In dit onderzoek wordt het effect van de mate van het vertrouwen in de overheid op verschillende burgerparticipatievormen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een sterk positief effect is...Show moreIn dit onderzoek wordt het effect van de mate van het vertrouwen in de overheid op verschillende burgerparticipatievormen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een sterk positief effect is van het vertrouwen in de overheid op het stemmen tijdens nationale en lokale verkiezingen. Met betrekking tot het meedoen aan demonstraties en het ondertekenen van petities is er geen duidelijk effect zichtbaar.Show less
De opkomst van protesten, demonstraties en proteststemmen in Europa als gevolg van groeiende onvrede, wantrouwen en een gevoel niet gehoord te woorden door ‘de politieke’ en/of ‘de overheid’ raken...Show moreDe opkomst van protesten, demonstraties en proteststemmen in Europa als gevolg van groeiende onvrede, wantrouwen en een gevoel niet gehoord te woorden door ‘de politieke’ en/of ‘de overheid’ raken aan het fundament waar democratie als politiek- bestuurlijk systeem op is gebaseerd. Een democratie bestaat immers in ieder geval uit volkssoevereiniteit en meerderheidsheerschappij. Responsiviteit maakt hier een essentieel onderdeel van uit aangezien dit gaat over de mate waarin het handelen van de overheid, zoals vastgelegd in beleid en wet-en regelgeving, in overeenstemming is met de wil van het volk. Hoewel er veel onderzoek bestaat naar (overheids)responsiviteit en diens werking aan de ene kant en onderzoek naar politieke partijen en diens (electorale) werking aan de andere kant, is er geen recent en gedegen onderzoek dat deze twee min of meer gescheiden onderzoekvelden in de Europese context combineert. Dit onderzoek kijkt daarom als een van de eerste, aan de hand van een grote steekproef van Europese landen en een focus op herverdeling als concreet beleidsissue, naar de (mediërende) rol die politieke partijen spelen in de link tussen publieke opinie en (overheids)beleid via de centrale onderzoeksvraag: wat is het effect van voorkeuren van burgers ten aanzien van herverdeling op het daadwerkelijk gevoerde beleid van nationale overheden ten aanzien van herverdeling en in welke mate verloopt dit effect via de standpunten van politieke partijen ten aanzien van herverdeling? Door middel van Granger causaliteit in SPSS wordt een unieke dataset, bestaande uit data van de ESS, CHES, OECD en WDI, geanalyseerd. Uit het onderzoek blijkt, tegen de verwachtingen in, dat de voorkeur van burgers ten aanzien van herverdeling geen effect heeft op het daadwerkelijk gevoerde beleid van nationale overheden ten aanzien van herverdeling en dat dit effect niet verloopt via de stadpunten van politieke partijen ten aanzien van herverdeling. Deze onverwachte uitkomst roepen veel vragen op die het uitgangspunt zouden kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.Show less
Tegenwoordig worden ambtenaren geconfronteerd met een intrigerende paradox: enerzijds wordt van hen verwacht dat ze ambtelijke neutraliteit en neutrale bureaucratische competenties bezitten,...Show moreTegenwoordig worden ambtenaren geconfronteerd met een intrigerende paradox: enerzijds wordt van hen verwacht dat ze ambtelijke neutraliteit en neutrale bureaucratische competenties bezitten, anderzijds neemt de druk toe om politiek sensitief en responsief te zijn. Deze paradox weerspiegelt een verschuiving in de rol van ambtenaren, waarbij zij steeds meer dienen als instrument voor de bewindspersoon in diens politieke ambities. De ambtenaar in kwestie balanceert tussen traditionele bureaucratische normen verweven in het ministeriële bestel en de loyale uitvoering van de wil van verkozen politici, waarbij de ambtenaar zich in politieke aangelegenheden mengt. Dit onderzoek richt zich op de ambtenaren die zich bezighouden met overheidscommunicatie via de sociale media van bewindspersonen op Nederlandse ministeries. Er wordt onderzocht in welke mate functionele politisering van hun werkzaamheden plaatsvindt en wat dit veroorzaakt.Show less
In onderhavig scriptieonderzoek wordt met een kritische blik gekeken naar de toegepaste prospectietechnieken en interpretaties van het drietal prospectieve onderzoeken in Geertjesgolf te Winssen,...Show moreIn onderhavig scriptieonderzoek wordt met een kritische blik gekeken naar de toegepaste prospectietechnieken en interpretaties van het drietal prospectieve onderzoeken in Geertjesgolf te Winssen, Moordhuizen en Angeren. Allen gelegen in het Gelderse deel van het Nederlandse rivierengebied. Tenslotte worden aanbevelingen gedaan voor toekomstige prospectieve onderzoeken binnen het rivierengebied. Aanleiding voor het onderzoek zijn de acties en gevolgen die hebben plaatsgevonden op de locaties Geertjesgolf te Winssen, Moordhuizen en Angeren, waarbij een archeologisch rijk landschap werd aangetroffen nadat de gebieden waren vrijgegeven. Ondanks dat grote delen van Geertjesgolf na deze vrijgave zijn weggegraven kon een groot gedeelte van het archeologische bodemarchief ex situ worden behouden. In het geval van Moordhuizen is zeer veel en met name bijzonder vondstmateriaal tijdens baggerwerkzaamheden verzameld. Echter is de context van het materiaal niet meer te achterhalen. Het onderzoek in Angeren daarentegen kent geen verloren archeologie. Nieuwe verwachtingsmodellen en bijbehorende prospectietechnieken tonen een haast feilloos systeem, waarmee archeologisch vindplaatsen op meerdere landschappelijk niveaus kunnen worden opgespoord. Tijdens het onderzoek veelvuldig gebruik gemaakt van literatuuronderzoek. Hierbij zijn met name (oudere) rapporten met betrekking tot het drietal onderzoeksgebieden geraadpleegd. Daarnaast is zowel analoog als digitaal kaartmateriaal bestudeerd. Het geraadpleegde kaartmateriaal had betrekking op archeologische- en landschappelijke verwachtingskaarten van de individuele onderzoeksgebieden als het Gelderse deel van het Nederlandse rivierengebied. Ten slotte heeft eigen opgedane ervaring tijdens archeologische onderzoeken in het rivierengebied als zeer belangrijke factor meegespeeld tijdens het onderzoek naar deze drietal prospectieve onderzoeken. De resultaten van onderhavig onderzoek laten zien dat relatief eenvoudige oorzaken hebben geleid tot het vrijgeven van twee van de drie onderzoeksgebieden. Een van de belangrijkste hoofdoorzaken is wellicht de misinterpretatie van komgebieden en hun onderliggende landschappen. Al vanaf de aanleg van de Betuweroute in 1995 ging men er van uit dat zij onaantrekkelijk waren voor menselijke activiteiten. Naar aanleiding van deze aanname vond in gebieden met een dergelijke bodemopbouw slechts in geringe mate archeologisch onderzoek plaats. Wanneer vervolgonderzoek wel plaats vond boorde men doorgaans slechts tot 2 a (maximaal) 3 meter, - Mv, waardoor de onderliggende landschappen vrijwel niet tot nauwelijks werden geïnterpreteerd. Daarnaast zorgde een natuurlijke factor voor verkeerde interpretaties van het landschap, namelijk de seizoenen. Doordat de rivieren in herfst en winter een relatief grote waterafvoer kennen, hadden de Maas uiterwaarden te maken met gemiddeld hoge grondwaterstanden. Als gevolg kon het opgeboorde boormonster niet tot nauwelijks worden opgehaald en beschreven. Tijdens latere onderzoeken in 2011 en 2017 werd de verkeerde interpretatie van het landschap bij Moordhuizen door middel van profieldocumentaties weer corrigeert, maar dit was immers al te laat. Groten delen waren in de jaren ervoor afgegraven en opgebaggerd. Zo ook waarschijnlijk de rijkste archeologische vindplaats van Nederland. Ondanks het grootte archeologische verlies in Geertjesgolf en Moordhuizen is een positieve leercurve op het gebied van prospectietechnieken te zien het archeologische werkveld. De landschappelijke kennis is in dermate toegenomen, waardoor archeologische vindplaatsen onder de komgebieden in groten getale tevoorschijn komen, zoals in het tracé van de verlengde Via15. Hieraan ten grondslag ligt het principediagram. Voortaan worden ingezette prospectietechnieken niet meer afgestemd op de nieuwste technieken en innovaties, maar op het type en aard van de verwachtte vindplaatsen in relatie met het landschap. Op basis van de verkregen resultaten van onderhavig onderzoek zijn aanbevelingen gegeven voor prospectief onderzoek in het rivierengebied. Eén van de hoofduitgangspunten is dat het principediagram standaard dient te worden gehandhaafd en te allen tijde dient te worden ingezet bij prospectief onderzoek in het rivierengebied. Daarnaast dient in uiterwaard- en kronkelwaarlandschappen de bodemopbouw enkel nog in kaart te worden gebracht doormiddel van profielkolommen of lengteprofielen, met een voorkeur in drogere seizoenen met een gemiddeld lage grondwaterstand. Ten slotte dienen er meer specifiek gerichte vraagstelling met betrekking het complexe rivierengebied worden opgesteld, zodat onterechte vrijgave van toekomstige onderzoeksgebieden voorkomen kan worden.Show less
Binnen de belangengroepen die zich bezighouden met klimaat bestaan er grote verschillen tussen radicale en meer gematigde organisaties. In dit scriptieonderzoek wordt de vraag beantwoord of de...Show moreBinnen de belangengroepen die zich bezighouden met klimaat bestaan er grote verschillen tussen radicale en meer gematigde organisaties. In dit scriptieonderzoek wordt de vraag beantwoord of de aanwezigheid van radicale belangengroepen de publieke steun voor gematigde groepen beïnvloedt. De publieke steun voor een organisatie is een belangrijke eigenschap voor belangenorganisaties, die zij over het algemeen graag willen vergroten. In dit onderzoek wordt aan de hand van een kwantitatief enquête experiment onderzocht of de radicale acties en standpunten van de ene organisatie een effect hebben op de steun voor een gematigde belangengroep. Hierbij wordt de richting van het ‘radical flank effect’ getest, een theorie die tot nu toe nog weinig empirisch onderzocht is. De resultaten van dit onderzoek leveren bewijs voor een positief radical flank effect, dat voornamelijk door de radicale acties van een groep veroorzaakt wordt.Show less
Dit onderzoek analyseert de invloed van energiezuinigheid op transactieprijzen van woningen in Nederland. Energielabels worden hierbij als proxy gebruikt voor energiezuinigheid. De resultaten van...Show moreDit onderzoek analyseert de invloed van energiezuinigheid op transactieprijzen van woningen in Nederland. Energielabels worden hierbij als proxy gebruikt voor energiezuinigheid. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat het prijseffect voor woningen met label A 6,8% is ten opzichte van woningen met label G. Deze bevindingen ondersteunen het idee dat beleidsmakers door middel van informatievoorziening over energiezuinigheid een toenemende vraag, hogere prijzen en meer duurzame investeringen in de woningmarkt kunnen realiseren. Het hedonisch prijsmodel is gebruikt voor het schatten van de prijseffecten van energiezuinigheid. Het onderzoek benadrukt de methodologische uitdagingen die gepaard gaan met weggelaten variabelen, die mogelijk van invloed kunnen zijn op de resultaten. Deze moeilijkheden illustreren het belang van een zorgvuldige modelspecificatie en interpretatie van de bevindingen. De bevindingen van dit onderzoek dragen bij aan het begrip van duurzaamheid en marktdynamiek in de Nederlandse woningsector, en bieden waardevolle inzichten voor beleidsmakers en andere particulieren die streven naar een energiezuinige en duurzame woningmarkt.Show less
Deze scriptie onderzoekt de invloed van stedelijke klimaatnetwerken en intergemeentelijke samenwerking op het lokaal klimaatbeleid van twee Nederlandse gemeenten die klimaatactie willen nemen.
Naar aanleiding van de problemen in de uitvoering en de roep om de menselijke maat weer terug te brengen is recent het 'werken volgens de bedoeling' als beleidsinstrument geïntroduceerd binnen het...Show moreNaar aanleiding van de problemen in de uitvoering en de roep om de menselijke maat weer terug te brengen is recent het 'werken volgens de bedoeling' als beleidsinstrument geïntroduceerd binnen het openbaar bestuur. Doel is het verbeteren van de kwaliteit van de beleidsprestatie. In dit kwalitatieve onderzoek is onderzocht in hoeverre de doelstellingen van het IUC-veranderprogramma ‘Vooruit naar de Bedoeling’ zijn gerealiseerd voor wat betreft de uitvoering van de aanbestedingswet en hoe de mate van succes zich laat verklaren? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de succes- en faalfactoren van Hoogerwerf et al. (2021) gebruikt waaraan dialoog en reflectie als wezenlijk onderdeel van ‘werken volgens de bedoeling’ zijn toegevoegd als verklarende variabele. De verwachting was dat het ‘werken volgens de bedoeling’ tot een beter begrip zou leiden van de te realiseren kwaliteit van de dienstverlening. Op basis van de resultaten in dit onderzoek is dat echter niet aangetoond want hoewel het belang van conforme uitvoering van de Aanbestedingswet niet in twijfel wordt getrokken, wordt de doel-middelen relatie nog niet breed aanvaard en geaccepteerd en ervaren stakeholders van het IUC (vooralsnog) niet dat interactie leidt tot het gezamenlijk reflecteren op de te leveren bedoeling en/of dat hun bedoeling meeweegt in de oordeelsvorming en het handelen van een IUC-medewerker; regels en oneigenlijke doelen lijken nog steeds te prevaleren. Desalniettemin zijn er tekenen die erop duiden dat deze werkwijze potentie heeft om waarde toe te voegen aan de kwaliteit van de uitvoering. De data uit dit onderzoek laten namelijk zien dat dit beleidsinstrument 'werken volgens de bedoeling' potentie kan hebben wanneer het voeren van een dialoog met stakeholders en gezamenlijke reflectie op de bedoeling meer tot wasdom komt en dat het de moeite waard is om verder te onderzoeken hoe de elementen dialoog en reflectie bijdragen aan het discours over de kwaliteit van de dienstverlening, over de doeltreffendheid van de beleidsuitvoering en hoe kan worden voorkomen dat de bedoeling ‘gets lost in translation’.Show less
De afgelopen jaren daalt de leesmotivatie van Nederlandse basisschoolleerlingen. Terwijl leesmotivatie ten grondslag ligt aan een goede leesvaardigheid: wie lezen leuk vindt, leest meer, wat...Show moreDe afgelopen jaren daalt de leesmotivatie van Nederlandse basisschoolleerlingen. Terwijl leesmotivatie ten grondslag ligt aan een goede leesvaardigheid: wie lezen leuk vindt, leest meer, wat resulteert in een betere leesvaardigheid. In deze studie is onderzocht in hoeverre autonomer en gecontroleerder gemotiveerde lezers een voorkeur hebben voor bepaalde leesactiviteiten die gebaseerd zijn op de zelf-determinatietheorie. Dit is onderzocht met een online vragenlijst bij 178 leerlingen uit groep 6, 7 en 8 onder vier basisscholen in omgeving Haarlemmermeer. Leerlingen werden op basis van hun antwoorden op de Self-Regulation Questionnaire (SRQ) ingedeeld in een meer autonoom of meer gecontroleerd gemotiveerde groep lezers. Er bleken 149 leerlingen autonomer gemotiveerd te zijn (A>G) en 29 leerlingen gecontroleerder gemotiveerd (G>A). Leerlingen werden gevraagd wat voor leesactiviteiten hun leesmotivatie op school zouden kunnen bevorderen. Beide groepen kozen dezelfde drie leesactiviteiten als “leukste”. Er werd verwacht dat de G>A groep activiteiten die te maken hadden met competentie of relatie het leukst zouden vinden, maar dit bleek onjuist. Allebei de groepen vonden zelf je boek kiezen het belangrijkst. Daarnaast vonden leerlingen kiezen waar en wanneer ze lezen ook van groot belang. Concluderend kan gesteld worden dat, ondanks verschil in soort motivatie, leerlingen keuzevrijheid bij het lezen als belangrijke motivator zien. Er wordt aangeraden om experimenteel vervolgonderzoek te doen naar de leesactiviteiten die als leukst worden gezien om te onderzoeken of de leesmotivatie daardoor daadwerkelijk omhoog gaat. Daarnaast is meer onderzoek naar evidence-based leesactiviteiten nodig aangezien er in de wetenschappelijke literatuur nog niet veel over bekend is. Tot slot is het van maatschappelijk belang dat wordt geïnvesteerd in leesmotivatie, aangezien leesmotivatie bijdraagt aan leesvaardigheid, wat een voorspeller is voor succes in de maatschappij.Show less
Genderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie...Show moreGenderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie van de pedagogisch medewerkers van kinderopvangorganisatie Kibeo over genderneutraal opvoeden is. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de kinderopvang invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De eerste levensjaren van een kind vormen een belangrijke basis voor de ontwikkeling, zo ook voor de ontwikkeling van genderidentiteit. Het is gebleken dat pedagogisch medewerkers van invloed zijn op de (gender)ontwikkeling van een kind. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat de invloed van de kinderopvang eveneens van invloed is op de ontwikkeling van genderidentiteit. Naast dit literatuuronderzoek is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan door interviews uit te voeren naar de visie van pedagogisch medewerkers. Deze respondenten hebben zich aangemeld via een oproep die is gedaan door een beleidsmedewerker van Kibeo namens de onderzoekers. De respondenten waren vrouwelijke pedagogisch medewerkers die op de groepen werkten met kinderen van nul tot vier jaar oud. Er zijn tien semigestructureerde diepte-interviews afgenomen, die gehouden zijn aan de hand van een vooraf geschreven topic guide. Dit werd gebruikt als rode draad in de interviews, maar hier werd van afgeweken als het interview daarom vroeg. Na het transcriberen van de interviews zijn deze in het computerprogramma Atlas.ti gecodeerd. De belangrijkste codes die aan tekstfragmenten zijn gekoppeld, zijn codes voor de visies van de pedagogisch medewerkers, de gender contrastereotyperende opmerkingen die werden gedaan en de sturing van de respondenten. Na het coderen zijn de interviews aan de hand van deze codes geanalyseerd. Uit de analyse bleek dat het grootste deel van de pedagogisch medewerkers een positieve houding heeft ten opzichte van genderneutraal opvoeden. Door het merendeel van de medewerkers werd het geaccepteerd als er door kinderen met elk soort speelgoed gespeeld werd, ongeacht hun gender. Een belangrijke overeenkomst hierin was de autonomie van het kind. Er waren ook twee negatieve meningen ten opzichte van genderneutraal opvoeden, waarin werd aangegeven dat er een grens zat aan genderneutraal opvoeden en waarin werd afgevraagd of het wel mogelijk zou zijn. Ook door deze medewerkers werd echter het spelen met verschillende soorten speelgoed ongeacht gender geaccepteerd. Naast tekstfragmenten over de visie van de pedagogisch medewerkers over genderneutraal opvoeden zijn er tekstfragmenten bekeken over de sturing van de pedagogisch medewerkers en de omgang met de ouders van de kinderen. Hieruit is gebleken dat de meeste respondenten kinderen aansporen om met allerlei soorten speelgoed te spelen en dat dit vaak in het belang is van de ontwikkeling van de kinderen. Zo laten de respondenten zien dat ze inderdaad voor het belang en de autonomie van het kind kiezen. Aan de omgang met de ouders kan worden gezien dat een deel van de pedagogisch medewerkers de wensen van de ouders voorop stelt en een deel de autonomie van het kind. Door dit onderzoek is er een begin van een algemene visie van de pedagogisch medewerkers van Kibeo in kaart gebracht, maar dit is nog niet bruikbaar voor een beleid voor genderneutraal opvoeden binnen de kinderopvangorganisatie Kibeo. Het advies is om voor dit eventuele beleid in gesprek te gaan met de pedagogisch medewerkers en om nog meer onderzoek te doen naar genderneutraal opvoeden.Show less
Genderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie...Show moreGenderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie van de pedagogisch medewerkers van kinderopvangorganisatie Kibeo over genderneutraal opvoeden is. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de kinderopvang invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De eerste levensjaren van een kind vormen een belangrijke basis voor de ontwikkeling, zo ook voor de ontwikkeling van genderidentiteit. Het is gebleken dat pedagogisch medewerkers van invloed zijn op de (gender)ontwikkeling van een kind. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat de invloed van de kinderopvang eveneens van invloed is op de ontwikkeling van genderidentiteit. Naast dit literatuuronderzoek is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan door interviews uit te voeren naar de visie van pedagogisch medewerkers. Deze respondenten hebben zich aangemeld via een oproep die is gedaan door een beleidsmedewerker van Kibeo namens de onderzoekers. De respondenten waren vrouwelijke pedagogisch medewerkers die op de groepen werkten met kinderen van nul tot vier jaar oud. Er zijn tien semigestructureerde diepte-interviews afgenomen, die gehouden zijn aan de hand van een vooraf geschreven topic guide. Dit werd gebruikt als rode draad in de interviews, maar hier werd van afgeweken als het interview daarom vroeg. Na het transcriberen van de interviews zijn deze in het computerprogramma Atlas.ti gecodeerd. De belangrijkste codes die aan tekstfragmenten zijn gekoppeld, zijn codes voor de visies van de pedagogisch medewerkers, de gender contrastereotyperende opmerkingen die werden gedaan en de sturing van de respondenten. Na het coderen zijn de interviews aan de hand van deze codes geanalyseerd. Uit de analyse bleek dat het grootste deel van de pedagogisch medewerkers een positieve houding heeft ten opzichte van genderneutraal opvoeden. Door het merendeel van de medewerkers werd het geaccepteerd als er door kinderen met elk soort speelgoed gespeeld werd, ongeacht hun gender. Een belangrijke overeenkomst hierin was de autonomie van het kind. Er waren ook twee negatieve meningen ten opzichte van genderneutraal opvoeden, waarin werd aangegeven dat er een grens zat aan genderneutraal opvoeden en waarin werd afgevraagd of het wel mogelijk zou zijn. Ook door deze medewerkers werd echter het spelen met verschillende soorten speelgoed ongeacht gender geaccepteerd. Naast tekstfragmenten over de visie van de pedagogisch medewerkers over genderneutraal opvoeden zijn er tekstfragmenten bekeken over de sturing van de pedagogisch medewerkers en de omgang met de ouders van de kinderen. Hieruit is gebleken dat de meeste respondenten kinderen aansporen om met allerlei soorten speelgoed te spelen en dat dit vaak in het belang is van de ontwikkeling van de kinderen. Zo laten de respondenten zien dat ze inderdaad voor het belang en de autonomie van het kind kiezen. Aan de omgang met de ouders kan worden gezien dat een deel van de pedagogisch medewerkers de wensen van de ouders voorop stelt en een deel de autonomie van het kind. Door dit onderzoek is er een begin van een algemene visie van de pedagogisch medewerkers van Kibeo in kaart gebracht, maar dit is nog niet bruikbaar voor een beleid voor genderneutraal opvoeden binnen de kinderopvangorganisatie Kibeo. Het advies is om voor dit eventuele beleid in gesprek te gaan met de pedagogisch medewerkers en om nog meer onderzoek te doen naar genderneutraal opvoeden.Show less
Het lijkt een goed idee om de leesmotivatie te bevorderen bij bovenbouwleerlingen, omdat dit invloed heeft op de leesprestaties. In deze bachelorscriptie is gepoogd een antwoord te krijgen op de...Show moreHet lijkt een goed idee om de leesmotivatie te bevorderen bij bovenbouwleerlingen, omdat dit invloed heeft op de leesprestaties. In deze bachelorscriptie is gepoogd een antwoord te krijgen op de vraag welke evidence-based leesactiviteiten op school samenhangen met leesmotivatie bij deze leerlingen. Er is een vragenlijst afgenomen bij uiteindelijk 178 bovenbouwleerlingen met verschillende onderdelen (gesloten vragen, SRQ-leesmotivatie en rankingvragen). Eerst werd er gekeken of er significante verschillen te vinden waren in de achtergrondkenmerken van de leerlingen. Dit bleek het geval bij geslacht en het leerjaar. Er bleken significant meer meisjes in de meer autonoom gemotiveerde groep te zitten. Er is een significant verschil gevonden in de gecontroleerde motivatie van groep 6 ten opzichte van die van groep 7 en 8. Groep 6 leerlingen bleken meer gecontroleerd gemotiveerd. Er werden vervolgens daadwerkelijk twee groepen gemaakt: de meer autonoom gemotiveerde leerlingen (A>G) en de meer gecontroleerd gemotiveerde leerlingen (G>A) met significante verschillen. Dit sluit goed aan bij de Zelf-Determinatietheorie van Deci & Ryan (2000) met zijn componenten: autonomie, relatie en competentie. Er werd verwacht dat de twee verschillende groepen (A>G en G>A) verschilden in behoeften en dat er andere activiteiten als populairst gevonden werden. Dit bleek niet het geval. De drie populairste activiteiten bleken “Kiezen wat ik lees”, “Kiezen waar of wanneer ik lees” en “Zelf het boekniveau kiezen”. Mogelijke kanttekeningen aan het onderzoek zijn onder andere de COVID-19 maatregelen die de dataverzamelingsperiode anders deed inrichten, maar ook meer inhoudelijke discussiepunten zoals uitkomsten uit dit onderzoek die niet overeen kwamen met de literatuur. Relatie bleek in de literatuur de sterke voorspeller te zijn van leesmotivatie, maar autonomie bleek in dit onderzoek het populairst. Tenslotte worden er adviezen gegeven voor in de praktijk, aansluitend bij het onderzoek, onderbouwd door de literatuur.Show less
Er bestaat al veel kwantitatief onderzoek over belangenbehartiging op (inter)nationaal niveau. Deze studie past deze theorieën over succesfactoren in beleidsbeïnvloeding toe op het lokale niveau,...Show moreEr bestaat al veel kwantitatief onderzoek over belangenbehartiging op (inter)nationaal niveau. Deze studie past deze theorieën over succesfactoren in beleidsbeïnvloeding toe op het lokale niveau, specifiek op een opkomende vertegenwoordigende institutie: dorpsraden. Deze vergelijkende gevalsstudie naar vier dorpsraden in Alphen aan den Rijn verklaart de verschillen in toegeschreven invloed op het gemeentelijke beleid. De analyse, op basis van zeven interviews met zowel vertegenwoordigers van de dorpsraden als publieke professionals en 164 media-artikelen, laat voor nagenoeg alle gebruikte theorieën ook op lokaal niveau empirisch bewijs zien. Samenwerking en coalitievorming, timing, diversiteit in venues en input en het beschikken over relevante informatie dragen bij aan het succes van de beleidsbeïnvloeding van dorpsraden en verklaren de verschillen in succes in de beleidsbeïnvloeding. Daarmee biedt deze studie relevante handvatten om opkomende dorpsraden verder gestalte te geven.Show less
De rechter wordt niet alleen landelijk, maar ook lokaal regelmatig betrokken bij natuurzaken, ingeschakeld door milieuorganisaties. Wat verklaart de Nederlandse juridisering van natuurregelgeving?...Show moreDe rechter wordt niet alleen landelijk, maar ook lokaal regelmatig betrokken bij natuurzaken, ingeschakeld door milieuorganisaties. Wat verklaart de Nederlandse juridisering van natuurregelgeving? Deze vraag tracht dit onderzoek te beantwoorden middels Causal Process Tracing van een single casestudy, gebruikmakend van documentanalyse en interviews. Er wordt bekeken of en met welke afwegingen ten eerste het implementation gap plaatsvindt en ten tweede een belangengroep juridische actie onderneemt. De afwegingen van de verschillende actoren in het beleidsproces zijn bovendien achterhaald met behulp van ‘multi-s’ benaderingen, zoals multi-level goverance, horizontal governance en het multi-issue perspectief. Met dit onderzoek is het onderbelichte juridische aspect gekoppeld aan onderzoek naar het implementation gap en sociale bewegingen.Show less
Uit onderzoek blijkt dat de representatie van achtergestelde groepen positieve resultaten voor deze groepen genereert (Andrews en Johnston Miller 2013; Bradbury & Kellough, 2007; Hong, 2017;...Show moreUit onderzoek blijkt dat de representatie van achtergestelde groepen positieve resultaten voor deze groepen genereert (Andrews en Johnston Miller 2013; Bradbury & Kellough, 2007; Hong, 2017; Selden, 1997). De theorie van de representatieve bureaucratie gaat over de representatie van achtergestelde groepen en is in twee hoofdvormen op te delen. Passieve representatie gaat over in hoeverre een achtergestelde groep wordt gerepresenteerd door ambtenaren binnen overheidsorganisaties (Dhillon & Meier, 2020). Actieve representatie gaat over hoe individuele ambtenaren zich inzetten voor de belangen van mensen met dezelfde achtergrond als die van de ambtenaar. In dit onderzoek wordt gekeken naar de representatie van gender in het primair onderwijs. Er wordt zowel gekeken naar de representatie van vrouwen, een groep die onder andere een achtergestelde positie heeft op de arbeidsmarkt, als van mannen, een groep die volgens steeds meer Nederlanders een achtergestelde positie heeft in het onderwijs (Driessen & de Lange, 2010; Rietveld-Van Wingerden, 2005). In dit onderzoek wordt gekeken naar hoe docenten denken over genderverschillen en de representatie van gender en hoe docenten leerlingen van hun gender actief representeren. Daarnaast wordt gekeken welke factoren invloed hebben op de actieve representatie van gender. Er wordt hierbij gekeken naar de factoren: hiërarchie, stratificatie, critical mass en steun van docenten, de missie van de school en professionalisering. Het onderzoek probeert een antwoord te geven op de onderzoeksvraag: Welke factoren zijn van invloed op actieve genderrepresentatie in het primair onderwijs? In het huidige onderzoek zijn tien docenten die lesgeven aan groep 7 en 8 op tien verschillende scholen in Nederland geïnterviewd. De interviews vonden online plaats aan de hand van een semigestructureerde interviewleidraad en zijn vervolgens getranscribeerd en gecodeerd. Uit de interviews komt naar voren dat docenten met name verschillen zien tussen jongens en meisjes in hun gedrag, bijvoorbeeld dat jongens fysieker zijn dan meisjes en meisjes zich beter kunnen concentreren dan jongens. In de leerprestaties en het verwachte middelbare schoolniveau van de leerlingen zien de docenten geen verschillen. De meerderheid van de docenten gaat anders om met jongens dan met meisjes. Zo mogen jongens langer doorgaan met stoeien en krijgen jongens meer kansen dan meisjes wanneer zij door de les heen praten. Niet alle docenten gaan anders om met jongens dan meisjes en de lesinstructie is bij vrijwel alle docenten voor jongens en meisjes hetzelfde. 4 De docenten benoemen meerdere verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke docenten. Zo kunnen mannelijke docenten beter out of the box denken, beter hun gevoelens aan de kant zetten en sneller beslissingen nemen dan vrouwelijke docenten. Daarnaast kunnen mannelijke docenten beter omgaan met het haantjesgedrag en grove spelgedrag van jongens dan vrouwelijke docenten en bedenken mannelijke docenten andere activiteiten dan vrouwelijke docenten. De meerderheid van de docenten denkt niet dat meisjes beter presteren bij een vrouwelijke docent, maar denkt wel dat jongens beter presteren bij een mannelijke docent. Dit komt volgens de docenten omdat mannelijke docenten beter inspelen op de interesses van jongens, jongens meer laten bewegen in de les en jongens beter begrijpen dan vrouwelijke docenten. Zowel de mannelijke docenten als de vrouwelijke docenten weten weinig tot geen voorbeelden te noemen van hoe zij zich actief inzetten voor meisjes in hun klas. Wel komen de docenten met een aantal voorbeelden van hoe zij zich actief inzetten voor jongens, bijvoorbeeld door het regelen van een voetbalveld waar jongens hun energie kwijt kunnen of door jongens langer te laten stoeien dan meisjes. Voor de meerderheid van de onderzochte factoren waaronder hiërarchie, stratificatie, missie van de school en professionalisering van docenten zijn in dit onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat deze invloed hebben op de actieve representatie van gender. Dit geldt ook voor de missie van de school en voor de professionalisering van docenten, al kan het benoemen van genderverschillen in de missie van de school of het volgen van een cursus over genderverschillen er wel voor zorgen dat docenten anders omgaan met jongens en meisjes. Er is wel een aanwijzing gevonden dat een critical mass van mannelijke docenten invloed heeft op de representatie van jongens. Eén van de docenten benoemt dat er een verandering in de cultuur van de school ontstond toen er een tweede mannelijke docent op zijn school kwam werken. Het lijkt erop dat het hebben van meer dan één mannelijke docent voor een grotere invloed van mannelijke docenten zorgt. Het is niet duidelijk of deze cultuurswitch er ook voor zorgt dat mannelijke docenten zich vaker actief inzetten voor jongens in hun klas. Wel komt naar voren dat vrouwelijke docenten andere inzichten krijgen over hoe zij om kunnen gaan met jongens wanneer ze contact hebben met hun mannelijke collega’s. Op deze manier hebben de mannelijke docenten actief invloed op de jongens op hun school. Het antwoord op de onderzoeksvraag van deze scriptie is dat de onderzochte factoren weinig tot geen invloed hebben op de actieve representatie van gender in groep 7 en 8 van het Nederlandse primair onderwijs.Show less
Experimental research has repeatedly shown that the use of rewards can effectively promote cooperative behaviour in social groups. However, studies have only examined the effectiveness of rewards...Show moreExperimental research has repeatedly shown that the use of rewards can effectively promote cooperative behaviour in social groups. However, studies have only examined the effectiveness of rewards in uniform groups, and not whether rewards are effective in pluriform groups including people from different backgrounds. We investigate the effectiveness of rewards in promoting cooperation in pluriform groups in a social dilemma context. In a Public Goods game, we manipulate the ability of rewarders to distinguish in rewarding group members differently. We found that rewards were not effective when the rewarder could distinguish, which is not in line with our predictions based on the Bounded Generalized Reciprocity (BGR) theory and Social Identity Theory (SIT). The results suggest that people favour a fair allocation of rewards over reputational concerns. This has implications for the extent to which the SIT and BGR predict behaviour and how rewards should be implemented in real-world social dilemmas.Show less
Hebben bedrijven of maatschappelijke organisaties meer succes in het beïnvloeden van beleid? Over die vraag buigen public affairs wetenschappers zich al langere tijd. In deze scriptie is antwoord...Show moreHebben bedrijven of maatschappelijke organisaties meer succes in het beïnvloeden van beleid? Over die vraag buigen public affairs wetenschappers zich al langere tijd. In deze scriptie is antwoord gegeven op die vraag in de context van de Nederlandse energietransitie. Er is een kwalitatieve documentanalyse uitgevoerd van 202 position papers van belangengroepen op 22 beleidsissues verspreid over vier energie- en klimaatwetten. Op basis van deze zelf verzamelde data is een empirische regressieanalyse uitgevoerd. Wat blijkt? Noch bedrijven noch maatschappelijke organisaties hebben significant meer succes in het bereiken van hun lobbydoelen. Die machtsbalans blijft in stand door de beleidscapaciteit van bedrijven en de maatschappelijke legitimiteit die maatschappelijke organisaties meebrengen. Ook kan gesteld worden dat bedrijven die de energietransitie willen versnellen vaker hun lobbydoelen bereiken dan zij die de energietransitie vertragen. Greenwashing is hierin een onsuccesvolle tactiek gebleken, terwijl beleidsmakers ontvankelijker zijn voor het onderbouwen van een position paper met het benadrukken van een betaalbare en duurzame energietransitie met positieve economische gevolgen voor Nederland.Show less