Angsten en zorgen komen vaak voor tijdens medische behandelingen in de pediatrische zorg. Het is belangrijk manieren te vinden om deze negatieve gevoelens te verminderen en zo de zorg te...Show moreAngsten en zorgen komen vaak voor tijdens medische behandelingen in de pediatrische zorg. Het is belangrijk manieren te vinden om deze negatieve gevoelens te verminderen en zo de zorg te optimaliseren. Placebo-toepassingen zouden een potentiële oplossing kunnen zijn, maar ouders en zorgverleners moeten hiervoor open staan. Er is weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van verschillende pediatrische placebo-toepassingen en de rol van kennis over placebo-effecten. Deze studie heeft als doel te onderzoeken of kennis over placebo-effecten samenhangt met de acceptatie van behandelversterkende en behandelvervangende placebo-toepassingen bij kinderen onder ouders en zorgverleners. Een online vragenlijst werd ingevuld door 11 ouders van een kind dat in het afgelopen jaar in het ziekenhuis is behandeld en 65 zorgverleners. Ouders en zorgverleners verschilden niet in hun (hoge) kennis over placebo-effecten en acceptatie van placebo-toepassingen (p>.090). Meer kennis over placebo-effecten werd geassocieerd met een hogere acceptatie van placebo-toepassingen door ouders (p<.001), maar niet door zorgverleners (p=.196). Na het lezen van beschrijvingen van specifieke pediatrische placebo-toepassingen nam de algemene acceptatie toe voor zowel ouders (p=.008) als zorgverleners (p=.011). De resultaten van deze studie moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, vanwege de kleine en niet generaliseerbare steekproef, maar indiceren dat kennis belangrijker is voor acceptatie van pediatrische placebo-toepassingen door ouders. Meer onderzoek is nodig naar de relatie tussen kennis over placebo-effecten en de acceptatie van de verschillende vormen van placebo-toepassingen. Uiteindelijk is het wellicht mogelijk om met de kennis uit deze studie ouders en zorgverleners beter te informeren over pediatrische placebo-toepassingen en zo hun acceptatie ervan te verhogen.Show less
Toenemend bewijs wordt geleverd voor de effectiviteit van open-label placebobehandelingen, waarbij de zorgverlener openheid geeft over de toepassing van een behandeling zonder specifieke effectieve...Show moreToenemend bewijs wordt geleverd voor de effectiviteit van open-label placebobehandelingen, waarbij de zorgverlener openheid geeft over de toepassing van een behandeling zonder specifieke effectieve componenten (placebo). Het is onbekend wat de opinies van ouders en zorgverleners zijn over open-label placebobehandelingen. Deze studie onderzocht het (verschil in) acceptabiliteit en verwachte effectiviteit van ouders en zorgverleners tegenover open-label placebobehandelingen in de pediatrische zorg, placebo-toepassingen als aanvulling op de reguliere behandeling en de mogelijke rol van ouder/zorgverlener-, kind- en behandelkenmerken. Elf ouders van een kind dat in het afgelopen jaar een ziekenhuisbehandeling heeft ondergaan en 55 pediatrisch zorgverleners hebben de online vragenlijst ingevuld tussen April en Mei 2021. Vergeleken met ouders toonden zorgverleners een hogere acceptabiliteit (M=7.28, SD=2.15 vs. M=5.67, SD=3.12; p=.04) en verwachtten positievere effecten (M=6.97, SD=1.97 vs. M=5.17, SD=2.76; p=.01), waarbij de acceptatie en verwachte effectiviteit sterk gecorreleerd zijn (p<.001). Alleen bij ouders was meer placebo-kennis (p=.02) en de eerste behandeling van het kind (p=.05) gecorreleerd met een hogere acceptabiliteit. Er zijn geen significante verbanden gevonden voor andere eigenschappen, voor verwachte effectiviteit, of voor de zorgverleners. Verborgenheid werd gezien als een vereiste voor placebo-effecten door 64% van de ouders en 51% van de zorgverleners. De doorgaans positieve opvattingen tegenover open-label placebobehandelingen in de pediatrische zorg bieden potentie tot implementatie, ondanks een lacune in kennis dat misleiding vereist is voor placebo-effecten. Factoren als placebo-kennis en de eerste behandeling van het kind spelen mogelijk een rol in de attitude van ouders en kunnen in acht worden genomen bij toekomstig onderzoek in grotere steekproeven.Show less
Placebo-toepassingen in de pediatrie zijn schaars onderzocht en de kijk daarop vanuit zorgverleners is een belangrijke invalshoek. In deze studie is onderzocht welke kenmerken van placebo...Show morePlacebo-toepassingen in de pediatrie zijn schaars onderzocht en de kijk daarop vanuit zorgverleners is een belangrijke invalshoek. In deze studie is onderzocht welke kenmerken van placebo-toepassingen (behandelversterkend/behandelvervangend), het ziektebeeld (acuut/chronisch, oncologisch/cardiologisch/migraine), het kind (leeftijd en sekse) en de zorgverlener (kennis en gebruik van placebo-toepassingen) samenhangen met de acceptatie door drie typen zorgverleners (artsen/verpleegkundigen/medisch psychologen) van placebo toepassingen in de medische pediatrische zorg. Een online vragenlijst is afgenomen onder 62 pediatrisch zorgverleners. De placebo-kennis van de zorgverleners was groot (M = 6.31; SD = 0.71), met een hogere kennis bij artsen dan verpleegkundigen (p = .04). De typen zorgverleners verschilden niet (p-waarden ≥ .07) in hun gemiddeld hoge acceptabiliteit (M = 8.23; SD = 1.09) en gebruik (M = 7.42; SD = 1.77) van behandelversterkende placebo toepassingen. Bij een relatief laag gemiddeld gebruik van behandelvervangende placebo toepassingen (M =2.23; SD = 2.63) gebruikten psychologen dit meer dan artsen (p = .04). Voor geen van de zorgverleners hing placebo-kennis en gebruik van placebo-toepassingen samen met acceptabiliteit (p-waarden ≥ .11). Behandelversterkende placebo-toepassingen werden voor alle ziekte- en kindkenmerken acceptabeler gevonden dan behandelvervangende placebo-toepassingen (p-waardes < .001). Placebo-toepassingen werden als acceptabeler gezien voor chronische versus acute patiënten (p < .001), migraine versus oncologische/cardiologische aandoening (p < .001) en meisjes versus jongens (p = .01). Concluderend laten deze voorlopige data in een kleine steekproef zorgverleners zien dat het type placebo-toepassing en ziekte- en kindkenmerken een verschil kunnen maken in acceptabiliteit. In vervolgonderzoek zou de redenatie van de zorgverleners achter dit verschil in acceptabiliteit kunnen worden onderzocht.Show less
Research master thesis | Psychology (research) (MSc)
closed access
Background: Information processing impairments are frequently observed in posttraumatic stress disorder (PTSD). Yet, the neurobiological underpinnings of these impairments are not well understood....Show moreBackground: Information processing impairments are frequently observed in posttraumatic stress disorder (PTSD). Yet, the neurobiological underpinnings of these impairments are not well understood. Mismatch negativity (MMN) is an event-related potential (ERP) that is thought to represent early sensory change detection. Previous electro-encephalography (EEG) studies on MMN in PTSD have revealed inconsistent results, with findings of both enhanced and reduced MMN amplitudes. Objective: We aimed to extend previous MMN findings to trauma-affected refugees, a PTSD population that often presents with complex, chronic, and severe forms of PTSD. Methods: We examined amplitudes and latencies of MMN in 25 refugees with PTSD and 20 healthy refugee controls matched on age, sex, and country of origin. We employed an MMN paradigm with three types of sound deviants: frequency, duration, and frequency-duration combined. Furthermore, associations between MMN amplitudes and clinical scores of PTSD and functioning were examined. Results: There were no significant differences in MMN amplitudes or latencies in PTSD versus control participants, following any of the deviants. Exploratory analyses revealed a significant sex-by-group interaction effect on MMN following the frequency-duration combined deviant, with enhanced MMN amplitudes in women with PTSD compared with controls. This pattern of findings was not found for the other deviants. Significant associations were found between MMN amplitudes and clinical scores in women only. Conclusion: Our findings point towards sex-differences in the underlying mechanisms of PTSD in refugees, highlighting the need of considering sex in future MMN studies.Show less