Het is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de...Show moreHet is bekend dat het mede door de coronacrisis slecht is gesteld met het welzijn van jongeren. Om dit welzijn van jongeren in kaart te kunnen brengen, is het nuttig om inzicht te verkrijgen in de factoren die volgens jongeren bijdragen aan hun draagkracht en draaglast. Daarom is er behoefte aan het ontwikkelen van een balansmeter voor jongeren. Deze balansmeter kan bijdragen aan de vroegsignalering en mogelijke preventie van latere problematiek, om zo het welzijn van jongeren te kunnen verhogen. Dit onderzoek vormt de eerste stap in het proces richting het ontwikkelen van een balansmeter. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is welke factoren Nederlandse jongeren van 13 tot en met 15 jaar ervaren als belangrijk voor het definiëren van hun draagkracht en draaglast. Om dit te meten is een online vragenlijst ontwikkeld waarin de domeinen mentaal welzijn, fysiek welzijn, sociale relaties, schoolbeleving, leefomgeving en vrijetijdsbesteding zijn uitgevraagd. Op basis van de resultaten blijken factoren met betrekking tot sociale relaties, met name in de thuissituatie, van belang te zijn voor draagkracht. Factoren met betrekking tot het mentaal welzijn worden als belangrijkst ervaren voor draaglast. Er wordt geadviseerd om aan de hand van voorgaande factoren in te zetten op preventie en vroegsignalering van problematiek onder jongeren. Ook kan aanvullend kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden onder een andere representatieve steekproef om zo de resultaten beter te kunnen generaliseren. Daarnaast wordt geadviseerd om door middel van kwalitatief onderzoek het belang van de gevonden factoren uit te laten diepen door jongeren. Ten slotte is het interessant om de onderzochte leeftijdscategorie te vergelijken met de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar wat betreft de ervaren draagkracht en draaglast. Daarmee kan onderzocht worden of het nuttig is om voor elke leeftijdscategorie apart een balansmeter te ontwikkelen.Show less
Het doel van de huidige studie in opdracht van Ipse de Bruggen, was om te onderzoeken welke set meetinstrumenten geschikt is om voor Route Outcome Monitoring (ROM-metingen) te gebruiken. Daarnaast...Show moreHet doel van de huidige studie in opdracht van Ipse de Bruggen, was om te onderzoeken welke set meetinstrumenten geschikt is om voor Route Outcome Monitoring (ROM-metingen) te gebruiken. Daarnaast wordt onderzocht wat de optimale frequentie van afname is. De set meetinstrumenten meet de behandeleffecten bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) die ambulante zorg krijgen. Deze hoofdvraag is beantwoord aan de hand van literatuuronderzoek naar constructen en de daarbij horende meetinstrumenten die de behandeleffecten bij jongeren met een LVB meten. Ook is er een focusgroep ingezet, waarbij medewerkers van Ipse de Bruggen werd gevraagd naar belangrijke elementen van meetinstrumenten en de gevonden constructen. Op basis van het literatuuronderzoek zijn de volgende vier constructen geformuleerd die belangrijk zijn om behandeleffecten te kunnen meten bij jongeren met een LVB; adaptieve vaardigheden, zelfredzaamheid, emotionele- en gedragsproblemen en cognitieve vaardigheden. In totaal zijn zes meetinstrumenten gevonden die deze constructen meten. Deze meetinstrumenten worden in dit adviesrapport in detail besproken. Uit literatuuronderzoek is over de frequentie van het afnemen van deze meetinstrumenten naar voren gekomen dat er geen eenduidig beleid is, maar de voorkeur is om tweemaal, voor en aan het einde van de behandeling, de ROM-metingen te doen. Nadat meerdere constructen en meetinstrumenten onderzocht zijn door middel van het literatuuronderzoek, werd een focusgroep georganiseerd. Tijdens deze focusgroep gaven de medewerkers hun mening over de gevonden constructen, meetinstrumenten en de frequentie van afname. Daarnaast vertelden zij over hun eigen ervaringen met meetinstrumenten die bij Ipse de Bruggen al worden gebruikt. Tijdens de focusgroep is ook het belang van het afnemen van meetinstrumenten besproken en zijn de beperkingen van het gebruik van meetinstrumenten in het algemeen besproken. De belangrijkste constructen om te meten bij jongeren met een LVB waren volgens de medewerkers: ‘Emotieregulatie’ en ‘Psychische Problemen’. Het advies op basis van zowel het literatuuronderzoek en de focusgroep is om de volgende meetinstrumenten af te nemen in ROM-metingen indien de constructen (adaptieve vaardigheden, zelfredzaamheid, emotionele- en gedragsproblemen en cognitieve vaardigheden) passen bij het behandeldoel van de jongere met een LVB; Child Behavior Checklist (CBCL), Sociale Redzaamheidsschaal interview (SRZ-i), Adaptive Ability Performance Test (ADAPT), Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen (FEEL-KJ), Children’s Depression Inventory-2 (CDI-2) en/of Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). Ook is het advies om de meetinstrumenten aan het begin en aan het eind van de behandeling af te nemen. Minimaal één keer per jaar zouden de meetinstrumenten afgenomen moeten worden, en indien dat haalbaar is, dan elke drie maanden. Tot slot worden in de conclusie en het advies aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek en worden sterke punten en beperkingen van dit onderzoek besproken.Show less
De afgelopen jaren is de samenleving sterk gedigitaliseerd, ook prentenboeken konden niet ontkomen aan deze verandering. Verschillende onderzoekers hebben onderzocht wat de effecten zijn van deze...Show moreDe afgelopen jaren is de samenleving sterk gedigitaliseerd, ook prentenboeken konden niet ontkomen aan deze verandering. Verschillende onderzoekers hebben onderzocht wat de effecten zijn van deze digitale prentenboeken op de taal- en leesvaardigheid van kinderen. Andere onderzoekers hebben onderzocht of kinderen een voorkeur hebben voor de digitale of papieren prentenboeken. Ondanks dat uit de verschillende onderzoeken bleek dat digitale prentenboeken een positieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen én dat kinderen beide type boeken leuk vinden, zijn uitgevers huiverig om prentenboeken te digitaliseren. Dit komt mogelijk, doordat ze verwachten dat het digitaliseren van prentenboeken ertoe zal leiden dat de markt voor papieren prentenboeken zal afnemen. In dit onderzoek wordt daarom onderzocht of het kijken naar een geanimeerd prentenboek invloed heeft op de voorkeur die kleuters voor papieren prentenboeken hebben. Hierbij is ook gekeken naar de redenen die kleuters geven voor hun voorkeur. Deze vraag is onderzocht door middel van een quasi-experiment. In drie experimentele condities werd een geanimeerd prentenboek, ofwel een digitaal prentenboek dat geen interactieve elementen bevat, getoond. In twee experimentele condities is het boek driemaal bekeken, in één experimentele conditie is de animatie slechts eenmaal laten zien en in de controleconditie werd geen animatie bekeken. Vervolgens is in zowel de experimentele condities als in de controleconditie een keuzemoment gehouden waarbij de voorkeur van kleuters voor een papieren prentenboek en reden hiervoor zijn uitgevraagd. In totaal hebben 89 kleuters, verdeeld over zeven klassen van twee scholen, deelgenomen aan het onderzoek. De kinderen waren tussen de drie en zes jaar oud (M = 4.74, SD = 0.69) en er waren ongeveer evenveel jongens (n = 43) als meisjes (n = 46). Door middel van tweezijdige proportietoetsen zijn de verschillen in voorkeur tussen kleuters in de verschillende condities geanalyseerd en met een Chi-Kwadraat toets is gekeken of er verschil is tussen het aantal keer bekijken van de geanimeerde prentenboeken. Verder zijn de motieven voor de boekkeuzes gecategoriseerd. Uit de resultaten voor de boekkeuze bleek dat 45% van de kleuters koos voor het geanimeerde prentenboek dat ze gezien hadden in de klas. Ook werd in twee van de drie condities waarin kleuters een geanimeerd prentenboek hadden bekeken, significant vaker gekozen voor het papieren prentenboek van de animatie dan in de controleconditie. Verder bleek dat wanneer kleuters het geanimeerde prentenboek hadden gezien, er geen effect was van het aantal keer dat kleuters een geanimeerd prentenboek hadden gezien op de voorkeur voor het papieren prentenboek. Kleuters gaven een variatie aan motieven voor hun boekkeuze. 41% Van de kleuters gaf niet-specifieke antwoorden zoals ‘Vind ik leuk’ of ‘Weet ik niet’. Kleuters leken met name te kiezen voor papieren prentenboeken door de karakters op de kaft (26,1%), door andere uiterlijke kenmerken van de kaft (12,5%) of door bekendheid met het geanimeerde prentenboek (10,2%). Tot slot zijn de motieven uitgesplitst naar het wel of niet kiezen voor de papieren versie van het geanimeerde prentenboek. Hieruit volgde dat 24,3% van de kleuters die het geanimeerde boek koos, aangaf dat ze dit deden door de animatie die gezien is in de klas. Op basis van de resultaten van het huidige onderzoek volgt het advies om te blijven proberen om uitgevers te overtuigen meer prentenboeken te laten animeren, aangezien het onderzoek geen aanleiding geeft om aan te nemen dat dit ten koste gaat van de verkoop van papieren prentenboeken. Daarnaast is ook het advies om de invloed van geanimeerde prentenboeken op de voorkeur voor papieren prentenboeken van kinderen op grotere schaal te onderzoeken, gezien de beperkingen van dit onderzoek.Show less
Naar aanleiding van de vraag van kinderopvangorganisatie KindeRdam is er in dit onderzoek gekeken naar wat de meest recente inzichten zijn op gebied van bieden van emotionele veiligheid op de...Show moreNaar aanleiding van de vraag van kinderopvangorganisatie KindeRdam is er in dit onderzoek gekeken naar wat de meest recente inzichten zijn op gebied van bieden van emotionele veiligheid op de buitenschoolse opvang en wat de opvattingen van de pedagogisch medewerkers en coaches van KindeRdam hierover zijn. De hoofdvragen zijn als volgt opgesteld: Wat zijn de wetenschappelijke inzichten over het bevorderen van emotionele veiligheid van kinderen van 4 tot en met 12 jaar op de BSO? Wat voor opvattingen hebben pedagogisch medewerkers en pedagogische coaches hierover? Er is een vragenlijst uitgezet om de opvattingen over de concepten sensitiviteit, autonomie bieden en structuur en grenzen stellen te meten om een beeld te geven van hoe emotionele veiligheid geboden wordt in de organisatie. Uit de resultaten blijkt dat zowel pedagogisch medewerkers als pedagogisch coaches het hoogst scoren op het concept sensitiviteit. Daarnaast komt uit de resultaten dat pedagogisch medewerkers significant lager scoren op het concept autonomie bieden dan pedagogisch coaches. Voor de concepten sensitiviteit en structuur en grenzen stellen zijn geen significant verschillen gevonden tussen pedagogisch coaches en pedagogisch medewerkers. Er is geen significant verschil gevonden tussen medewerkers die op horizontale of verticale groepen werken. Alle resultaten samengenomen kan er geconcludeerd worden dat voor alle deelconcepten verbeteringen behaald kunnen worden. Aan de opdrachtgever is geadviseerd om de interventie VIPP-CC in te zetten om de sensitiviteit bij de medewerkers te verhogen. Voor het verbeteren van autonomie bieden en structuur en grenzen stellen zijn geen interventies gevonden die gebruiksklaar zijn. Er is aan de opdrachtgever geadviseerd om gesprekken tussen pedagogisch coaches en pedagogisch medewerkers over het bieden van autonomie te faciliteren, omdat de coaches hier hoger op scoren. Daarnaast is geadviseerd om samen met de pedagogisch medewerkers een routine op te stellen, zodat zij kunnen aangeven wat haalbaar is binnen de groepen en vervolgens niet van deze routine hoeven af te wijken. Dit zou het concept structuur en grenzen stellen verbeteren.Show less
De Raad voor de Kinderbescherming is een instantie die onder andere adviseert aan de rechter of er wel of geen contact tussen ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken moet bestaan. Tot op heden...Show moreDe Raad voor de Kinderbescherming is een instantie die onder andere adviseert aan de rechter of er wel of geen contact tussen ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken moet bestaan. Tot op heden bestaat er geen vast afwegingsschema met factoren die in overweging genomen moeten worden in dit advies. In dit adviesrapport is door middel van kwalitatief, verkennend onderzoek gekeken naar mogelijke factoren die een rol spelen bij dit advies. Tijdens twee focusgroepen zijn verschillende factoren aan bod gekomen. Aan de focusgroepen namen zowel gedragswetenschappers als raadsonderzoekers deel. De data van de focusgroepen is getranscribeerd en vervolgens gecodeerd in het programma Atlas.ti. De verschillende factoren werden gecodeerd op basis van codes verkregen uit literatuuronderzoek en verwachte codes. Vervolgens is tijdens de data-analyse gekeken hoe vaak deze codes voorkwamen en of er uitspraken konden worden gedaan over welke factoren meer van belang waren zijn. . De mening van het kind bleek de meest voorkomende factor en is tijdens de focusgroepen 29 keer benoemdIn elke casus wordt gefocust op het kind, waarbij lettend op in welke situatie en context het kind zich bevindt. Het is op basis van dit onderzoek nog niet vast te stellen of de professionals van de Raad hun keuze over het adviseren van contact op basis van een vast afwegingsschema kunnen maken. Wat vast staat is dat er altijd nauwlettend wordt gekeken naar wat voor een kind het beste is. Dit is afhankelijk van het kind en de context waarin het zich bevind. Met andere woorden, het leveren van maatwerk is daarom erg belangrijk. Het betrof een kleinschalig onderzoek met weinig deelnemers. Het was dus onmogelijk om een inclusief beeld te schetsen van alle factoren waar rekening mee gehouden moet worden. Wat uitsluitend kan worden vastgesteld op basis van dit adviesrapport, is dat vervolgonderzoek nodig is om het belang van verschillende factoren in kaart te brengen. Daarover kunnen op dit moment nog geen uitspraken over worden gedaan. Op basis van een vervolgonderzoek zou eventueel een vast afwegingsschema gerealiseerd kunnen worden.Show less
In dit onderzoek is onderzocht in welke mate de mentor leerlingen in het eindexamenjaar op dit moment in hun sociaal-emotionele behoeften voorziet en welke behoeften leerlingen hierin nog hebben....Show moreIn dit onderzoek is onderzocht in welke mate de mentor leerlingen in het eindexamenjaar op dit moment in hun sociaal-emotionele behoeften voorziet en welke behoeften leerlingen hierin nog hebben. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van pedagogisch bureau OOK, zodat ze een effectieve training voor mentoren kunnen (door)ontwikkelen. De sociaal-emotionele behoeften van leerlingen zijn uitgesplitst in drie basisbehoeften; competentie, autonomie en sociale verbondenheid. Deze basisbehoeften zijn gebaseerd op de Self-Determination Theory van Deci en Ryan (2000). De volgende deelvragen zijn onderzocht: “Welke sociaal-emotionele behoeften van leerlingen op het gebied van autonomie, sociale verbondenheid en competentie worden momenteel vervuld door de mentor?”, “Hebben leerlingen het meest behoefte aan mentor ondersteuning op het gebied van competentie, autonomie of sociale verbondenheid?”, “Verschilt de mate waarin leerlingen behoefte hebben aan ondersteuning van de mentor van de mate waarin zij hierin worden vervuld?” en “Verschillen leerlingen op basis van onderwijsniveau en profielachtergrond in de mate waarin zij voorzien worden en behoefte hebben aan autonomie, sociale verbondenheid en competentie?”. Aan het onderzoek hebben 66 eindexamenleerlingen van de havo en vwo deelgenomen. Voor de participanten was een minimale leeftijd van 16 jaar vereist. De onderzoekspopulatie bestond uit 17 mannen, 48 vrouwen en 1 ‘anders’. De verdeling van het niveau van de populatie bestond uit 29 havisten en 37 vwo’ers. Het vakkenprofiel dat wordt gevolgd door de betreffende respondenten is een natuurprofiel of een maatschappijprofiel. In de onderzoekspopulatie volgden 36 respondenten een natuurprofiel en 30 respondenten een maatschappijprofiel. De scholen zijn geworven binnen het netwerk van de onderzoekers en door scholen op het internet te zoeken en deze te benaderen, waarbij alle scholen binnen de provincie Zuid-Holland of Utrecht lagen. De vragenlijst is gebaseerd op de Mentor Evaluation Tool en de Work-Related Scale for Basic Need Satisfaction. In de vragenlijst zijn de drie basisbehoeften van de Self-Determination Theory - autonomie, competentie en sociale verbondenheid - uitgevraagd. Daarnaast zijn ook de achtergrondvariabelen gender, school, onderwijsniveau en profiel en school uitgevraagd. De eerste deelvraag liet zien dat leerlingen op dit moment gemiddeld het meest voorzien worden in autonomie door hun mentor en het minst in competentie en sociale verbondenheid. De tweede deelvraag liet zien dat leerlingen gemiddeld het meest behoefte hebben aan begeleiding bij competentie en autonomie en het minste behoefte hebben aan begeleiding bij sociale verbondenheid. Hieruit volgde dat er een verschil is in constructen tussen de behoefte van leerlingen en mate waarin zij hier huidig in worden vervuld. Er zijn tegen de verwachting in geen significante verschillen gevonden in behoeften van leerlingen van havo of vwo en leerlingen met een natuur- of maatschappijprofiel. Het advies is om als mentor meer aandacht te besteden aan de ondersteuning van eindexamenleerlingen in hun autonomie en competentie en in mindere mate in de onderlinge sociale verbondenheid. Het is belangrijk dat de leerlingen het gevoel hebben dat zij zelf de vrijheid hebben om keuzes te maken en dat zij genoeg zelfvertrouwen hebben om hun eindexamens te halen. Hier kan OOK aan bijdragen door deze handvatten in trainingen aan te bieden aan mentoren, waarbij met verschillende modules kan worden ingegaan op de ondersteuning in autonomie en competentie. Hoewel de meeste leerlingen aangeven dezelfde behoefte voor competentie en autonomie te hebben, zijn er ook mogelijk onderlinge verschillen. Het is daarom interessant om toekomstig onderzoek te richten op de persoonskenmerken van leerlingen, zodat er mogelijk uitspraken kunnen worden gedaan over specifieke behoeften van een eindexamenleerling.Show less
Groepsdynamiek is in elke groep anders, en verandert met de jaren. Een positieve groepsdynamiek gaat samen met prosociaal gedrag van de leerlingen. Dit prosociale gedrag kan gestimuleerd worden...Show moreGroepsdynamiek is in elke groep anders, en verandert met de jaren. Een positieve groepsdynamiek gaat samen met prosociaal gedrag van de leerlingen. Dit prosociale gedrag kan gestimuleerd worden door leerkrachtgedrag te vertonen dat tegemoetkomt aan de drie basisbehoeften (autonomie, competentie en verbondenheid) volgens de Self-Determination Theory (SDT) (Van den Bos et al., 2018; Deci & Ryan, 2000). Om de onderzoeksvraag ‘Wat is de samenhang tussen leerkrachtgedrag en groepsdynamiek in een les in een middenbouwgroep in het basisonderwijs?’ te beantwoorden zijn er observaties gedaan op een basisschool. Aan de hand van twee observatieformulieren zijn acht gedragingen die overeenkomen met de basisbehoeften van de SDT, van negen leerkrachten geobserveerd. Het observatieformulier leerkrachtgedrag ging over empathie/respect voor de leerlingen, inspraak/inbreng van de leerlingen, duidelijkheid en positieve feedback op het gedrag en leren. Het observatieformulier groepsdynamiek ging over de aspecten sfeer, onderlinge betrokkenheid, relatie met de leerkracht en structuur en regels. Na het observeren bleek dat groepsdynamiek als één construct gezien kon worden. Uit de berekende correlaties is gebleken dat alle aspecten van leerkrachtgedrag overwegend positief samenhangen met het construct groepsdynamiek. Duidelijkheid en empathie hebben de sterkste correlatie. Uit de independent t-test is gebleken dat deeltijdleerkrachten meer positieve feedback geven dan voltijdleerkrachten. Wel moet er rekening gehouden worden met het feit dat er maar vier aspecten van leerkrachtgedrag werden gemeten, terwijl leerkrachtgedrag in werkelijkheid uit meer aspecten bestaat. Toch geven de inzichten uit het onderzoek goede handvatten voor leerkrachten om de gemeten aspecten te kunnen verbeteren, waarmee ook de groepsdynamiek zal verbeteren.Show less
Voor dit onderzoek is er onderzocht welke elementen van effectief begrijpend leesonderwijs het meest belangrijk zijn voor de doelgroep van speciaal onderwijs cluster vier school PI de Brug, zodat...Show moreVoor dit onderzoek is er onderzocht welke elementen van effectief begrijpend leesonderwijs het meest belangrijk zijn voor de doelgroep van speciaal onderwijs cluster vier school PI de Brug, zodat zij op basis hiervan een nieuwe methode kunnen kiezen en hun begrijpend leesonderwijs effectief vorm kunnen geven. Om hier achter te komen is er op basis van een aantal overzichts-literatuurstukken een vragenlijst opgesteld die uitgesplitst was op zes belangrijke elementen binnen het begrijpend leesonderwijs: woordenschat en achtergrond kennis, leesstrategieën, leesmotivatie, technisch lezen, rijke taalomgeving en interactie. Deze vragenlijst is beantwoord door elf personeelsleden van de school. Over de scores op de vragenlijst zijn de gemiddelden en spreiding per schaal berekend. Uit deze berekeningen kwam naar voren dat de school de elementen woordenschat en achtergrondkennis, leesmotivatie en leesstrategieën het meest belangrijk vinden voor hun doelgroep. Technisch lezen wordt minder belangrijk gevonden en wordt vanwege grote niveau verschillen nog apart van begrijpend lezen behandeld. Verder blijkt er een grote wens te zijn naar het creëren van een rijkere taalomgeving. Tenslotte wordt ook interactie minder belangrijk gevonden, omdat het voor een deel van de doelgroep niet haalbaar is om samen te werken. Er wordt op basis van deze bevindingen geadviseerd om aan deze woordenschat en achtergrondkennis, leesstrategieën en leesmotivatie structureel aandacht aan te blijven besteden. Daarnaast wordt de wens van het creëren van een rijke taalomgeving aangemoedigd. Verder wordt er geadviseerd om te differentiëren in de begrijpend leesles op basis van technisch leesniveau. Tenslotte wordt er aangeraden om samenwerking niet als essentieel onderdeel in te zetten in de begrijpend leeslessen voor deze doelgroep.Show less
Rondhangen kan gezien worden als een normale bezigheid onder jongeren en maakt deel uit van de adolescentie, de overgangsperiode in de ontwikkeling tussen de jeugd en de volwassenheid. Toch kan het...Show moreRondhangen kan gezien worden als een normale bezigheid onder jongeren en maakt deel uit van de adolescentie, de overgangsperiode in de ontwikkeling tussen de jeugd en de volwassenheid. Toch kan het zo zijn dat rondhangen overslaat in overlast, gedragingen die jongeren vertonen en die door de omgeving als hinderlijk of overlastgevend worden ervaren. In dit onderzoek werd getracht antwoord te geven op de vraag: “Welke interventie- en preventieprogramma´s of elementen ervan zijn mogelijk werkzaam bij het voorkomen van overlastgevend gedrag van jongeren tussen de 12 en 16 jaar?” Deze vraag is ontstaan in opdracht van SOL, een jonge, brede welzijnsinstelling, en werd specifiek beantwoord voor de wijk Leiden-Noord. Er werd antwoord op deze vraag gegeven aan de hand van literatuuronderzoek en acht semigestructureerde interviews die zijn afgenomen bij medewerkers van SOL en ketenpartners die werken met overlastgevende jeugd in Leiden-Noord. In de literatuur is gezocht naar effectieve elementen van interventies. De dataverzameling, in de vorm van interviews, diende voor het scheppen van een realistisch beeld van de praktijk en de praktische onderbouwing in het beantwoorden van de vraag. Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat preventieprogramma’s elementen bevatten die effectief kunnen zijn in het voorkomen van overlastgevend gedrag. Bovendien is het belangrijk om bij het kiezen van en gedurende de interventie rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en behoeften een individu. Uit de gevonden interventies bleek dat het opbouwen van een vertrouwensband met professionals, vrijetijdsbesteding in de vorm van positieve activiteiten, het verbeteren van opvoedvaardigheden van ouders en het aanleren van sociaal-emotionele competenties mogelijk effectief kunnen zijn voor de preventie en aanpak van overlastgevend gedrag. Gedragscontacten en modeling kunnen mogelijk ingezet worden om dit doel te bereiken. Uit de interviews met professionals kwamen veelal dezelfde aspecten naar voren, met twee aanvullende onderwerpen die in het literatuuronderzoek niet aan bod kwamen, namelijk groepsdruk en het creëren van meer ontmoetingsplekken voor jongeren. Deze worden door de professionals als belangrijk aspecten voor de preventie en aanpak van overlastgevend gedrag gezien. Beperkingen van dit onderzoek zijn dat tijdens de interviews niet bij elk gesprek elk onderwerp aan bod is gekomen, er sprake was van een beperkt aantal participanten en dat verschillende onderzoekers de interviews afnamen. Ook zijn niet alle gevonden interventies voldoende getoetst op effectiviteit. Voor eventueel vervolgonderzoek lijkt de ouderbetrokkenheid van de jongeren een belangrijke factor te zijn die verder onderzocht kan worden. Tevens kan een grotere steekproef en mogelijke uitbreiding naar andere steden ervoor zorgen dat er een meer gegeneraliseerd beeld verkregen kan worden van de werkzaamheid van interventie- en preventieprogramma’s ter preventie van overlastgevend gedrag onder jongeren.Show less
Dit adviesrapport is geschreven naar aanleiding van de wens van De Noordwijkse Methode, een methode voor de invulling van basisonderwijs, om onderzoek te doen naar leermotivatie. Op basis van deze...Show moreDit adviesrapport is geschreven naar aanleiding van de wens van De Noordwijkse Methode, een methode voor de invulling van basisonderwijs, om onderzoek te doen naar leermotivatie. Op basis van deze wens is een onderzoek ontwikkeld met als doel het vergelijken van De Noordwijkse Methode met de Zelfdeterminatietheorie en vast te stellen of er een verband is tussen lesgeef-enthousiasme en het toepassen van elementen uit De Noordwijkse Methode die aansluiten bij de Zelfdeterminatietheorie. Hierbij is specifiek gekeken naar de midden- en bovenbouw: groep 4 tot en met 8. Om antwoord te kunnen geven op deze vragen is middels een deskonderzoek onderzocht in hoeverre De Noordwijkse Methode de drie basisbehoeften van de Zelfdeterminatietheorie stimuleert. Ook is een vragenlijst afgenomen onder docenten van De Noordwijkse Methode. In deze vragenlijst werden de constructen lesgeef-enthousiasme en toepassing van de motivatie elementen gemeten. Uit de resultaten van het deskonderzoek bleek dat de talentontwikkeling, vakaterliers, inzet van leerdoelen, schoolstructuur, koppeling van de belevingswereld, persoonlijke ontwikkeling en het klas -en schoolklimaat een of meerdere basisbehoeften uit de ZDT stimuleren. Het correlationeel onderzoek toonde aan dat de aangepaste vragenlijst een hoge interne betrouwbaarheid had en dat er geen sprake was van nesting op schoolniveau. Na het doen van een Spearman’s Rho-analyse op de 22 valide responses kon geconcludeerd worden dat er geen significant verband was tussen de toepassing van de motivatieelementen en het lesgeef-enthousiasme. De opdrachtgever heeft naar aanleiding van deze resultaten 4 praktische aanbevelingen en een aanbeveling voor vervolgonderzoek gekregen.Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De gebruikers koppelen hun gedachten en gevoelens aan de gekleurde blokjes met verschillende groottes en vormen. Het actief werken met Buts en Bofn kan gedachten en gevoelens zichtbaar maken, waardoor de gebruikers deze kunnen uiten. Hoewel deze methodiek tot op heden enkel wordt ingezet bij kinderen, kan het interessant zijn om te onderzoeken of de methodiek betekenisvol kan zijn voor jongvolwassenen. Zo rapporteerde de helft van de studenten uit het hoger onderwijs in 2021 angstige en depressieve gevoelens te ervaren. Daarom is gekozen om universitaire bachelor studenten als doelgroep te selecteren, en is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Kan Buts en Bofn een bijdrage leveren aan het mentale welzijn van universitaire bachelor studenten van de Universiteit Leiden?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet waarbij elf vrouwelijke participanten deelnamen aan een sessie met het materiaal en vervolgens middels een interview hun ervaringen deelden. Ten eerste is de algemene waardering van Buts en Bofn onderzocht. Er is gebleken dat vrijwel alle participanten een positieve indruk hadden van het materiaal. Sommige participanten vonden het op het eerste gezicht kinderlijk overkomen, maar dit veranderde in een positieve indruk na de sessie. Verder hadden de participanten verschillende meningen over het werken met het materiaal. Ze waren positief over onder andere de vormgeving en de verschillende kleuren, maar hadden moeite met aspecten zoals de kleur-emotie associatie en het onderscheiden van hun gedachten en gevoelens. Daarnaast vonden enkelen het moeilijk om hun complexe emoties te identificeren. Ten tweede is onderzocht of studenten een groter bewustzijn en inzicht van de eigen emoties ervoeren door het werken met Buts en Bofn. Een aantal participanten rapporteerde dat zij een poppetje opgebouwd uit hun kwaliteiten als helpend ervoeren. Buts en Bofn was daarentegen minder helpend voor het begrijpen en interpreteren van emoties, omdat veel participanten aangaven dit al voldoende te kunnen. Bovendien werd aangegeven dat het materiaal kan dienen als ondersteuning van een gesprek, waardoor het uiten van en het praten over emoties gemakkelijker wordt. Daarnaast is er gevraagd aan de participanten of zij denken dat Buts en Bofn een bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van hun eventuele negatieve gedachten. Participanten geven aan dat vooral het visuele aspect van Buts en Bofn en het bouwen van hun kwaliteiten bijdroeg aan het verminderen van hun negatieve gedachten. Om deze verandering tot stand te brengen is het van belang om herhaald met Buts en Bofn te werken. Herhaald werken zou tevens een positieve bijdrage kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Concluderend kan Buts en Bofn worden ingezet bij vrouwelijke universitaire studenten, omdat zij rapporteren dat het een bijdrage zou kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Op basis van de resultaten zijn de volgende adviezen gegeven. Herhalend werken met Buts en Bofn wordt aangeraden, met daarbij een focus op de kwaliteiten. Verder wordt er geadviseerd om een lijst of kaartjes met emoties aan te bieden om complexe emoties te kunnen duiden. Tevens wordt voorgesteld extra ondersteuning te bieden bij het onderscheiden van gedachten en gevoelens tijdens de sessie. Daarnaast wordt aanbevolen om Buts en Bofn niet als een losstaande methodiek in te zetten. Deze adviezen suggereren dat vervolgonderzoek van belang is en zich bijvoorbeeld zou kunnen richten op het onderzoeken van de effecten van Buts en Bofn via een randomized controlled trial (RCT).Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, de ontwerper van de methodiek Buts en Bofn. Bij deze methodiek kan met behulp van houten blokjes een poppetje opgebouwd worden. De gebruikers koppelen hun gedachten en gevoelens aan de gekleurde blokjes met verschillende groottes en vormen. Het actief werken met Buts en Bofn kan gedachten en gevoelens zichtbaar maken, waardoor de gebruikers deze kunnen uiten. Hoewel deze methodiek tot op heden enkel wordt ingezet bij kinderen, kan het interessant zijn om te onderzoeken of de methodiek betekenisvol kan zijn voor jongvolwassenen. Zo rapporteerde de helft van de studenten uit het hoger onderwijs in 2021 angstige en depressieve gevoelens te ervaren. Daarom is gekozen om universitaire bachelor studenten als doelgroep te selecteren, en is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Kan Buts en Bofn een bijdrage leveren aan het mentale welzijn van universitaire bachelor studenten van de Universiteit Leiden?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet waarbij elf vrouwelijke participanten deelnamen aan een sessie met het materiaal en vervolgens middels een interview hun ervaringen deelden. Ten eerste is de algemene waardering van Buts en Bofn onderzocht. Er is gebleken dat vrijwel alle participanten een positieve indruk hadden van het materiaal. Sommige participanten vonden het op het eerste gezicht kinderlijk overkomen, maar dit veranderde in een positieve indruk na de sessie. Verder hadden de participanten verschillende meningen over het werken met het materiaal. Ze waren positief over onder andere de vormgeving en de verschillende kleuren, maar hadden moeite met aspecten zoals de kleur-emotie associatie en het onderscheiden van hun gedachten en gevoelens. Daarnaast vonden enkelen het moeilijk om hun complexe emoties te identificeren. Ten tweede is onderzocht of studenten een groter bewustzijn en inzicht van de eigen emoties ervoeren door het werken met Buts en Bofn. Een aantal participanten rapporteerde dat zij een poppetje opgebouwd uit hun kwaliteiten als helpend ervoeren. Buts en Bofn was daarentegen minder helpend voor het begrijpen en interpreteren van emoties, omdat veel participanten aangaven dit al voldoende te kunnen. Bovendien werd aangegeven dat het materiaal kan dienen als ondersteuning van een gesprek, waardoor het uiten van en het praten over emoties gemakkelijker wordt. Daarnaast is er gevraagd aan de participanten of zij denken dat Buts en Bofn een bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van hun eventuele negatieve gedachten. Participanten geven aan dat vooral het visuele aspect van Buts en Bofn en het bouwen van hun kwaliteiten bijdroeg aan het verminderen van hun negatieve gedachten. Om deze verandering tot stand te brengen is het 4 4 van belang om herhaald met Buts en Bofn te werken. Herhaald werken zou tevens een positieve bijdrage kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Concluderend kan Buts en Bofn worden ingezet bij vrouwelijke universitaire studenten, omdat zij rapporteren dat het een bijdrage zou kunnen leveren aan hun mentale welzijn. Op basis van de resultaten zijn de volgende adviezen gegeven. Herhalend werken met Buts en Bofn wordt aangeraden, met daarbij een focus op de kwaliteiten. Verder wordt er geadviseerd om een lijst of kaartjes met emoties aan te bieden om complexe emoties te kunnen duiden. Tevens wordt voorgesteld extra ondersteuning te bieden bij het onderscheiden van gedachten en gevoelens tijdens de sessie. Daarnaast wordt aanbevolen om Buts en Bofn niet als een losstaande methodiek in te zetten. Deze adviezen suggereren dat vervolgonderzoek van belang is en zich bijvoorbeeld zou kunnen richten op het onderzoeken van de effecten van Buts en Bofn via een randomized controlled trial (RCT).Show less
Dit adviesrapport richt zich op het onderzoek naar de werkzame elementen van OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), een interventie die zich nog in de beginfase bevindt. Doel: Het doel is om een advies op...Show moreDit adviesrapport richt zich op het onderzoek naar de werkzame elementen van OBIC-Ouderbegeleiding (OBIC), een interventie die zich nog in de beginfase bevindt. Doel: Het doel is om een advies op te stellen dat bijdraagt aan de verbetering van OBIC, met als uiteindelijk doel gezinnen zo goed en passend mogelijk te ondersteunen bij hun problematiek middels deze interventie. Onderzoeksmethode: De data is verzameld door middel van een literatuurstudie naar emotieregulatie, zelfcompassie en mindful parenting en door middel van twee online focusgroepen. In de literatuurstudie worden de drie belangrijkste onderliggende concepten van OBIC onderzocht. Daarbij is gekeken naar wat bekend is over deze concepten, én hoe de bevindingen van de literatuurstudie kunnen bijdragen aan een wetenschappelijke onderbouwing van OBIC. Daarnaast hebben twee focusgroepen plaatsgevonden waarin trainers van OBIC (n=5) werd gevraagd naar welke elementen van OBIC (oefeningen, opzet etc.) volgens hen toepasbaar en bruikbaar waren in de praktijk en welke niet. Resultaten: Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat een goede beheersing van emotieregulatie, zelfcompassie en mindful parenting leidt tot een verbetering van de ouder-kind relatie en het welzijn van de ouder. Ook leidt een goede beheersing van deze concepten tot een afname van probleemgedrag van het kind. Tijdens de focusgroepen kwam naar voren dat de trainers een aantal elementen als bruikbaar en toepasbaar ervaren, zoals het Genogram en Poppetje positief & Poppetje negatief, maar ook een aantal niet/minder. De belangrijkste elementen die hierbij genoemd werden, waren de Diagnostische imaginaties en de opbouw van OBIC. Conclusie: Concluderend, volgens de OBIC-trainers en de literatuur bevat de OBIC een aantal werkzame elementen. De Diagnostische imaginatie wordt als bruikbaar gezien door de diepgang die hiermee bereikt wordt bij ouders. In de Diagnostische imaginatie wordt gewerkt aan een hogere zelfcompassie en mindful parenting. Daarnaast wordt het Genogram door trainers als bruikbaar en toepasbaar gezien doordat het op een snelle en duidelijke manier inzicht in het familiesysteem geeft. Ook met het Genogram wordt gewerkt aan zelfcompassie en mindful parenting. Verder werd het Poppetje-positief/Poppetje-negatief ook benoemd als werkzaam element. Dit is ook waardevol volgens de literatuur, want bij dit element wordt gewerkt aan emotieregulatie. Ook is uit het empirisch onderzoek gebleken dat de trainers de elementen Vijfvragen methode en de Video van shark music werkzame elementen vinden. De elementen Brief aan je ouders, de Zon en de Piramide werden daarentegen als niet werkzaam gezien. Dit geldt ook voor de video's in de online omgeving door de lange duur hiervan. Advies: Op basis hiervan is een advies opgesteld betreffende de informatiestroom naar de trainers, een duidelijk stappenplan van OBIC voor de trainers, het inkorten van video’s, een community opbouwen en het inkorten van OBIC en Diagnostische imaginaties. Met bovenstaande aanpassingen wordt verwacht dat het gebruik van OBIC toegankelijker is voor de trainers en het hierdoor vaker gebruikt zal worden.Show less
Vaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is....Show moreVaders met een licht verstandelijke beperking (LVB) worden in onderzoek naar vaders vaak over het hoofd gezien, terwijl de rol van vaders in de opvoeding in de afgelopen decennia veranderd is. Vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding en in het leven van hun kind(eren) (Mesman & Vermeer, 2017). Wanneer vaders een LVB hebben, is het van belang dat professionals passende ondersteuning bieden (Van Nieuwenhuijzen et al., 2022b). Dit onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen en knelpunten die professionals ervaren in het werken met vaders met een LVB. De volgende vragen staan in dit onderzoek centraal: ‘Wat is er in de literatuur bekend over de ervaringen van professionals in het werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?’ en 'Wat zijn de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met vaders met een licht verstandelijke beperking?'. Het onderzoek omvat een literatuuronderzoek en zeven semigestructureerde diepte-interviews met professionals die werken met vaders met een LVB. De bevindingen van de interviews zijn gecodeerd aan de hand van thema’s die in de transcripten naar voren komen. Uit de literatuur komen een aantal risicofactoren naar voren die aanwezig zijn bij vaders met een LVB. Voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale en fysieke gezondheid en een lage sociaaleconomische status (SES) (Emerson, 2015). Ook worden kenmerken van vaders met een LVB benoemd die bijdragen aan de ervaringen en knelpunten van professionals die werken met deze vaders. In de literatuur wordt benoemd dat vaders met een LVB minder vaardig zijn in cognitief en adaptief functioneren en een laag IQ hebben (Pratt & Greydanus, 2007). Negatieve ervaringen die professionals hebben in het werken met vaders met een LVB, zijn gerelateerd aan de samenwerking tussen professional en vader met een LVB, maar ook tussen professionals onderling. Daarnaast worden het hebben van een lage mate van begrip en minder goede communicatievaardigheden van vaders met een LVB als lastig ervaren door de professional (Joha, 2004). Negatieve ervaringen die benoemd worden door vaders met een LVB zijn dat ze zich weggeduwd en buitengesloten voelen. Vertrouwen, positieve aanmoedigingen en goed georganiseerde hulpverlening kunnen deze negatieve ervaringen verminderen (Theodore et al., 2018). In het empirisch onderzoek hebben professionals een aantal ervaringen en knelpunten benoemd. Positieve ervaringen die professionals hebben in de samenwerking met vaders met een LVB, zijn de eerlijkheid en openheid van vaders met een LVB. Ook de emotionele expressie van deze vaders en de liefde en betrokkenheid die vaders met een LVB tonen naar hun kinderen vormen positieve ervaringen van professionals. Negatieve ervaringen die werden benoemd, zijn moeilijkheden in de communicatie, beperkt reflectievermogen, slechte emotieregulatie, lage intelligentiequotiënt en problemen in de samenwerking binnen het gezin. Ook benoemen professionals risico- en beschermende factoren van vaders met een LVB. SES, mentale gezondheid en omgeving kunnen bevorderend of belemmerend werken voor vaders met een LVB zelf en de samenwerking tussen de professional en de vader met een LVB. Daarnaast geven zij aan dat het bevorderen van betrokkenheid van vaders in het gezinsondersteuningsproces een manier is om het competentiegevoel van vaders met een LVB te versterken, waardoor de samenwerking tussen professional en vader met een LVB verbetert. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om te kijken naar de rol van de vader binnen een gezin om knelpunten in de samenwerking tussen vaders met een LVB en professionals te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om meer educatie te verzorgen voor professionals op het gebied van vaders met een LVB. Daarnaast is het van belang om knelpunten op organisatorisch vlak te voorkomen. Tenslotte is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat het van belang is dat de juiste hulp geboden wordt aan vaders met een LVB.Show less