De klimaatwetenschap is van cruciaal belang om de gesignaleerde klimaatproblematiek te onderzoeken en op te lossen, maar uit onderzoek blijkt dat deze benodigde wetenschap nog regelmatig...Show moreDe klimaatwetenschap is van cruciaal belang om de gesignaleerde klimaatproblematiek te onderzoeken en op te lossen, maar uit onderzoek blijkt dat deze benodigde wetenschap nog regelmatig onvoldoende wordt gevonden of gebruikt door beleidsmakers. Er is namelijk sprake van een kloof tussen wetenschap en beleid, waardoor klimaatkennis moeizaam een weg baant van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatbeleid. Met het oog op deze problematiek is onderzoek gedaan naar het kennisgebruik van beleidsmakers bij de Nederlandse klimaatstrategieën aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe wordt kennis gebruikt door beleidsmakers voor de Nederlandse klimaatstrategieën en welke factoren hebben invloed op dit kennisgebruik?’ De Nederlandse klimaatstrategieën bestaan uit twee verschillende strategieën: klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Er zijn in totaal 15 beleidsmakers van ministeries en onderzoekers van kennisinstellingen die zich bezighouden met deze klimaatstrategieën geïnterviewd. De resultaten uit de interviews zijn gecodeerd aan de hand van de beschreven literatuur uit het theoretisch kader. Uit deze resultaten zijn drie verschillende conclusies gekomen. De eerste conclusie van dit rapport is dat kennis voor de klimaatstrategieën op verschillende manieren en schaalniveaus door beleidsmakers wordt gebruikt. Kennis wordt door beleidsmakers het meest gebruikt vanuit een vaak voorkomende wisselwerking tussen vraag en aanbod van de wetenschap. Dit soort kennisgebruik speelt zich voornamelijk af bij specifieke vraagstukken, waarbij een beleidsmaker één vraag of meerdere vragen uitzet bij een onderzoeker, voor een relatief eenvoudig antwoord. Voor grote klimaatprogramma’s of -akkoorden wordt kennis meer gebruikt vanuit een constructivistische samenwerking tussen meerdere stakeholders. Dit soort kennisgebruik komt in vergelijking met de relatief eenvoudige vraagstukken minder vaak voor, omdat deze grote ‘kennisprojecten’ ook minder opgezet worden vanuit het ministerie. De tweede conclusie stelt dat vier factoren in verschillende mate van invloed zijn op de klimaatstrategieën. Deze factoren zijn: de invloed van kennisinstellingen en tussenpersonen, de invloed van politieke besluitvorming, de mate van onzekerheid van de kennis, en de invloed van middelen en competenties vanuit de overheid. De derde conclusie beargumenteert dat een variatie in het kennisgebruik van beide strategieën aanwezig is. Er is namelijk een verschil in de beïnvloeding van factoren en kennisgebruik op het beleid van de strategieën. Beleidsmakers van klimaatmitigatie hebben te maken met een scala aan beleidsterreinen en -opties, politieke belangen en stakeholders die invloed kunnen hebben op de keuze voor het uiteindelijke klimaatbeleid en bijbehorende kennisgebruik. Voor beleidsmakers van klimaatadaptatie is hun kennisgebruik grotendeels afhankelijk van de klimaatscenario’s (en bijbehorende onzekerheid). Daarnaast is het kennisgebruik bij klimaatadaptatie – relatief gezien – eenvoudiger. De beleidsopties en bijbehorend kennisgebruik worden minder beïnvloed door de maatschappelijke, politieke en culturele aspecten, maar ook omdat de vraagstukken van het adaptatiebeleid rechtlijniger zijn, waardoor er minder behoefte is voor politiek debat. De beperkingen van dit onderzoek komen voort uit het aantal geïnterviewde beleidsmakers, wat de representativiteit van de onderzoekseenheden en de grootschaligheid van het onderzoek aantast. Hierdoor is dit onderzoek beperkt in het geven van verdiepend inzicht in het kennisgebruik van een specifiek beleidsterrein. Om de beperkingen van dit onderzoek te compenseren, wordt het aanbevolen om een casestudy naar het kennisgebruik van een klimaatprogramma of klimaatbeleidsterrein te doen. Ten tweede wordt de suggestie gedaan om verder (kwantitatief) te duiden welke factor zwaarder weegt bij het kennisgebruik van beleidsmakers. Tenslotte worden er praktische aanbevelingen gegeven, voortkomend uit de gesprekken met beleidsmakers en onderzoekers. Het wordt ten eerste aanbevolen om, in het kader van continuïteit en beleidsgeheugen, beleidsmakers langer op een plek te laten zitten binnen het ministerie en meer te investeren in personeel voor het klimaatbeleid. Ten tweede wordt de (nieuwe) Nederlandse Minister van Klimaat en Energie en zijn ambtenaren aanbevolen de verschillende klimaatbeleidsterreinen integraal aan elkaar te verbinden en een langetermijnvisie te maken en te bewaken. Daarnaast wordt de voorkeur gegeven om zoveel mogelijk beleidsterreinen bij één ministerie te beleggen, zodat één minister eindverantwoordelijk is voor het gehele klimaatbeleid en zo ook de urgentie van beleidsterreinen bewaakt. Tot slot wordt de suggestie gedaan dat de kennis vanuit de wetenschap beleidsrelevanter voor de beleidsmaker gemaakt moet worden. Onderzoekers geven als suggestie dat zij vaker met beleidsmakers aan tafel willen zitten om verwachtingen uit te spreken en een mogelijke mismatch te voorkomen.Show less