Doel: In deze studie wordt de invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of prosociaal gedrag mogelijk een mediator of moderator...Show moreDoel: In deze studie wordt de invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of prosociaal gedrag mogelijk een mediator of moderator is. Methoden: De vragenlijsten zijn ingevuld door 210 ouders over hun kind (leeftijd 4-7 jaar). De ouders vulden de vragenlijst digitaal of op papier in. De vragenlijst bestaat uit de achtergrondinformatie, de Child Problematic Traits Inventory (CPTI) en de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). De totaalscore van de CPTI werd gebruikt voor de mate van psychopathische trekken en de SDQ voor de score van prosociaal gedrag. Resultaten: Leeftijd gaf geen significante relatie met de totaalscore op de CPTI. Wel relateerde een hogere leeftijd aan een lagere impulsivity-need for stimualtion-factor. Een significant negatieve relatie werd gevonden tussen prosociaal gedrag en de mate van psychopathische trekken. Tussen prosociaal gedrag en leeftijd werd geen significante samenhang gevonden. De mediatie analyse kon daarom niet uitgevoerd worden. Wel is de moderatie analyse uitgevoerd, prosociaal gedrag bleek geen moderator voor leeftijd en de mate van psychopathische trekken te zijn. Conclusies: Naar aanleiding van de resultaten kan gesteld worden dat leeftijd niet gerelateerd is aan de mate van psychopathische trekken, ongeacht de mate van prosociaal gedrag van het kind. Daarnaast wordt geconcludeerd dat wanneer de leeftijd van het kind toeneemt de mate van impulsiviteit afneemt en dat hoger prosociaal gedrag samenhangt met een lagere mate van psychopathische trekken. Meer onderzoek kan onnodige interventies voorkomen en interventies gericht op prosociaal gedrag voor het tegen gaan of verlagen van psychopathische trekken.Show less
Achtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit...Show moreAchtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat kinderen met agressieproblematiek meer psychopathische trekken kunnen hebben en minder empathisch kunnen zijn. Er werd aan de hand van eerdere onderzoeken verwacht dat meer agressieve kinderen hoger scoren voor psychopathische trekken en lager scoren voor empathisch vermogen. Methode: In dit onderzoek werden 103 kinderen onderzocht. De vragenlijsten die in dit onderzoek aan bod kwamen zijn: de ‘Antisocial Processing Screening Device-Parent Form’ (APSD-PF) om psychopathische trekken te meten, de ‘Basic EmpathyScale’ (BES) voor empathie en de ‘Instrument for Reactive and ProacticveAgression’(IRPA) voor agressie. Resultaten: Zoals verwacht werd in dit onderzoek een significante negatieve correlatie gevonden tussen totale empathie scores en agressie(r(101) = -.240, p = .016). Er werd ook een significante positieve correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en proactieve agressie (r(101) = .548, p< .001). Er werd echter geen significante correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en reactieve agressie. Uit de multipele regressie is gebleken dat de mate van impulsiviteit, de mate van agressie bij kinderen voorspelt(β = .430, t(73) = 3.52, p = .001). Discussie: De gevonden resultaten kwamen overeen met eerdere onderzoeken. Zoals verwacht kon op basis van de resultaten geconcludeerd worden dat kinderen met agressie problematiek een hogere mate van psychopathische trekken vertonen en minder empathisch vermogen hebben.Show less
Uit eerder onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen het temperament van de moeder en het temperament van het kind. Nog niet duidelijk is echter de sterkte van de relatie, aangezien...Show moreUit eerder onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen het temperament van de moeder en het temperament van het kind. Nog niet duidelijk is echter de sterkte van de relatie, aangezien verschillende leeftijden van het kind zijn onderzocht. Aan het huidige onderzoek hebben 50 vrouwen (leeftijd: M = 21.86 jaar, SD = .37) en hun kinderen (leeftijd: M = 12.49 maanden, SD = .06), waarvan 23 jongens en 27 meisjes, deelgenomen. Twee dimensies van temperament zijn gemeten, namelijk zelfregulatie en negatieve affectiviteit. Beide dimensies van zowel moeder als kind zijn door middel van een vragenlijst gemeten, met respectievelijk de Adult Temperament Questionnaire en de Infant Behavior Questionnaire-Revised. Uit een correlatie-analyse bleek een zwakke positieve relatie tussen de zelfregulatie van de moeder en de zelfregulatie van het kind (r(50) = .29, p = .040). Er was een trend in de richting van een zwakke positieve relatie tussen de negatieve affectiviteit van de moeder en de negatieve affectiviteit van het kind (r(50) = .27, p = .057). Een bepaalde mate van negatieve affectiviteit van de moeder gaat gepaard met eenzelfde mate ervan bij het kind. Deze bevinding is in overeenstemming met eerder onderzoek, hoewel de relatie in de huidige studie zwakker was. Het blijkt dat de relatie sterker is als het kind ouder is, wat mogelijk komt door invloed van omgevings- en genetische factoren. Omgevingsfactoren bevinden zich vooral binnen de familie-context, met als belangrijkste het opvoedgedrag van de moeder. De kennis uit dit onderzoek kan ingezet worden in de opvoedingsondersteuning aan moeders met een moeilijk temperament, die begeleid kunnen worden in dagelijkse opvoedsituaties.Show less
In dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal...Show moreIn dit onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke stress, de leermaterialen en –mogelijkheden van kinderen en/of de aangeboden verrijking aan kinderen de mogelijk negatieve relatie tussen sociaal economische status (SES) van ouders en de gedragsproblemen van kinderen in de leeftijd van zes tot tien jaar in Nederland medieert. Er zijn bij 107 gezinnen huisbezoeken afgenomen. Om de data te verzamelen is er gebruik gemaakt van de FAS, de HOME-MC, de NOSI-K en de CBCL. Uit de resultaten is gebleken dat er in Nederland voorlopig geen relatie lijkt te bestaan tussen de SES van ouders en de gedragsproblemen van kinderen tussen de zes en tien jaar en dat de variabelen ouderlijke stress, leermaterialen en –mogelijkheden en verrijking geen mediatoren zijn. Echter, er is wel een relatie gevonden tussen de variabelen ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen onafhankelijk van de variabele SES. Dit zou implicaties kunnen bieden voor interventies die zich richten op gedragsproblemen en dit gegeven zou een rol kunnen spelen bij het screenen van gezinnen.Show less
Meer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De...Show moreMeer kennis over kenmerken van kinderen op jonge leeftijd die problemen met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen vertonen, is nodig om ernstige gevolgen op latere leeftijd te kunnen voorkomen. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom of het te vroeg geboren of enig kind van drie jaar oud meer problemen met leeftijdgenootjes en gedragsproblemen vertoont dan het niet te vroeg geboren of geen enig kind. De deelnemers aan dit onderzoek zijn 245 kinderen (126 meisjes) van gemiddeld 3.46 (SD = 0.51) jaar oud, waarvan 24 kinderen te vroeg zijn geboren en 55 kinderen enig kind zijn. De moeders van de kinderen hebben drie vragenlijsten ingevuld om de variabelen vroeggeboorte, enig kind, sociale relaties met leeftijdsgenootjes en gedragsproblemen te meten. Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn significant meer problemen met leeftijdgenootjes vertonen dan kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .019) of geen enig kind zijn (U(244) = 4333.50, p = .035). Er is geen significant verschil gevonden tussen kinderen die te vroeg geboren of enig kind zijn op de schaal gedragsproblemen en kinderen die niet te vroeg geboren (U(244) = 1945.00, p = .175) of geen enig kind zijn (U(244) = 4500.00, p = .106). Dit onderzoek geeft meer duidelijkheid over (sociaal) gedrag van jonge kinderen. De sociale ontwikkeling van het te vroeg geboren of enig kind moet vroegtijdig gestimuleerd worden om problemen met leeftijdsgenootjes te kunnen voorkomen en daarmee mogelijk ook de ernstige gevolgen op latere leeftijd.Show less
Doel Angststoornissen zijn een veelvoorkomend fenomeen. Zo heeft 19.6% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven te maken gehad met een angststoornis. Angst is van invloed op het dagelijks...Show moreDoel Angststoornissen zijn een veelvoorkomend fenomeen. Zo heeft 19.6% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven te maken gehad met een angststoornis. Angst is van invloed op het dagelijks functioneren, zo ook op dat van ouders. Ouderlijke angst blijkt invloed te hebben op het opvoedingsgedrag. Opvoedingstijl is van invloed op de ontwikkeling van het kind. Dit onderzoek heeft de relatie tussen ouderlijke angst en internaliserende problematiek bij het kind en sociale ontwikkeling bij het kind onderzocht. Bovendien is onderzocht of geslacht en modererend effect heeft op de relatie tussen ouderlijke angst en internaliserende problemen, respectievelijk sociale ontwikkeling. Methode De steekproef bestond uit 265 ouders met een kind van drie jaar (126 jongens, 138 meisjes). Ouders hebben vragenlijsten ingevuld, namelijk de Zelf Beoordelings Vragenlijst, de Social Responsiveness Scale en de Strenghts and Difficulties Questionnaire. Resultaten Correlatieanalyses lieten zien dat naarmate de angst bij de ouder toenam, het kind significant meer internaliserende problematiek en meer beperkingen in sociale ontwikkeling had. Echter, deze correlaties waren wel matig. De ANCOVA toonde net als de correlatieanalyses een hoofd-effect voor ouderlijke angst en sociale ontwikkeling en voor ouderlijke angst en internaliserende problematiek bij het kind. Bovendien is een interactie-effect gevonden voor ouderlijke angst en geslacht op de sociale ontwikkeling van het kind. Voor jongens bleek er een sterkere correlatie te zijn tussen ouderlijke angst en sociale ontwikkeling dan voor meisjes. Dit interactie-effect werd niet gevonden voor ouderlijke angst en geslacht op internaliserende problematiek. Conclusie en Discussie Al op driejarige leeftijd blijkt er een positieve relatie te zijn tussen ouderlijke angst enerzijds en sociale ontwikkeling en internaliserende problematiek bij het kind anderzijds. Het is van belang dat ouderlijke angst de ontwikkeling van het kind niet verder beinvloed in de ontwikkeling. Eventueel kan een interventie worden opgestart waarbij ouders leren om te gaan met hun angsten.Show less