Naar aanleiding van de problemen in de uitvoering en de roep om de menselijke maat weer terug te brengen is recent het 'werken volgens de bedoeling' als beleidsinstrument geïntroduceerd binnen het...Show moreNaar aanleiding van de problemen in de uitvoering en de roep om de menselijke maat weer terug te brengen is recent het 'werken volgens de bedoeling' als beleidsinstrument geïntroduceerd binnen het openbaar bestuur. Doel is het verbeteren van de kwaliteit van de beleidsprestatie. In dit kwalitatieve onderzoek is onderzocht in hoeverre de doelstellingen van het IUC-veranderprogramma ‘Vooruit naar de Bedoeling’ zijn gerealiseerd voor wat betreft de uitvoering van de aanbestedingswet en hoe de mate van succes zich laat verklaren? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de succes- en faalfactoren van Hoogerwerf et al. (2021) gebruikt waaraan dialoog en reflectie als wezenlijk onderdeel van ‘werken volgens de bedoeling’ zijn toegevoegd als verklarende variabele. De verwachting was dat het ‘werken volgens de bedoeling’ tot een beter begrip zou leiden van de te realiseren kwaliteit van de dienstverlening. Op basis van de resultaten in dit onderzoek is dat echter niet aangetoond want hoewel het belang van conforme uitvoering van de Aanbestedingswet niet in twijfel wordt getrokken, wordt de doel-middelen relatie nog niet breed aanvaard en geaccepteerd en ervaren stakeholders van het IUC (vooralsnog) niet dat interactie leidt tot het gezamenlijk reflecteren op de te leveren bedoeling en/of dat hun bedoeling meeweegt in de oordeelsvorming en het handelen van een IUC-medewerker; regels en oneigenlijke doelen lijken nog steeds te prevaleren. Desalniettemin zijn er tekenen die erop duiden dat deze werkwijze potentie heeft om waarde toe te voegen aan de kwaliteit van de uitvoering. De data uit dit onderzoek laten namelijk zien dat dit beleidsinstrument 'werken volgens de bedoeling' potentie kan hebben wanneer het voeren van een dialoog met stakeholders en gezamenlijke reflectie op de bedoeling meer tot wasdom komt en dat het de moeite waard is om verder te onderzoeken hoe de elementen dialoog en reflectie bijdragen aan het discours over de kwaliteit van de dienstverlening, over de doeltreffendheid van de beleidsuitvoering en hoe kan worden voorkomen dat de bedoeling ‘gets lost in translation’.Show less
De klimaatwetenschap is van cruciaal belang om de gesignaleerde klimaatproblematiek te onderzoeken en op te lossen, maar uit onderzoek blijkt dat deze benodigde wetenschap nog regelmatig...Show moreDe klimaatwetenschap is van cruciaal belang om de gesignaleerde klimaatproblematiek te onderzoeken en op te lossen, maar uit onderzoek blijkt dat deze benodigde wetenschap nog regelmatig onvoldoende wordt gevonden of gebruikt door beleidsmakers. Er is namelijk sprake van een kloof tussen wetenschap en beleid, waardoor klimaatkennis moeizaam een weg baant van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatbeleid. Met het oog op deze problematiek is onderzoek gedaan naar het kennisgebruik van beleidsmakers bij de Nederlandse klimaatstrategieën aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe wordt kennis gebruikt door beleidsmakers voor de Nederlandse klimaatstrategieën en welke factoren hebben invloed op dit kennisgebruik?’ De Nederlandse klimaatstrategieën bestaan uit twee verschillende strategieën: klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Er zijn in totaal 15 beleidsmakers van ministeries en onderzoekers van kennisinstellingen die zich bezighouden met deze klimaatstrategieën geïnterviewd. De resultaten uit de interviews zijn gecodeerd aan de hand van de beschreven literatuur uit het theoretisch kader. Uit deze resultaten zijn drie verschillende conclusies gekomen. De eerste conclusie van dit rapport is dat kennis voor de klimaatstrategieën op verschillende manieren en schaalniveaus door beleidsmakers wordt gebruikt. Kennis wordt door beleidsmakers het meest gebruikt vanuit een vaak voorkomende wisselwerking tussen vraag en aanbod van de wetenschap. Dit soort kennisgebruik speelt zich voornamelijk af bij specifieke vraagstukken, waarbij een beleidsmaker één vraag of meerdere vragen uitzet bij een onderzoeker, voor een relatief eenvoudig antwoord. Voor grote klimaatprogramma’s of -akkoorden wordt kennis meer gebruikt vanuit een constructivistische samenwerking tussen meerdere stakeholders. Dit soort kennisgebruik komt in vergelijking met de relatief eenvoudige vraagstukken minder vaak voor, omdat deze grote ‘kennisprojecten’ ook minder opgezet worden vanuit het ministerie. De tweede conclusie stelt dat vier factoren in verschillende mate van invloed zijn op de klimaatstrategieën. Deze factoren zijn: de invloed van kennisinstellingen en tussenpersonen, de invloed van politieke besluitvorming, de mate van onzekerheid van de kennis, en de invloed van middelen en competenties vanuit de overheid. De derde conclusie beargumenteert dat een variatie in het kennisgebruik van beide strategieën aanwezig is. Er is namelijk een verschil in de beïnvloeding van factoren en kennisgebruik op het beleid van de strategieën. Beleidsmakers van klimaatmitigatie hebben te maken met een scala aan beleidsterreinen en -opties, politieke belangen en stakeholders die invloed kunnen hebben op de keuze voor het uiteindelijke klimaatbeleid en bijbehorende kennisgebruik. Voor beleidsmakers van klimaatadaptatie is hun kennisgebruik grotendeels afhankelijk van de klimaatscenario’s (en bijbehorende onzekerheid). Daarnaast is het kennisgebruik bij klimaatadaptatie – relatief gezien – eenvoudiger. De beleidsopties en bijbehorend kennisgebruik worden minder beïnvloed door de maatschappelijke, politieke en culturele aspecten, maar ook omdat de vraagstukken van het adaptatiebeleid rechtlijniger zijn, waardoor er minder behoefte is voor politiek debat. De beperkingen van dit onderzoek komen voort uit het aantal geïnterviewde beleidsmakers, wat de representativiteit van de onderzoekseenheden en de grootschaligheid van het onderzoek aantast. Hierdoor is dit onderzoek beperkt in het geven van verdiepend inzicht in het kennisgebruik van een specifiek beleidsterrein. Om de beperkingen van dit onderzoek te compenseren, wordt het aanbevolen om een casestudy naar het kennisgebruik van een klimaatprogramma of klimaatbeleidsterrein te doen. Ten tweede wordt de suggestie gedaan om verder (kwantitatief) te duiden welke factor zwaarder weegt bij het kennisgebruik van beleidsmakers. Tenslotte worden er praktische aanbevelingen gegeven, voortkomend uit de gesprekken met beleidsmakers en onderzoekers. Het wordt ten eerste aanbevolen om, in het kader van continuïteit en beleidsgeheugen, beleidsmakers langer op een plek te laten zitten binnen het ministerie en meer te investeren in personeel voor het klimaatbeleid. Ten tweede wordt de (nieuwe) Nederlandse Minister van Klimaat en Energie en zijn ambtenaren aanbevolen de verschillende klimaatbeleidsterreinen integraal aan elkaar te verbinden en een langetermijnvisie te maken en te bewaken. Daarnaast wordt de voorkeur gegeven om zoveel mogelijk beleidsterreinen bij één ministerie te beleggen, zodat één minister eindverantwoordelijk is voor het gehele klimaatbeleid en zo ook de urgentie van beleidsterreinen bewaakt. Tot slot wordt de suggestie gedaan dat de kennis vanuit de wetenschap beleidsrelevanter voor de beleidsmaker gemaakt moet worden. Onderzoekers geven als suggestie dat zij vaker met beleidsmakers aan tafel willen zitten om verwachtingen uit te spreken en een mogelijke mismatch te voorkomen.Show less
Samenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te...Show moreSamenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te challengen als zij denken dit zelf anders en beter te kunnen organiseren. Om dit te bewerkstelligen moet een gemeente inwoners ondersteunen en begeleiden die de challenge aangaan. Dit lukt echter niet in alle gevallen en dat zou wel eens kunnen liggen aan de rol die de professional aanneemt. Vanuit deze constatering is een onderzoek gestart naar de verschillende rollen van de professionals die direct betrokken zijn bij bewonersinitiatieven ontstaan via RtC. Deze studie is deductief. Dit betekent dat er gebruik is gemaakt van rollen opgesteld vanuit een eerder onderzoek van Vanleene, Voets & Verschuere (2017). Zij onderzochten drie mogelijke effecten die coproductie tussen inwoners en overheid kan opleveren als inclusie, versterking positie inwoners en billijkheid van de voordelen van coproductie tussen overheid en inwoners. Het onderzoek laat zien dat de professionals, in dit geval opbouwwerkers, een positieve bijdrage kunnen leveren op bovenstaande elementen van coproductie als zij een bepaalde rol aannemen, namelijk de rol van vriend, leider, bemiddelaar en vertegenwoordiger. In het huidige onderzoek is getoetst op welke wijze de vier rollen invloed hebben op de samenwerking met RtC. Dit is gedaan door zowel de professional als de inwoner betrokken bij vier challenges in de gemeente Rotterdam te interviewen. Vervolgens in de resultaten te omschrijven welke rollen zichtbaar zijn. In de conclusie te bepalen of het mechanisme, de rol van de ambtenaar heeft invloed op samenwerking, standhoudt. Daaruit blijkt dat samenwerken een uitdaging (challenge) blijft en dat de ene rol meer invloed heeft op samenwerken dan de ander.Show less