spel te stimuleren zijn drie handvatten gevormd: “Veiligheid en Omgeving” (waarbij de nadruk ligt op hoe een veilige ruimte met gepast speelgoed het zelfstandig spelen kan bevorderen), “Mate van Spelparticipatie door Pedagogisch Medewerkers” (waarbij de nadruk ligt op hoe medewerkers hun eigen gedrag tijdens speelmomenten kunnen aanpassen op de behoeften van de kinderen) en “Kwalitatief Spel” (waarbij de nadruk ligt op ontwikkelingsbevorderende spelactiviteiten). Bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag is geanalyseerd in hoeverre pedagogisch medewerkers moeite ervaren met het aanleren van zelfstandig spelen. Verder zijn verschillen in ervaringen van het aanleren van zelfstandig spelen voor en na de coronaperiode onderzocht. Het is namelijk mogelijk dat de coronaperiode invloed heeft gehad op de mate waarin kinderen zelfstandig kunnen spelen, omdat kinderen in de coronaperiode een lange tijd thuis verbleven vanwege gesloten kinderopvangcentra. Daarnaast waren ouders vaker thuis. Bovendien is getoetst of het gebruiken van de handvatten om zelfstandig spel te bevorderen samenhangt met de hoeveelheid werkervaring van de pedagogisch medewerkers. De onderzoeksvraag en deelvragen zijn beantwoord door middel van een literatuuronderzoek en een vragenlijst, ingevuld door pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn. Uit de vragenlijst is gebleken dat pedagogisch medewerkers vinden vanuit SkippyPepijn onvoldoende duidelijke richtlijnen te krijgen rondom het aanleren van zelfstandig spelen. De pedagogisch medewerkers geven wisselende antwoorden als het gaat om het ervaren van verschillen tussen het zelfstandig leren spelen voor en na de coronaperiode. Uit de antwoorden op de vragenlijst volgt bovendien dat de pedagogisch medewerkers van SkippyPepijn het minst gebruik maken van handvatten gericht op “Spelparticipatie”, iets meer gebruik maken van handvatten omtrent “Veiligheid en Omgeving” en het meest gebruik maken van “Kwalitatief Spel” om zelfstandig spelen te bevorderen. Er werd geen verschil gevonden voor het toepassen van de handvatten om zelfstandig spel te bevorderen tussen medewerkers met weinig en medewerkers met veel werkervaring. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt SkippyPepijn aanbevolen om meer aandacht te besteden aan gepaste participatie tijdens het spel om zelfstandig spelen van kinderen te bevorderen, zoals het spel aanpassen aan de ontwikkelingsbehoefte van een kind, het kind initiatief laten nemen en het speldoel achterhalen en eventueel uitbreiden. De pedagogisch medewerkers passen reeds handvatten toe omtrent het bieden van een veilige ruimte met gepast speelgoed voor de kinderen om het zelfstandig spelen te bevorderen. Op dit gebied valt echter nog enige verbetering te boeken. Met de verbetering van dit construct is de verwachting dat zelfstandig leren spelen bij SkippyPepijn optimaal kan worden bevorderd.Show less
In dit onderzoek voerden vier studenten van de Universiteit Leiden in opdracht van Kibeo Kinderopvang onderzoek uit naar genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. De onderzoeksvraag luidde...Show moreIn dit onderzoek voerden vier studenten van de Universiteit Leiden in opdracht van Kibeo Kinderopvang onderzoek uit naar genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. De onderzoeksvraag luidde als volgt: “Wat hebben pedagogisch medewerkers werkzaam op het kinderdagverblijf van Kibeo nodig om genderneutraal op te voeden?”. Om hierop een antwoord te kunnen formuleren, is deze vraag opgedeeld in de domeinen voorwaarden en vaardigheden. Er is kwalitatief onderzoek uitgevoerd wat bestond uit literatuuronderzoek en twee focusgroepen. De focusgroepen zijn online uitgevoerd en hadden een duur van ongeveer anderhalf uur. In de eerste focusgroep waren vier deelnemers aanwezig en in de tweede focusgroep twee deelnemers. De transcripten zijn geanonimiseerd en vervolgens gecodeerd middels een thematische analyse. Uit het literatuuronderzoek kwamen een aantal voorwaarden naar voren voor het implementeren van genderneutrale opvoeding binnen het kinderdagverblijf. Deze voorwaarden omvatten kennis van pedagogisch medewerkers over genderneutrale opvoeding, ondersteuning vanuit de organisatie, ouderbetrokkenheid bij het thema genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf en de beschikbaarheid van geschikte materialen zoals boekjes en speelgoed. Uit de focusgroepen volgde dat pedagogisch medewerkers de voorwaarden kennis over het onderwerp, de beleving van belang, ouderbetrokkenheid en materialen belangrijk vinden bij het faciliteren van genderneutrale opvoeding op het kinderdagverblijf. In het literatuuronderzoek kwam naar voren dat bepaalde vaardigheden van pedagogisch medewerkers bevorderend kunnen zijn voor genderneutraal opvoeden. Hieronder valt kritisch denken, waarbij pedagogisch medewerkers de heersende genderstereotypen bevragen. Daarnaast is de vaardigheid om een veilige en inclusieve omgeving te creëren voor de kinderen van belang. Daarbij zorgt het bezit van interactievaardigheden, communicatievaardigheden en adequaat taalgebruik ervoor dat deze omgeving ook op verbaal vlak gerealiseerd kan worden. Uit de focusgroepen bleek dat pedagogisch medewerkers de vaardigheden taalgebruik, het hebben van een open houding en het inzetten van pedagogische vaardigheden als essentieel beschouwen bij de implementatie van genderneutrale opvoeding. Op basis van de resultaten zijn verschillende adviezen geformuleerd aan Kibeo Kinderopvang op gebied van kennis, draagvlak creëren en pedagogische vaardigheden. Ten eerste is het belangrijk dat pedagogisch medewerkers beschikken over genoeg kennis over genderontwikkeling en over de definitie van genderneutrale opvoeding. Dit kan de juiste implementatie van de genderneutrale opvoeding bevorderen. Ten tweede is het van belang om draagvlak te creëren onder pedagogisch medewerkers. Weerstand kan worden weggenomen door het onderwerp op een positieve manier te bespreken en te benaderen tijdens overleg met collega’s of met de leidinggevende. Daarnaast werd geadviseerd dat Kibeo het thema genderneutraal opvoeden op de kinderdagverblijven meer zou kunnen laten leven door een meer inclusieve omgeving te creëren. Verder werd geadviseerd om het kritisch denkvermogen van pedagogisch medewerkers te bevorderen door mensen bewust te maken van hun eigen vooroordelen en bestaande stereotypen zodat zij hier minder snel in meegaan. Ouderbetrokkenheid kan worden gestimuleerd door ouders te informeren en voor te lichten over onder andere de definities die Kibeo hanteert over genderneutrale opvoeding. Ten derde werd geadviseerd om de pedagogische vaardigheden op het gebied van genderneutraal opvoeden van de pedagogisch medewerkers te versterken. Dit kan gerealiseerd worden door trainingen gericht op het minimaliseren van genderstereotiepe uitspraken en het omgaan met negatieve reacties van ouders. Ons onderzoek kent een aantal sterke en zwakke punten. Een sterk punt is de waarborging van de trustworthiness, door het inzetten van triangulatie tijdens het analyseren van de resultaten. Een minder sterk punt is het lage aantal deelnemers tijdens de focusgroepen, waarbij de zes deelnemers over het algemeen een positieve houding hadden tegenover genderneutraal opvoeden. Daardoor is het onwaarschijnlijk dat alle verschillende meningen in kaart zijn gebracht.Show less
Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de kennis, de houding en het gedrag van leerkrachten ten opzichte van rekendifferentiatie en de mate van toepassing van differentiatie....Show moreHet doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de kennis, de houding en het gedrag van leerkrachten ten opzichte van rekendifferentiatie en de mate van toepassing van differentiatie. Hiervoor hebben leerkrachten van groep 3 tot en met 8 van drie verschillende basisscholen een vragenlijst ingevuld (N=18). De vragenlijst bestond uit drie schalen, kennis, houding en gedrag, met 14-16 vragen per schaal. Uit de resultaten blijkt dat de houding van leerkrachten tegenover rekendifferentiatie het meest positief was. Ook is gevonden dat kennis een significante, positieve voorspeller voor gedrag is. Verder verschillen kennis, houding en gedrag binnen een differentiatiemethode. Opvallend is dat coöperatieve werkvormen, preteaching en het geven van mogelijkheden tot keuzes het minst hoog scoren op de schalen houding en gedrag. Ook is de correlatie tussen het aantal jaar dat een leerkracht voor de klas staat en hun gedrag tegenover rekendifferentiatie onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat dit niet significant is. Verder kwam uit dit onderzoek dat er geen significante correlatie bestaat tussen de leeftijd van leerkrachten en hun houding. Vanwege een kleine steekproef kunnen er minder significante resultaten zijn gevonden dan er daadwerkelijk zijn en kunnen de conclusies niet direct vertaald worden naar de populatie leerkrachten in Nederland. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om te kijken naar de implementatie van de resultaten van deze studie.Show less
In de huidige studie werd onderzocht in welke mate Nederlandse basisschoolleerkrachten effectieve leesbevorderaars zijn op het vlak van hun eigen kennis, gedrag en houding. Om deze vraag te...Show moreIn de huidige studie werd onderzocht in welke mate Nederlandse basisschoolleerkrachten effectieve leesbevorderaars zijn op het vlak van hun eigen kennis, gedrag en houding. Om deze vraag te beantwoorden werden er 4 focusgroepen gehouden op een Nederlandse basisschool, waaraan 21 leerkrachten deelnamen. Hieruit blijkt dat leerkrachten, bewust of onbewust, veel goede keuzes maken op het vlak van gedrag en houding. De resultaten over de kennis van de leerkrachten lijken eerder te wijzen op onbewuste keuzes, aangezien leerkrachten weinig termen uit de literatuur over (lees)motivatie gebruikten. Toch slaagden leerkrachten er wel in om (on)gemotiveerde lezers te herkennen, effectieve werkvormen in te zetten en het belang van hun eigen leeshouding in te zien. De beperkingen en resultaten van de huidige studie roepen op tot vervolgonderzoek naar de kennis van Nederlandse basisschoolleerkrachten over het stimuleren van leesmotivatie.Show less
In opdracht van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) is er met een groep van vijf studenten een adviesrapport geschreven over de oorzaken van uitval van cliënten binnen de interventie...Show moreIn opdracht van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) is er met een groep van vijf studenten een adviesrapport geschreven over de oorzaken van uitval van cliënten binnen de interventie VoorZorg en zijn er adviezen gegeven om voortijdig stoppen te kunnen verminderen.Show less
Een onderzoek naar het dynamisch assessmentrapport van het Feuerstein Centrum Nederland, bestaande uit zowel een literatuuronderzoek als een kwalitatief onderzoek gebaseerd op interviews die zijn...Show moreEen onderzoek naar het dynamisch assessmentrapport van het Feuerstein Centrum Nederland, bestaande uit zowel een literatuuronderzoek als een kwalitatief onderzoek gebaseerd op interviews die zijn afgenomen bij behandelaren van het centrum. Op basis van het onderzoek zijn adviezen opgesteld voor het centrum, met als doel om de efficiëntie van de vormgeving van het assessmentrapport te bevorderen, op een degelijke manier dat nog steeds wordt voldaan aan de behoeften van de behandelaren. Tot slot volgt een individueel geschreven discussiestuk, bestaande uit een kritische bespreking van de gemaakte keuzes tijdens het onderzoeksproces. Gemaakte stappen gedurende alle fasen van het onderzoek worden behandeld en hun invloed wordt gerelateerd aan de uiteindelijke betrouwbaarheid van de resultaten.Show less