In dit onderzoek zijn de kritische vragen die horen bij de beoordeling van de drogreden van het hellend vlak gespecificeerd voor het politieke verkiezingsdebat.
De populistische variant van het argumentum ad populum kan beschreven worden als het opvoeren van een groot aantal meningen in een bepaalde referentiegroep als autoriteit ter verdediging van een...Show moreDe populistische variant van het argumentum ad populum kan beschreven worden als het opvoeren van een groot aantal meningen in een bepaalde referentiegroep als autoriteit ter verdediging van een standpunt. Dit argument komt in de argumentatieve praktijk veelvuldig voor, vooral in het communicatieve domein van de politiek. Deze scriptie richt zich op de mogelijkheden en het gebruik van talige middelen in de presentatie van het argumentum ad populum. Hiertoe is zowel een theoretisch-analytisch als een corpusonderzoek naar de populistische variant van ad populum-argumentatie beschreven, dat uit drie onderdelen bestaat: (1) een theoretische afbakening van het argument, (2) een inventarisatie van talige presentatiemogelijkheden van het argument in de argumentatieve praktijk en een analyse van het strategisch potentieel van deze mogelijkheden, en (3) een corpusonderzoek naar de presentatie van het argumentum ad populum door Geert Wilders. Opvallende talige kenmerken waarmee een discussianten zijn ad populum-argumentatie strategisch kan presenteren zijn een perspectiverend werkwoord en de representaties van aantallen. In een corpusonderzoek is het gebruik van het argumentum ad populum door de populistische politicus Geert Wilders tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) van 2004 tot en met 2016 geanalyseerd en ter vergelijking een corpus van bijdragen van de eveneens populistische politicus Henk Krol aan de APB van 2012 tot en met 2016. Uit een kwantitatieve analyse naar verschillende presentationele kenmerken komt naar voren dat de keuzes die Wilders significant vaker maakt dan Krol passen binnen een strategie die overeenkomt met de doelen van zijn populistische politieke stijl, waarbij het verwijzen naar en identificeren met de kiezer voorop staat. Deze keuzes die hij maakt in de presentatie van zijn argumentatie appelleren namelijk aan contextafhankelijke normen en conventies van een democratische rechtsstaat die ervoor zorgen ervoor dat politici een verantwoordelijkheid hebben om de inwoners van het land te vertegenwoordigen.Show less
Theorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een...Show moreTheorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een toespraak of presentatie houden, willen dat het publiek iets meeneemt uit hun woorden – dat zij iets onthouden uit de toespraak of presentatie. Hiervoor kunnen geheugentheorieën een uitkomst bieden: deze leggen uit hoe informatie wordt verwerkt en uiteindelijk in het langetermijngeheugen terecht kan komen. Geheugentheorieën stellen dat informatie via het sensorisch geheugen naar het kortetermijngeheugen gaat, om vervolgens doorgestuurd te worden naar het werkgeheugen wanneer de informatie als relevant bevonden wordt. In het werkgeheugen wordt de informatie verbonden aan de kennis die is opgeslagen in het langetermijngeheugen – dit proces wordt ook wel elaboratie genoemd. In het langetermijngeheugen wordt informatie opgeslagen, die later teruggehaald kan worden – het proces van retentie. Beide processen zijn het hoofdonderwerp van deze thesis, alleen worden deze niet onderzocht met behulp van de geheugentheorieën, maar door te analyseren hoe sprekers gebruikmaken van manieren om het publiek hun informatie te laten onthouden. Hier zijn namelijk zogenoemde retentietechnieken voor, die de spreker kan inzetten zodat hun woorden wellicht beter worden onthouden. Het proces van elaboratie wordt meegenomen wanneer alleen de elaboratieve retentietechnieken geanalyseerd worden: de technieken die ervoor kunnen zorgen dat oude en nieuwe informatie (gemakkelijker) aan elkaar verbonden wordt in het geheugen. Het onderzoek dat in deze scriptie wordt beschreven, heeft zich beperkt tot het analyseren van twee elaboratieve retentietechnieken: de anekdote en de vraagfiguur. De vraagfiguur heeft vier subtechnieken: de letterlijke vraag, de quaestie, de retorische vraag en de subiectie. Het gebruik van deze retentietechnieken is onderzocht in twee corpora en een vergelijkingscorpus: politici die spreken in de Algemene Politieke Beschouwingen (APB-corpus), communicatieonderzoekers die een presentatie geven tijdens een VIOT-conferentie en sprekers tijdens een TED-conferentie. Statistische analyses waren hiervoor uitgevoerd op het aantal voorkomens van de retentietechnieken, de lengte per retentietechniek en het percentage dat een retentietechniek gemiddeld innam in een toespraak of presentatie. Met deze statistische analyse konden de verschillen tussen de genreconventies van de corpora en het vergelijkingscorpus verklaard worden. Voor het APB en het VIOT is tevens een tekstuele analyse uitgevoerd, om te weten te komen op welke manieren sprekers uit deze corpora gebruik maakten van de retentietechnieken. De resultaten lieten zien dat de statistische analyse niet geleid heeft tot bewijs voor het verschil in gebruik van retentietechnieken, hoewel dit verschil wel uit de tekstuele analyse van de vraagfiguren bleek. De tekstuele analyse liet zien dat de hoofddoelen van de sprekers in de verschillende genres gestimuleerd worden door het gebruik van de verschillende vraagtechnieken. Zo gebruiken APB-sprekers veelal de quaestie om hun hoofddoel overtuigen te bewerkstelligen, terwijl VIOT-sprekers vooral de subiectie gebruiken om het publiek nieuwsgierig te maken naar de informatie die zij willen overbrengen. De sprekers bij TEDtalks gebruiken weer meer retorische vragen, die de gedeelde waardeoordelen en emoties uitdrukken en waardoor het publiek wellicht geïnspireerd wordt. De tekstuele analyse van de anekdote liet daarentegen niet veel verschillen zien tussen de genres. Deze en andere, minder eenduidige, resultaten worden besproken in de thesis en vervolgens bediscussieerd.Show less
In deze scriptie wordt taalkundig-stilistisch inzicht geboden in Amerikaans en Nederlands politiek taalgebruik in toespraken na nationale rampen. Hiertoe zijn drie Nederlandse en drie Amerikaanse...Show moreIn deze scriptie wordt taalkundig-stilistisch inzicht geboden in Amerikaans en Nederlands politiek taalgebruik in toespraken na nationale rampen. Hiertoe zijn drie Nederlandse en drie Amerikaanse toespraken geanalyseerd: de persconferentie van Wim Kok na de vuurwerkramp in Enschede, de persverklaring van Wim Kok na de moord op Pim Fortuyn, de toespraak van Job Cohen na de moord op Theo van Gogh, de persverklaring van Bill Clinton na de schietpartij in Littleton, de televisietoespraak van George W. Bush na de ontploffing van het ruimteschip Columbia en de persverklaring van Barack Obama na de schietpartij in Newtown. De vraag die hierbij centraal stond, luidt als volgt: ‘Welke effecten moeten Nederlandse en Amerikaanse toespraken na nationale rampen sorteren en hoe worden de opgetreden effecten door de stilistische keuzes bereikt?’ Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is er eerst gekeken naar de context van het communicatieve actietype ‘politieke toespraken na een nationale ramp’. Aan dit actietype zijn regels en conventies verbonden die restricties vormen en invloed hebben op hoe een toespraak wordt overgebracht. Deze restricties hebben betrekking op de mogelijkheden van een spreker en de verwachtingen die vanuit de maatschappij bestaan met betrekking tot de boodschap die een spreker overbrengt en het effect dat deze boodschap moet sorteren. De context van het communicatieve actietype wijst uit dat een Amerikaanse president door de Amerikaanse maatschappij wordt gezien als de leider van het land en een Nederlandse minister-president ten opzichte van de Nederlandse maatschappij meer als een crisismanager functioneert. Deze verschillende posities worden bewerkstelligd door staatsrechtelijke beperkingen. Zo heeft een Amerikaanse president in tegenstelling tot een Nederlandse minister-president het mandaat van de kiezers. Daarnaast heeft een Amerikaanse president als leider van de federale uitvoerende macht volmachten en bevoegdheden die een Nederlandse minister-president niet heeft. Een Amerikaanse president behoort na een nationale ramp een effect van gemeenschapszin en geruststelling te sorteren. Hij dient in tijden van nationale onzekerheid een perspectief te bieden waarmee de maatschappij naar de nationale ramp kan kijken en kanaliseert op die manier collectieve emoties. De woorden van de president helpen op die manier bij het bewerkstelligen van eenheid en helpen de bevolking bij het herordenen van hun hiërarchieën, waarden en wereld (Zarefsky, 2014). Een Nederlandse minister-president behoort na een nationale ramp stress te kanaliseren en bewaart hierbij, in tegenstelling tot een Amerikaanse president, afstand tot de maatschappij. De toepassing van reactieve crisiscommunicatie is gebruikelijk. Dit houdt in dat een spreker zijn boodschap richt op de media en niet op de maatschappij. Er zijn tien verschillende stijlfiguren aangetroffen die een bijdrage leveren aan het effect dat een Amerikaanse toespraak na een nationale ramp moet sorteren. Van deze tien stijlfiguren zijn er vier stijlfiguren die in vergelijking met Nederlandse stijlkeuzes opvallen: de aanwezigheid van familiale analogie en metaforen, het gebruik van de stijlfiguur inclusief ‘we’, het gebruik van religieuze verwijzingen en de aanwezigheid van deontische modaliteit. De aanwezigheid van familiale analogie speelt een belangrijke rol bij het effect van gemeenschapszin en geruststelling dat een president na een nationale ramp moet sorteren. Bij het gebruik van deze stijlkeuze positioneert de president zichzelf als vader. In deze rol, die hij aan kan nemen door zijn positie als leider van het land, kan de president de nadruk leggen op de eenheid van een familie en de geruststelling die een vader kan overbrengen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de persverklaring van Barack Obama na de aanslag op de Sandy Hook Elementary School. Obama expliciteert in deze persverklaring dat hij een vader is en dat hij vanuit dat perspectief hetzelfde overweldigende verdriet voelt als alle andere ouders in de Verenigde Staten: (1) And each time I learn the news I react not as a President, but as anybody else would -- as a parent. And that was especially true today. I know there’s not a parent in America who doesn’t feel the same overwhelming grief that I do. Doordat Obama zichzelf als vader positioneert, vergelijkt hij zichzelf met alle andere ouders in de Verenigde Staten. Door deze vergelijking toont Obama empathie en laat hij zien dat hij zichzelf in de belevingswereld van de Amerikaanse ouders kan plaatsen omdat hij ook kinderen heeft. Dat een Amerikaanse president sterk gericht is op eenheid en gemeenschapszin komt tevens naar voren door het gebruik van de stijlfiguur inclusief ‘we’. Dit stijlfiguur stelt spreker en toehoorder op een lijn door gebruik te maken van inclusieve voornaamwoorden. Een voorbeeld hiervan is fragment (2). De stijlfiguur dat het tegenovergestelde effect bereikt, wordt exclusief ‘we’ genoemd. Kok maakt hier in tegenstelling tot de Amerikaanse sprekers frequent gebruik van. Een voorbeeld hiervan is fragment (3). (2) We do know that we must do more to reach out to our children and teach them to express their anger and to resolve their conflicts with words, not weapons. (3) We zullen vanavond later in de avond ook met de ministerraad bij elkaar komen om ook onze gedachten en onze gevoelens te delen. Kok spreekt in fragment (3) over ‘we’ in de betekenis van ‘wij als politici’. Hierdoor creëert hij een afstand tussen zichzelf en zijn toehoorders. In fragment (2) gebruikt Clinton de inclusieve variant van dit stijlfiguur. Hij stelt dat ‘wij’ weten dat ‘we’ meer moeten doen. Hierdoor zegt Clinton niet alleen dat het Amerikaanse volk moet handelen naar een bepaald voornemen, maar dat hij net als iedere andere Amerikaan deze handeling zal uitvoeren. Een andere opvallende stijlkeuze in vergelijking met de Nederlands toespraken, is het gebruik van religieuze verwijzingen. Religieuze verwijzingen worden in Amerikaanse politieke toespraken gebruikt om geruststelling over te brengen en geven de president de mogelijkheid om in te spelen op de waarden van de maatschappij. Fragment (4) is een voorbeeld van een religieuze verwijzing in een presidentiële toespraak: (4) I can only say tonight let the prayers of the American people are with you (C27). De religieuze verwijzingen in Amerikaanse toespraken na nationale rampen vallen onder het type retorica dat kalmte en geruststelling overbrengt. In het geval van fragment (4) labelt Clinton de schietpartij als een tragedie, maar probeert hij troost en verlichting te brengen door de impliciete betekenis van 1 Korinthiërs 13:12. Dit citaat heeft als achterliggende betekenis dat er nu eenmaal zaken zijn die we niet kunnen begrijpen en dat we niet weten hoe de toekomst er uitkomt te zien (EO, z.d.). Deontische modaliteit is voor de eerder benoemde Amerikaanse stijlkeuzes een overkoepelend fenomeen. Deze vorm van modaliteit communiceert op expliciete of impliciete wijze dat iets in de werkelijkheid behoort te gebeuren. Deontische modaliteit is een overkoepelend fenomeen, omdat onder andere in combinatie met het stijlfiguur inclusief ‘we’, de spreker de boodschap overbrengt dat ‘wij’ (zowel spreker als toehoorder) iets in de werkelijkheid behoren te doen. Dit benadrukt de gewenste eenheid en gemeenschapszin van de Amerikaanse samenleving. Fragment (5) is een voorbeeld van een zin waarin een vorm van deontische modaliteit aanwezig is: (5) And we do know we have to do more to recognize the early warning signs that are sent before children act violently (C22). Bovenstaande zin kan begrepen worden als een impliciet verzoek tot het uitvoeren van een bepaalde handeling. De spreker geeft in een dergelijke zin aan wat hij vindt dat er in de werkelijkheid moet gebeuren en communiceert op die manier welke waarden op dat moment belangrijk zijn. Op basis van de analyse van de Nederlandse toespraken kunnen er twee opvallende constateringen worden gedaan. Ten eerste lijken de stijlkeuzes van Kok niet altijd aan te sluiten op het effect dat een Nederlandse minister-president in een toespraak na een nationale ramp moet sorteren en ten tweede lijken de stijlkeuzes van Cohen meer aan te sluiten op het effect dat een Amerikaanse president met zijn toespraak na een nationale ramp moet sorteren. Dat de stijlkeuzes van Kok niet altijd aansluiten op het effect dat een Nederlandse minister-president in een toespraak na een nationale ramp moet sorteren, komt voornamelijk door de aanwezigheid van voorzichtigheidsmodaliteiten en door affectieve bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden die als naamwoordelijk deel van een gezegde worden gebruikt. Affectieve bijvoeglijke of zelfstandig naamwoorden die als naamwoordelijk deel van een gezegde worden gebruikt, zeggen iets over het onderwerp van een zin. Kok maakt frequent gebruik dergelijke naamwoorden in zinnen waar hij zelf het onderwerp is. Voorbeelden hiervan zijn naamwoorden als ‘kapot’ of ‘verbijsterd’. Gesteld kan worden dat deze naamwoorden door hun affectieve waarde niet stroken met wat er van een Nederlandse minister-president in een dergelijke situatie wordt verwacht, omdat de opvallende aanwezigheid van deze naamwoorden niet wijzen op beheerste communicatie. Voorzichtigheidsmodaliteit is een soort gevoelsmodaliteit waarmee de spreker niet zozeer zijn gevoelens uit ten opzichte van een bewering, maar eerder door gebruik te maken van het modale element zijn communicatieve strekking afzwakt of versterkt. Een voorbeeld van een dergelijk modaal element is het woord ‘misschien’. Door gebruik te maken van stijlfiguren die eenheid benadrukken en de spreker en de toehoorder verbinden, lijkt Cohen meer aan de eisen te voldoen die worden gesteld aan het effect dat een Amerikaanse toespraak na een nationale ramp moet sorteren. Zo maakt Cohen gebruik van de stijlfiguur inclusief ‘we’ en de stijlfiguur allusie . Door gebruik te maken van allusie schept Cohen een band met zijn publiek door impliciet naar zaken te verwijzen die zowel hij als zijn publiek begrijpen zonder deze zaken te expliciteren. Cohen gebruikt dit stijlfiguur in de zin ‘Er is vandaag een Amsterdammer vermoord’. In deze zin verwijzen de woorden ‘een Amsterdammer’ naar Theo van Gogh. Deze zin brengt impliciet de boodschap over dat Theo van Gogh, een echte Amsterdammer, is vermoord. Een boodschap die tegenover een Amsterdams publiek op een Amsterdams plein gemeenschapszin en eenheid benadrukt. Daarnaast speelden na de moord op Theo van Gogh de autoriteiten sneller de rol van crisisbeheerser. Dit heeft Cohen mogelijk de kans gegeven om zichzelf als burgervader op te stellen in plaats van de rol van crisismanager aan te nemen. Het is ook mogelijk dat de verwachtingen die vanuit de Nederlandse maatschappij bestaan, met betrekking tot het effect dat toespraken na een nationale ramp moet sorteren, aan het veranderen is of is veranderd. Dit zou echter door grootschaliger vervolgonderzoek aangetoond moeten worden.Show less
In deze scriptie wordt het aanbod en de toetsing van argumentatieve vaardigheden als onderdeel van het schoolvak Nederlands in de zesde klas vwo van het voortgezet onderwijs onderzocht. Ik...Show moreIn deze scriptie wordt het aanbod en de toetsing van argumentatieve vaardigheden als onderdeel van het schoolvak Nederlands in de zesde klas vwo van het voortgezet onderwijs onderzocht. Ik onderzoek het aanbod van argumentatieve vaardigheden in de meest recente edities van drie veel gebruikte lesmethoden voor het schoolvak Nederlands: Nieuw Nederlands, Talent en Op Niveau. Uit de bespreking van deze lesmethoden blijkt dat de methoden op belangrijke punten van elkaar verschillen door het gebrek aan een wetenschappelijke basis voor het Nederlandse argumentatieonderwijs. Met mijn bespreking van argumentatievragen uit vijf vwo-eindexamens Nederlands laat ik zien welke problemen het gebrek aan overeenstemming tussen lesmethoden onderling en tussen lesmethoden en het eindexamen met zich meebrengen. De examens kunnen op basis van geen enkele onderzochte methode probleemloos gemaakt worden. Ook de examenvragen zelf blijken de leerling te verhinderen om tot een juist antwoord te komen: een aantal examenvragen blijkt foutief of wijkt af van de eindtermen die in de examenprogramma’s gepresenteerd worden. In deze scriptie draag ik de pragma-dialectische argumentatietheorie aan als mogelijke wetenschappelijke basis voor Nederlands argumentatieonderwijs. Het onderscheid van drie argumentatieschema's (argumentatie gebaseerd op een kentekenrelatie, vergelijkingsrelatie of causale relatie) en bijbehorende kritische vragen biedt de leerling een handvat voor een gerichte analyse en beoordeling van argumentatie.Show less
Aanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen...Show moreAanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen worden in hun (koop)gedrag. Verwacht werd dat de manieren om consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ te beïnvloeden verschillen van de manieren die Hoeken in het boek Overtuigende Teksten noemt om consumenten te beïnvloeden in hun gedrag. Uiteindelijk bleek dat inzichten uit adviesboeken over ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloeden relatief weinig waarde hebben voor het bevorderen van de effectiviteit van teksten waarin producten of diensten gepromoot worden. Uitzondering hierop zijn beïnvloedingstactieken die samenhangen met ‘prijsperceptie’, ‘schaarste’ en ‘prijspijn’. Het lijkt mij van belang om een ‘passend’ theoretisch kader te ontwikkelen voor het ontwerpen en beoordelen van reclameteksten. Ik raad aan om daarbij, in tegenstelling tot de geraadpleegde (advies)literatuur, een context-georiënteerd marketingperspectief in te nemen waarin de behoefte van de consument centraal staat. Zo’n kader zou een waardevolle aanvulling op het boek Overtuigende Teksten zijn. Show less