Volwassen kijken naar de ‘key feature’ van de letter om de letter te herkennen en niet naar de hele letter. Maar hoe kijken peuters, met weinig letterkennis, naar letters? In dit onderzoek is de...Show moreVolwassen kijken naar de ‘key feature’ van de letter om de letter te herkennen en niet naar de hele letter. Maar hoe kijken peuters, met weinig letterkennis, naar letters? In dit onderzoek is de relatie tussen letterperceptie en ontluikende geletterdheid onderzocht. Er is van 101 driejarige peuters de letterkennis, visuele perceptie en schrijfontwikkeling getest. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen significantie relatie is gevonden tussen letterperceptie en ontluikende geletterdheid. Wel is gebleken dat er een relatie is tussen de duur van het fixeren op de key van de letter en letterkennis. Dit onderzoek geeft informatie over hoe peuters naar letters kijken en over de relatie tussen letterperceptie en ontluikende geletterdheid.Show less
In het huidige onderzoek werd de relatie tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserende gedragsproblematiek onderzocht bij driejarige kinderen, aangezien deze relatie in...Show moreIn het huidige onderzoek werd de relatie tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserende gedragsproblematiek onderzocht bij driejarige kinderen, aangezien deze relatie in eerdere onderzoeken in beperkte mate onderzocht was. De deelnemers waren 245 kinderen van drie jaar (M = 3.45 jaar, SD = .51) en hun primaire opvoeder. Kenmerken van autismespectrumstoornissen werden gemeten door middel van de Social Responsiveness Scale – Parent. Externaliserend probleemgedrag werd gemeten middels de Strenghts and Difficulties Questionnaire. Na controle voor geslachtverschillen bleek dat hoe meer kenmerken van autismespectrumstoornissen aanwezig waren, hoe meer er sprake was van externaliserende gedragsproblematiek (r = .47, p < .001). De onderzoeksbevindingen bevestigen eerder onderzoek naar autismespectrumstoornissen en externaliserend probleemgedrag, aangezien uit het huidige onderzoek is gebleken dat er een positieve relatie is tussen kenmerken van autismespectrumstoornissen en externaliserend probleemgedrag bij driejarige kinderen.Show less
De huidige studie is een replicatie van eerder onderzoek van Valkenburg en Saab (2013) naar het effect van peer-modeling met betrekking tot samenwerkend leren op motivatie. De modeling bestond uit...Show moreDe huidige studie is een replicatie van eerder onderzoek van Valkenburg en Saab (2013) naar het effect van peer-modeling met betrekking tot samenwerkend leren op motivatie. De modeling bestond uit een korte film waarin peers samenwerkend leren demonstreren en vertellen wat het inhoudt. Een groep van 143 havo/vwo brugklasleerlingen deed mee met het onderzoek, waarvan 75 leerlingen de peer-modeling film te zien kreeg. De overige leerlingen keken een andere film. De resultaten van de experimentele conditie zijn vergeleken met de controlegroep. De leerlingen hebben voor en na het zien van de film een vragenlijst ingevuld over hun intrinsieke motivatie, competentiebeleving en nuttigheidsconcepties van samenwerkend leren. Vervolgens werkten zij in viertallen aan een jigsaw samenwerkingstaak. Uit de resultaten blijkt dat peer-modeling een klein positief effect heeft op nuttigheidsconcepties. Voor intrinsieke motivatie en competentiebeleving zijn geen effecten gevonden.Show less
Uit eerder onderzoek is gebleken dat kinderen met een lage sociaaleconomische status (SES) meer gedragproblematiek vertonen. In het huidige onderzoek werd onderzocht of sociale ouderlijke...Show moreUit eerder onderzoek is gebleken dat kinderen met een lage sociaaleconomische status (SES) meer gedragproblematiek vertonen. In het huidige onderzoek werd onderzocht of sociale ouderlijke betrokkenheid als mediator kan fungeren in de relatie tussen SES en externaliserende gedragsproblematiek. Daarnaast werden de verbanden tussen deze drie variabelen onderzocht. In totaal hebben 102 overwegend Nederlandse kinderen (47 jongens en 55 meisjes) met hun ouder deelgenomen aan het onderzoek. Bij deze respondenten is de Family Affluence Scale, de Child Behavior Checklist en de Alabama Parenting Questionnaire afgenomen. Uit de correlatieanalyses bleek dat er geen significante verbanden waren tussen de variabelen SES, externaliserende gedragsproblematiek en sociale ouderlijke betrokkenheid. De regressieanalyses toonden aan dat er eveneens geen mediërende rol van sociale ouderlijke betrokkenheid was in de relatie tussen SES en externaliserende gedragsproblematiek. Hoewel de rol van sociale ouderlijke betrokkenheid in het huidige onderzoek niet is bewezen, blijft het van belang om wetenschappelijk vervolgonderzoek te doen naar deze ouderschapsfactor en andere ouderschapsfactoren, met inachtneming van de beperkingen van het huidige onderzoek.Show less
Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat jongens meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes vertonen. Meisjes vertonen meer internaliserend probleemgedrag dan jongens. In huidig onderzoek is dit...Show moreEerder onderzoek heeft uitgewezen dat jongens meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes vertonen. Meisjes vertonen meer internaliserend probleemgedrag dan jongens. In huidig onderzoek is dit verband opnieuw onderzocht en de rol van harde discipline in dit verband. Bij 107 gezinnen is onder andere de Child Behavior Checklist (CBCL) en de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) afgenomen. De steekproef waarop de analyses zijn uitgevoerd bestaat uit 106 kinderen vijf tot elf jaar. Bij deze kinderen is tegen de verwachtingen in geen verband gevonden tussen geslacht en zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag. Ook is er geen verschil in het gebruik van harde discipline bij jongens of meisjes. Wel is er een mediërende rol gevonden van harde discipline in het verband tussen geslacht en externaliserend probleemgedrag, hetgeen overeenkomt met de verwachtingen. Huidig onderzoek bevat nog beperkingen als het gaat om het trekken van de steekproef, manier van afname en het meetinstrument voor harde discipline.Show less
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de thuisomgeving een belangrijk aspect is bij de ontwikkeling van gedragsproblemen. Echter weinig is bekend over de gezamenlijke invloed van omgevingsaspecten,...Show moreEerder onderzoek heeft aangetoond dat de thuisomgeving een belangrijk aspect is bij de ontwikkeling van gedragsproblemen. Echter weinig is bekend over de gezamenlijke invloed van omgevingsaspecten, zoals responsief ouderschap, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid op gedragsproblemen bij kinderen. In het huidig onderzoek wordt onderzocht hoe de relatie is tussen responsiviteit, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen tussen de zes en tien jaar. Bij 94 gezinnen en hun kinderen (M=8.01 jaar) zijn huisbezoeken afgelegd waarbij deze aspecten van de thuisomgeving en de mate van gedragsproblematiek zijn gemeten. Uit de regressieanalyses is gebleken dat er geen significante relatie bestaat tussen de variabelen responsiviteit, emotioneel klimaat en stimulatie van zelfstandigheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Tevens bleken de variabelen geen verklarende factor te zijn voor internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek. Ondanks dat er geen significante resultaten zijn gevonden, kan er niet geconcludeerd worden dat de onderzochte variabelen geen invloed hebben op de ontwikkeling van gedragsproblematiek. Daarom is het van belang om verder onderzoek te doen naar de invloed van de thuisomgeving op gedragsproblemen bij kinderen en het ontwikkelen van preventieve interventies om de thuisomgeving te verbeteren, zodat gedragsproblemen verminderen.Show less
Studies naar de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen zijn zeldzaam. Het doel van de huidige studie is om te bepalen of moederlijke depressie een...Show moreStudies naar de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen zijn zeldzaam. Het doel van de huidige studie is om te bepalen of moederlijke depressie een verklarende factor is van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen. In totaal deden 107 gezinnen mee aan het onderzoek. Tijdens de huisbezoeken is data verzameld aan de hand van de CBCL, de NOSIK en de FASII. Uit de mediatieanalyse bleek moederlijke depressie niet als mediator fungeerde. Er werd geen significant verband gevonden voor zowel SES en moederlijke depressie en SES en gedragsproblemen. De relatie tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen was wel significant. Deze resultaten benadrukken het belang van interventies op basis van moederlijke depressies.Show less
Steeds meer kinderen worden met een scheiding van ouders geconfronteerd, dit is een stressvolle gebeurtenis voor zowel ouder als kind; informatie over de gevolgen hiervan op het executief...Show moreSteeds meer kinderen worden met een scheiding van ouders geconfronteerd, dit is een stressvolle gebeurtenis voor zowel ouder als kind; informatie over de gevolgen hiervan op het executief functioneren (EF) is nodig om de kinderen zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen. Het doel van dit onderzoek is de samenhang tussen een scheiding van ouders en problemen met het werkgeheugen en de inhibitie van een kind tussen de twee en de vijf jaar te onderzoeken. De hypothese is dat zowel het werkgeheugen als de inhibitie een negatieve samenhang heeft met een scheiding van ouders. De EF zijn gemeten door middel van de BRIEF-P vragenlijst, deze hebben 856 ouders ingevuld over hun kinderen. De kinderen waren tussen de 2 en de 5 jaar oud, de gemiddelde leeftijd was 3;7 jaar. 53% van de kinderen waren jongens en 47% waren meisjes. Hiernaast zijn er bij sommige kinderen ook neuropsychologische taken afgenomen: de ANT. Deze zijn bij 74 kinderen afgenomen, waarvan 51% meisjes en 49% jongens, de gemiddelde leeftijd van deze groep was 5;1 jaar. Er bleek een significant verschil (U(286247)=11335.500, Z=-2.969, p=0.003) tussen de inhibitie van kinderen van gescheiden ouders (M=26.98, SD=7.15) en de inhibitie van kinderen uit een intact gezin (M=23.65, SD=5.36). Een hogere score duidt op meer inhibitieproblemen. Ook is een significant verschil (U(285250)=11820.500, Z=-2.607, p=0.009) tussen het werkgeheugen van kinderen van gescheiden ouders (M=26.38, SD=6.98) en het werkgeheugen van kinderen uit een intact gezin (M=23.56, SD=5.46). Een hogere score duidt op meer werkgeheugenproblemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen van gescheiden ouders dus meer problemen blijken te hebben met inhibitie en werkgeheugen dan kinderen uit een intact gezin.Show less
‘Boys will be boys?’ is een vier jaar lopend onderzoek naar verschillende aspecten van de opvoeding, zoals gendersocialisatie en ontvankelijkheid voor opvoeding van kinderen in relatie tot de...Show more‘Boys will be boys?’ is een vier jaar lopend onderzoek naar verschillende aspecten van de opvoeding, zoals gendersocialisatie en ontvankelijkheid voor opvoeding van kinderen in relatie tot de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen in de vroege kindertijd. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een within-family design. Dit houdt in dat zowel verschillen tussen gezinnen als verschillen binnen gezinnen worden onderzocht. Hiermee worden verschillen tussen families zoveel mogelijk uitgesloten waardoor duidelijk kan worden vastgesteld welke interacties binnen gezinnen belangrijk zijn voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Daarnaast worden zowel moeders als vaders apart bestudeerd.Show less
Doel Angststoornissen zijn een veelvoorkomend fenomeen. Zo heeft 19.6% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven te maken gehad met een angststoornis. Angst is van invloed op het dagelijks...Show moreDoel Angststoornissen zijn een veelvoorkomend fenomeen. Zo heeft 19.6% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven te maken gehad met een angststoornis. Angst is van invloed op het dagelijks functioneren, zo ook op dat van ouders. Ouderlijke angst blijkt invloed te hebben op het opvoedingsgedrag. Opvoedingstijl is van invloed op de ontwikkeling van het kind. Dit onderzoek heeft de relatie tussen ouderlijke angst en internaliserende problematiek bij het kind en sociale ontwikkeling bij het kind onderzocht. Bovendien is onderzocht of geslacht en modererend effect heeft op de relatie tussen ouderlijke angst en internaliserende problemen, respectievelijk sociale ontwikkeling. Methode De steekproef bestond uit 265 ouders met een kind van drie jaar (126 jongens, 138 meisjes). Ouders hebben vragenlijsten ingevuld, namelijk de Zelf Beoordelings Vragenlijst, de Social Responsiveness Scale en de Strenghts and Difficulties Questionnaire. Resultaten Correlatieanalyses lieten zien dat naarmate de angst bij de ouder toenam, het kind significant meer internaliserende problematiek en meer beperkingen in sociale ontwikkeling had. Echter, deze correlaties waren wel matig. De ANCOVA toonde net als de correlatieanalyses een hoofd-effect voor ouderlijke angst en sociale ontwikkeling en voor ouderlijke angst en internaliserende problematiek bij het kind. Bovendien is een interactie-effect gevonden voor ouderlijke angst en geslacht op de sociale ontwikkeling van het kind. Voor jongens bleek er een sterkere correlatie te zijn tussen ouderlijke angst en sociale ontwikkeling dan voor meisjes. Dit interactie-effect werd niet gevonden voor ouderlijke angst en geslacht op internaliserende problematiek. Conclusie en Discussie Al op driejarige leeftijd blijkt er een positieve relatie te zijn tussen ouderlijke angst enerzijds en sociale ontwikkeling en internaliserende problematiek bij het kind anderzijds. Het is van belang dat ouderlijke angst de ontwikkeling van het kind niet verder beinvloed in de ontwikkeling. Eventueel kan een interventie worden opgestart waarbij ouders leren om te gaan met hun angsten.Show less