Een kind opvoeden met gedragsproblemen kan voor ouders een hele opgave zijn. Er zijn verschillende type gedragsproblemen zoals onder andere autisme kenmerken, internaliserend en externaliserend...Show moreEen kind opvoeden met gedragsproblemen kan voor ouders een hele opgave zijn. Er zijn verschillende type gedragsproblemen zoals onder andere autisme kenmerken, internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Volgens ‘the proposed model’ van Abidin kan het beeld dat ouders van zichzelf hebben als opvoeder beïnvloed worden door verschillende factoren waaronder kindfactoren zoals gedragsproblemen. Als de ouder een negatief beeld van zichzelf vormt naar aanleiding van die verschillende factoren zorgt dit voor stress. Om hier meer inzicht in te krijgen is er met dit onderzoek gekeken naar het verband tussen probleemgedrag bij een kind en ouderlijke stress. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van gedragsproblemen bij kinderen op ouderlijke stress en welk type probleemgedrag de meest voorspellende waarde heeft voor ouderlijke stress. Er is onderscheid gemaakt tussen autisme kenmerken, internaliserend probleemgedrag en externaliserend probleemgedrag. De steekproef van dit onderzoek bestond uit 47 kinderen tussen de 3,5 en 7 jaar oud. De ouders van deze kinderen hebben vragenlijsten ingevuld over de stress die zij ervaren in de opvoeding en over het (probleem)gedrag van hun kind. De verwachtingen waren dat externaliserende gedragsproblemen de grootste invloed zouden hebben op ouderlijke stress. Het onderzoek toont aan dat er een sterk verband is tussen gedragsproblemen bij kinderen en ouderlijke stress. Voornamelijk autisme kenmerken en externaliserend gedrag hebben een voorspellende waarde voor probleemgedrag en dan met name agressief gedrag.Show less
Achtergrond: Uit onderzoek blijkt prevalentie van agressief gedrag onder de populatie met Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) hoog. Doel: Huidige studie onderzoekt kenmerken van ASS in relatie tot...Show moreAchtergrond: Uit onderzoek blijkt prevalentie van agressief gedrag onder de populatie met Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) hoog. Doel: Huidige studie onderzoekt kenmerken van ASS in relatie tot agressief gedrag. Methoden: Ouders van 45 Nederlandse kinderen in de leeftijd van 3 tot 6.3 jaar vulden een tweetal vragenlijsten in over hun kind. De steekproef bevatte 16% meisjes en 84% jongens. Kenmerken van ASS werden gemeten met de Social Responsiveness Scale. Agressief gedrag werd gemeten met de Child Behavior Checklist. Resultaten: Hoewel sociaal bewustzijn, sociale cognitie, sociale motivatie, sociale communicatie en autistische preoccupaties allen sterk positief samenhingen met agressief gedrag, bleek in huidig onderzoek sociale communicatie de enige significante voorspeller van agressief gedrag (R2=.38). Conclusie/discussie: Huidig onderzoek biedt een breed scala aan aanknopingspunten, dat kan leiden tot sterke toename in wetenschappelijke kennis en belangrijke bijdrage kan leveren aan praktijk en mogelijk wijze waarop interventie voor agressief gedrag in de toekomst wordt toegepast.Show less
Achtergrond: Angstproblematiek wordt relatief vaak in verband gebracht met kenmerken van Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) (Sukhodolsky et al., 2008). Mogelijk ontstaan angstproblemen bij jonge...Show moreAchtergrond: Angstproblematiek wordt relatief vaak in verband gebracht met kenmerken van Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) (Sukhodolsky et al., 2008). Mogelijk ontstaan angstproblemen bij jonge kinderen met ASS kenmerken door problemen in emotieregulatie (White et al., 2014). Doel: Deze studie onderzocht de relatie tussen autisme kenmerken en angst bij jonge kinderen en is voor zover bekend de eerste die hierbij keek naar mediatie door emotieregulatie. Methode: Via Centrum Autisme en reguliere basisscholen zijn 47 kinderen geworven tussen de 3 en 6 jaar oud (M=4.64; SD=0.96). Ouders vulden vragenlijsten in over de autisme kenmerken, emotieregulatieproblemen en angstproblemen van hun kinderen. Autisme kenmerken zijn gemeten met de Social Responsiveness Scale (SRS), emotieregulatie met de Behavior Rating Inventory of Executive Functioning – Preschool Version (BRIEF-P), angstproblemen met de Child Behavior Checklist 1½-5 (CBCL/1½-5). Resultaten: Autisme kenmerken waren een significant positieve voorspeller voor emotieregulatieproblemen (β = .59, p < .001) en angstproblemen (β = .79, p < .001). Emotieregulatieproblemen waren een significant positieve voorspeller voor angstproblemen (β = .38, p = .001). Er is een partiële mediatie van emotieregulatie gevonden tussen autisme kenmerken en angstproblemen; z = 2.92, p = .004. Conclusie: De resultaten geven een eerste aanwijzing voor het bestaan van een indirecte relatie tussen autisme kenmerken en angst via emotieregulatie. Tegelijkertijd lijkt er ook een directe relatie te bestaan tussen autisme kenmerken en angst of zijn mogelijk andere factoren dan emotieregulatie van invloed op de ontwikkeling van angstproblemen bij kinderen met autisme kenmerken.Show less
Achtergrond: Onderzoekers zijn steeds meer van mening dat een gebrek aan communicatieve vaardigheden bij kinderen verband houdt met het hebben van agressieproblemen. Dit verband is echter weinig...Show moreAchtergrond: Onderzoekers zijn steeds meer van mening dat een gebrek aan communicatieve vaardigheden bij kinderen verband houdt met het hebben van agressieproblemen. Dit verband is echter weinig onderzocht bij kinderen uit een jonge populatie. Agressieproblemen worden hierbij steeds vaker in verband gebracht met Autisme Spectrum Stoornissen (ASS). Tevens is bekend dat kinderen met een ASS meer moeite hebben met communicatieve vaardigheden vergeleken met kinderen zonder een ASS. Doel: Het doel van deze studie is om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen deze agressieproblemen en communicatieve vaardigheden bij jonge kinderen in de leeftijdscategorie van 3 tot 7 jaar. Ook de rol van autismekenmerken wordt hierbij onderzocht. Methode: De steekproef van dit onderzoek bestond uit 46 kinderen. Hiervan behoorden 22 kinderen tot de laag ASS groep en 24 kinderen behoorden tot de hoog ASS groep. Kinderen uit de hoog ASS groep hadden relatief veel autismekenmerken in vergelijking met kinderen uit de laag ASS groep, welke relatief weinig autismekenmerken hadden. De steekproef bestond uit 39 jongens en 7 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 4.59 jaar. Om agressieproblemen te meten is de CBCL 1.5-5 gebruikt en voor het in kaart brengen van de communicatieve vaardigheden is de CCC-2-NL gebruikt. Autismekenmerken zijn gemeten met de SRS. Resultaten: Kinderen met relatief veel autismekenmerken hebben gemiddeld meer agressieproblemen, meer algemene communicatieproblemen en meer pragmatische taalproblemen dan kinderen met relatief weinig autismekenmerken. Tevens is er een negatief verband gevonden tussen communicatieve vaardigheden en agressieproblemen bij de totale steekproef. Communicatieproblemen voorspelden significant agressieproblematiek. Conclusie: Het verband tussen communicatieve vaardigheden en agressieproblemen bestaat dus ook bij jonge kinderen in de leeftijdscategorie van 3 tot 7 jaar.Show less
Introductie: In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillen in empathie en agressie tussen kinderen met autismekenmerken en agressieproblemen, kinderen met alleen agressieproblemen en kinderen...Show moreIntroductie: In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillen in empathie en agressie tussen kinderen met autismekenmerken en agressieproblemen, kinderen met alleen agressieproblemen en kinderen die zich normaal ontwikkelen. Daarnaast wordt er gekeken of problemen met empathie gerelateerd zijn aan agressieproblemen. Verwacht wordt dat bij de kinderen met autismekenmerken cognitieve empathie minder aanwezig is dan bij kinderen met minder tot geen autismekenmerken. Doordat kinderen met autisme meer frustratie ervaren, wordt verwacht dat kinderen met meer autismekenmerken meer reactieve agressie laten zien dan kinderen die minder autismekenmerken laten zien. Methode: Er wordt gekeken naar drie verschillende groepen, bestaande uit jongens tussen de acht en twaalf jaar. 1) De autismegroep, bestaande uit jongens die naast de autismekenmerken ook agressieproblemen vertonen, 2) de agressiegroep, bestaande uit jongens met een ODD en/of CD diagnose en 3) de controlegroep. Met de BES vragenlijst is zowel de cognitieve, affectieve als de totale empathie gemeten. Voor totale, reactie- en proactieve agressie is de IRPA vragenlijst gebruikt. Voor het meten van autismekenmerken is de SRS gebruikt. Resultaten: Uit het onderzoek kwam naar voren dat jongens met autismekenmerken een mindere mate van cognitieve empathie laten zien. In de autismegroep (M=25.43; SD=19.53) en agressiegroep (M=23.22; SD=17.27) kan gesproken worden van meer reactieve agressie in vergelijking met de controlegroep (M=7.40; SD=9.02). Daarentegen bleek dat er geen significant verschil aan te tonen was in reactieve agressie voor de autismegroep (M=25.43; SD=19.53) en de agressiegroep (M=23.22; SD=17.27). Binnen de autismegroep is gebleken dat cognitieve empathie niet direct gerelateerd was aan agressieproblemen. Discussie: Voor vervolg onderzoek is het van belang dat er met grotere en equivalente groepen wordt gewerkt. Er moet gekeken worden naar een ander onderliggend mechanisme dat agressieproblematiek bij kinderen met autisme kan verklaren. Hierbij is het van belang dat er verschillende achtergrondvariabelen worden meegenomen.Show less
Achtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er...Show moreAchtergrond: Stress heeft veel gevolgen voor de ontwikkeling van het jonge kind. De emotie- en stressregulatie ontwikkelt zich onder invloed van de relatie tussen ouder en kind. Mogelijk is er samenhang tussen de variabelen ‘stress van de ouder’, ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress van het kind’. Gesuggereerd wordt dat kinderen met autismespectrumstoornis (ASS) en hun ouders meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Gezien het gebrek aan onderzoek naar stress bij jonge kinderen met en zonder ASS en gezien de ernstige gevolgen van stress is het van belang meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen eerder genoemde variabelen. Doel: het beantwoorden van de onderzoeksvraag ‘in hoeverre zijn de factoren emotieregulatie van het kind en stress bij de ouder gerelateerd aan stress bij het kind?’ en daarmee bij te dragen aan de kennis over stress bij jonge kinderen met en zonder ASS. Methode: Dit onderzoek is uitgevoerd bij 47 kinderen tussen de 3 en 7 jaar (M=4.6) en hun moeders. Er waren 42 jongens en 5 meisjes. 12 kinderen hadden ASS. Ouders hebben de BRIEF-P, de SSS en de NOSI ingevuld. Resultaten: Er is samenhang tussen de variabelen ‘emotieregulatie van het kind’ en ‘stress bij het kind’ en tussen ‘stress bij de ouder’ en ‘stress bij het kind’. Stress van de ouder voorspelt de stress van het kind beter dan de emotieregulatie van het kind. Daarnaast blijkt dat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld significant meer stress ervaren dan kinderen zonder ASS en hun ouders. Conclusie: Hoe slechter de emotieregulatie van het kind en hoe meer stress van de ouder, hoe meer stress bij het kind. Omdat kinderen met ASS en hun ouders gemiddeld meer stress ervaren, zou deze samenhang voor hen van groter belang kunnen zijn. Er moet meer onderzoek gedaan worden om de onderliggende mechanismen van deze verbanden te vinden om vervolgens betere interventies te ontwikkelen.Show less
Achtergrond: Onderzoek heeft aangetoond dat gebrekkige executieve functies en autismekenmerken gepaard kunnen gaan met agressief gedrag. Deze relatie is echter nog weinig bestudeerd bij jonge...Show moreAchtergrond: Onderzoek heeft aangetoond dat gebrekkige executieve functies en autismekenmerken gepaard kunnen gaan met agressief gedrag. Deze relatie is echter nog weinig bestudeerd bij jonge kinderen. Doel: In de huidige studie wordt er onderzocht in hoeverre executieve functies (inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen) en autismekenmerken gerelateerd zijn aan agressief gedrag bij jonge kinderen tussen de 3 en 7 jaar oud. Er is gekeken naar eventuele groepsverschillen in executieve functies en agressief gedrag tussen kinderen met veel en weinig autismekenmerken en er is onderzocht in hoeverre autismekenmerken en executieve functies dienen als voorspeller van agressief gedrag. Methode: In totaal namen er 46 participanten deel aan het onderzoek, waarvan er 24 kinderen veel autismekenmerken en 22 kinderen weinig autismekenmerken vertoonden. De steekproef bestond uit 39 jongens en zeven meisjes met een leeftijd tussen de 2.98 en 6.24 jaar. De metingen van de executieve functies, het agressieve gedrag en de autismekenmerken werden verricht met behulp van de BRIEF-P, de CBCL 1,5-5 en de SRS. Resultaten: Kinderen met veel autismekenmerken hebben slechtere executieve functies en vertonen meer agressief gedrag dan de kinderen met weinig autismekenmerken. Daarnaast zijn zowel inhibitieproblemen (ß = .47, p = .002) als cognitieve inflexibiliteit (ß = .30, p = .041) significante voorspellers van agressief gedrag. De relatie met het inhibitievermogen is het meest sterk gebleken. Werkgeheugen en autismekenmerken blijken niet significant gerelateerd aan agressie bij het jonge kind. Discussie: Inhibitie en cognitieve flexibiliteit zijn al op jonge leeftijd gerelateerd aan agressief gedrag. Het is dus van belang om vroeg te starten met interventies, zodat de ontwikkeling van het agressieve gedrag voorkomen kan worden.Show less
Achtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek...Show moreAchtergrond: Uit onderzoek blijkt dat slechte emotieregulatie gepaard gaat met meer dagelijkse stress. Ook autismekenmerken zijn gekoppeld aan meer dagelijkse stress. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar emotieregulatie en autismekenmerken in relatie tot dagelijkse stress bij jonge kinderen. Doel: Het doel van het onderzoek was om te beschrijven in hoeverre emotieregulatie en autismekenmerken gerelateerd zijn aan dagelijkse stress bij kinderen tussen de 3 en 7 jaar. Daarnaast is onderzocht of er een verschil is in emotieregulatie en dagelijkse stress tussen kinderen met veel en kinderen met weinig autismekenmerken. Methode: De steekproef bestond uit 46 participanten, waarvan 24 kinderen met veel en 22 kinderen met weinig autismekenmerken. Er deden 39 jongens en 7 meisjes mee aan het onderzoek, met een gemiddelde leeftijd van 4.59 jaar. De variabelen zijn gemeten aan de hand van vragenlijsten over het kind die de ouders moesten invullen. Emotieregulatie is gemeten met de BRIEF-P, dagelijkse stress is gemeten aan de hand van de SSS en autismekenmerken met de SRS. Resultaten: Zoals verwacht hebben kinderen met veel autismekenmerken een slechtere emotieregulatie en ervaren zij meer dagelijkse stress dan kinderen met weinig autismekenmerken. Daarnaast blijkt, zoals verwacht, dat emotieregulatie en autismekenmerken beide voorspellers zijn voor dagelijkse stress (emotieregulatie: β = .36, p = .009 en autismekenmerken: β = .46, p = .001). Discussie: Het onderzoek geeft nieuwe wetenschappelijke inzichten. De resultaten laten zien dat slechtere emotieregulatie en meer autismekenmerken al op jonge leeftijd gepaard gaan met meer dagelijkse stress. In vervolgonderzoek kan gekeken worden of de relatie tussen emotieregulatie en dagelijkse stress anders is bij kinderen met autisme in vergelijking met kinderen zonder autisme.Show less
Abstract In dit onderzoek is onderzocht welke relatie er te vinden was tussen communicatievaardigheden en autismekenmerken bij kinderen tussen de 42 en 72 maanden. Daarnaast is onderzocht of er...Show moreAbstract In dit onderzoek is onderzocht welke relatie er te vinden was tussen communicatievaardigheden en autismekenmerken bij kinderen tussen de 42 en 72 maanden. Daarnaast is onderzocht of er verschillen waren in pragmatische en semantische vaardigheden van kinderen met en zonder autismekenmerken. Het onderzoek ( N = 47) bestond uit 40 jongens met een gemiddelde leeftijd van 4.7 jaar en zeven meisjes met een gemiddelde van 4.6 jaar. De algemene psychopathologie van de kinderen werd berekend door de Child Behavior Checklist (CBCL). Om de semantische en pragmatische vaardigheden van de kinderen te berekenen, werd gebruik gemaakt van de Children’s Communication Checklist (CCC-2-NL). De autismekenmerken van de kinderen werden berekend door de Social Responsiveness Scale (SRS). Aan de hand van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de communicatievaardigheden van kinderen zonder autisme beter waren dan kinderen die meer autismekenmerken vertoonden. Tevens werd een positief verband tussen pragmatiek, semantiek en autismekenmerken gevonden met pragmatiek als sterkste voorspeller op de mate van autismekenmerken bij het kind. Verder onderzoek is noodzakelijk om te onderzoeken of andere communicatievaardigheden ook verminderd zijn bij kinderen die meer autismekenmerken hebben en welke interventies kunnen helpen bij de verbetering van de communicatievaardigheden.Show less
Achtergrond: Opvoedgedrag van een ouder speelt een belangrijke rol in de ontplooiing en gezondheid van een kind. Probleemgedrag van een kind hangt waarschijnlijk samen met het opvoedgedrag. Een...Show moreAchtergrond: Opvoedgedrag van een ouder speelt een belangrijke rol in de ontplooiing en gezondheid van een kind. Probleemgedrag van een kind hangt waarschijnlijk samen met het opvoedgedrag. Een kind met ASS ervaart meer probleemgedrag dan een kind zonder stoornissen. Doel: In dit onderzoek staat centraal of er een verband is tussen specifieke ASS kenmerken en een positieve en negatieve opvoedingsstijl. Verwacht wordt dat ASS kenmerken samenhangen met een negatieve en positieve opvoedingsstijl. Methode: In totaal hebben 47 kinderen deelgenomen aan het onderzoek met een gemiddelde leeftijd van 4.64 jaar (SD=0.96). Voor dit onderzoek is een oudervragenlijst, de APQ, gebruikt om de opvoedingsstijl in kaart te brengen. Om de ASS kenmerken in kaart te brengen is de SRS gebruikt. Resultaten: Het ASS kenmerk sociale cognitie hangt significant negatief samen met een positieve opvoedingsstijl. Er zijn geen significante verbanden gevonden tussen sociaal bewustzijn, sociale communicatie, sociale motivatie, sociale preoccupaties en de totale ASS kenmerken met de positieve opvoedingsstijl. Eveneens zijn er geen significante verbanden gevonden tussen alle bovengenoemde ASS kenmerken en de negatieve opvoedingsstijl. Conclusie: Meer problemen in sociale cognitie gaan gepaard met een minder positieve opvoedingsstijl van de ouder. Het lijkt daarom van belang om in verder onderzoek ASS op te splitsen in meerdere kenmerken in plaats van ASS in het algemeen. Hierdoor kan ook duidelijk worden welke aspecten van ASS invloed hebben op de opvoedingsstijl van de ouders. Daarmee zullen waarschijnlijk betere uitkomsten van het kind gepaard gaan.Show less
Achtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit...Show moreAchtergrond: In dit onderzoek werd gekeken naar kinderen met agressieproblematiek. Agressie is geassocieerd met minder empathisch vermogen of het hebben van psychopathische trekken. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat kinderen met agressieproblematiek meer psychopathische trekken kunnen hebben en minder empathisch kunnen zijn. Er werd aan de hand van eerdere onderzoeken verwacht dat meer agressieve kinderen hoger scoren voor psychopathische trekken en lager scoren voor empathisch vermogen. Methode: In dit onderzoek werden 103 kinderen onderzocht. De vragenlijsten die in dit onderzoek aan bod kwamen zijn: de ‘Antisocial Processing Screening Device-Parent Form’ (APSD-PF) om psychopathische trekken te meten, de ‘Basic EmpathyScale’ (BES) voor empathie en de ‘Instrument for Reactive and ProacticveAgression’(IRPA) voor agressie. Resultaten: Zoals verwacht werd in dit onderzoek een significante negatieve correlatie gevonden tussen totale empathie scores en agressie(r(101) = -.240, p = .016). Er werd ook een significante positieve correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en proactieve agressie (r(101) = .548, p< .001). Er werd echter geen significante correlatie gevonden tussen psychopathische trekken en reactieve agressie. Uit de multipele regressie is gebleken dat de mate van impulsiviteit, de mate van agressie bij kinderen voorspelt(β = .430, t(73) = 3.52, p = .001). Discussie: De gevonden resultaten kwamen overeen met eerdere onderzoeken. Zoals verwacht kon op basis van de resultaten geconcludeerd worden dat kinderen met agressie problematiek een hogere mate van psychopathische trekken vertonen en minder empathisch vermogen hebben.Show less
Inleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag....Show moreInleiding – Onderzoek naar de etiologie van antisociaal van gedrag heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over verschillende subgroepen van adolescenten en kinderen met ernstig probleemgedrag. De aanwezigheid van CU-trekken is een onderscheidende factor, evenals het onderliggende gebrek aan angst of ‘fearlessness’. Dit verkennende onderzoek begeeft zich op het snijvlak van kind-temperament en ouderlijk opvoedgedrag om een aangrijpingspunt voor interventie te localiseren. Verwacht wordt dat jongens met zowel een lage als hoge angstgevoeligheid onder invloed van een positieve ouderlijke opvoedingsstijl lager scoren op de aanwezigheid van psychopathische trekken. Voor de laag-angstgevoelige groep geldt deze verwachting vooral voor de dimensie CU-trekken, voor de hoog-angstgevoelige groep voor de dimensies Grandioos-Manipulatief en Impulsief-Onverantwoordelijk. Methode – 64 jongens van 8-12 jaar (M = 9.66, SD = 1.29), waarvan 53,2% met en 46,8% zonder gedragsproblemen (DBD), werden met behulp van de MASC, SOG-KM, SOG-KV en YPI bevraagd over angstgevoeligheid, ouderlijke positieve opvoedingsstijl en psychopathische trekken. Resultaten – Er werd alleen een hoofdeffect gevonden voor angst op psychopathische trekken, V = 0.13, F(3, 58) = 2.98, p = .039. Dit effect betrof de dimensie Grandioos-Manipulatief, F(1, 63) = 9.19, p = .004, met een significant hogere score op deze schaal voor de hoog-angstige jongens. Daarnaast was er een trend te zien op de dimensie Callous-Unemotional, F(1, 63) = 3.87, p = .054. Laag-angstgevoelige jongens scoorden lager op CU-trekken bij een positieve opvoedingsstijl. Conclusie – Het uitblijven van het verwachte hoofdeffect van positief opvoedgedrag kan verklaard worden door een onevenwichtige vertegenwoordiging van de kinderen met DBD in de hoogangstige groep. Uit literatuur blijkt dat kinderen met DBD hoger scoren op angst en hiermee de overige uitkomsten kunnen vertekenen.Show less
Introductie Huidig onderzoek richt zich op de invloed van CU traits op de relatie tussen executieve functies (EF) en agressie bij jongens tussen de acht en twaalf jaar met DBD. Verwacht werd dat de...Show moreIntroductie Huidig onderzoek richt zich op de invloed van CU traits op de relatie tussen executieve functies (EF) en agressie bij jongens tussen de acht en twaalf jaar met DBD. Verwacht werd dat de relatie tussen EF en type agressie anders zou zijn voor kinderen met DBD en CU traits dan voor kinderen met DBD zonder CU traits. Namelijk, dat bij jongens met CU traits betere EF zouden leiden tot meer proactieve agressie, terwijl minder goede EF bij jongens zonder CU traits zouden leiden tot meer reactieve agressie. Methode Proactieve en reactieve agressie is gemeten aan de hand van de IRPA vragenlijst, CU traits aan de hand van de APSD en EF zijn in kaart gebracht met de BRIEF-kind. Er wordt een moderatie toets middels ANCOVA analyse uitgevoerd om te kijken naar de associatie tussen CU traits, EF en agressie. Resultaten Afwijkende bevindingen kwamen naar voren. Hoe slechter de EF is van kinderen met DBD met CU traits, hoe meer proactieve agressie ze laten zien. Discussie Er is een sterke correlatie tussen proactieve en reactieve agressie. Het vóórkomen van de beide vormen in één individu is niet meegenomen in het onderzoek en geeft mogelijk vertekende resultaten. Heterogeniteit binnen de DBD groep speelt een grote rol in de nieuwe bevindingen.Show less
Achtergrond In dit onderzoek is gekeken in hoeverre er verschillen bestaan tussen de executieve functies (EF) van jongens met een ASS die agressief gedrag vertonen, en een controlegroep die bestond...Show moreAchtergrond In dit onderzoek is gekeken in hoeverre er verschillen bestaan tussen de executieve functies (EF) van jongens met een ASS die agressief gedrag vertonen, en een controlegroep die bestond uit jongens die geen ASS hebben en ook geen agressief gedrag vertonen. Executief functioneren valt in verschillende domeinen in te delen. Voor huidig onderzoek is gekeken naar de volgende vier categorieën: ‘volgehouden aandacht’, ‘inhibitie’, ‘cognitieve flexibiliteit’ en ‘werkgeheugen’. Het doel van dit onderzoek was om duidelijkheid te verschaffen over het bestaan van eventuele verschillen in EF tussen jongens met een ASS en agressieproblematiek, en de controlegroep. Indien er sprake was van verschillen werd bekeken wat de mate was van deze verschillen, en of deze inzichten zouden kunnen bijdragen aan (de ontwikkeling van) behandelmethoden. Methoden Voor dit onderzoek zijn er 42 jongens, in de leeftijd van 8 t/m 12 jaar, onderzocht. Daarbij werd gekeken of jongens een ASS en een DBD diagnose hadden, of dat zij in de controlegroep vielen omdat zij geen enkele diagnose hadden. De jongens kwamen een dag met hun ouder(s) naar de universiteit voor een lab sessie, en vervolgens werd(en) de ouder(s) nog tweemaal benaderd voor het telefonisch afnemen van vragenlijsten. Ook zijn er verschillende vragenlijsten bij de leerkrachten afgenomen. Vervolgens zijn er met deze gegevens analyses uitgevoerd. Resultaten Voor de analyses is gebruik gemaakt van een MANOVA en een ‘pearson correlatietest’. Er is een verschil gevonden op de variabele ‘werkgeheugen’ F(.007) = 157. 336, p < .05. Jongens met een ASS en agressief gedrag scoorden lager dan de controlegroep. Tevens is er een correlatie uitgevoerd. Hier werd een negatief verband gevonden op de score van de werkgeheugen-taak en het hebben van een ASS en DBD diagnose, op het vertonen van agressief gedrag (gemeten door de CBCL) (r = -.716, p = .000). Discussie Er is een verschil gevonden voor de variabele ‘werkgeheugen’. Hoe hoger de score op de CBCL, hoe lager de score op de taak die het werkgeheugen meet. Voor de overige variabelen zijn geen significante verschillen naar voren gekomen. Wellicht dat een vervolgonderzoek met een grotere, en beter verdeelde steekproef kan bijdragen aan meer en betere inzichten in mogelijke verschillen in EF tussen jongens met een ASS en een DBD en de controlegroep.Show less
De disruptieve gedragsstoornis is een overkoepelende term voor ODD en CD. Het type DBD zonder psychopathologische trekken, kenmerkt zich door emotionele disregulatie, wat leidt tot reactieve...Show moreDe disruptieve gedragsstoornis is een overkoepelende term voor ODD en CD. Het type DBD zonder psychopathologische trekken, kenmerkt zich door emotionele disregulatie, wat leidt tot reactieve agressie en een vijandige attributiestijl. Deze attributiestijl kan de perceptie op ouderlijk gedrag negatief beïnvloeden en zo mogelijk ook de kinduitkomsten. Het doel van dit onderzoek was: in kaart brengen of jongens tussen de 8 en 12 jaar met DBD en geen of weinig CU-traits, een modererende invloed hebben op de relatie tussen de perceptie van moeders en kinderen op ouderlijk gedrag. De steekproef omvatte 89 jongens in de leeftijd van 8-12 jaar. De perceptie van het kind op het ouderlijke gedrag van moeder, werd gemeten met de ‘Schaal voor Ouderlijk Gedrag’ (SOG) en de perceptie van moeder op eigen ouderlijk gedrag, werd gemeten met de ‘Alabama Parenting Questionaire – Parent Form’ (APQ – PF). De resultaten toonden een matige relatie tussen de perceptie van het kind op hard straffen door moeder en de perceptie van moeder op fysiek straffen van het kind. Het wel of niet zijn van een kind met DBD, heeft geen invloed op deze relatie. Dus kinderen met DBD en zonder psychopathologische trekken hebben geen andere perceptie op fysiek/hard straffen door moeder, dan kinderen zonder DBD. Omdat dit onderzoek uniek was in zijn onderzoeksgroep en vraagstelling, dient er vervolgonderzoek plaats te vinden om meer duidelijkheid te scheppen over de perceptie van kinderen met DBD op ouderlijk gedrag.Show less
Verschillende wetenschappelijke studies tonen een relatie aan tussen zwakke taalvaardigheden en verhoogd agressief gedrag. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar het niveau van taalvaardigheid...Show moreVerschillende wetenschappelijke studies tonen een relatie aan tussen zwakke taalvaardigheden en verhoogd agressief gedrag. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar het niveau van taalvaardigheid van jongens in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar met een disruptieve gedragsstoornis (DG). Dit onderzoek analyseert of jongens met DG verbaal zwakker zijn dan jongens zonder DG en daarom baat zouden hebben bij taalinterventies om hun probleemgedrag te verminderen. Zowel de DG-groep als de controlegroep bestond uit 34 jongens. Zij waren tussen de acht en twaalf jaar oud. Het agressieniveau in beide groepen werd gecontroleerd met de subschaal 'Agressief gedrag' van de Child Behavior Checklist 6-18. Verder werden de subtests 'Begrippen en aanwijzingen volgen', 'Zinnen formuleren' en 'Woordassociaties' van de Clinical Evaluation of Language Fundamentals 4-NL gebruikt om respectievelijk taalbegrip, taalproductie en verbale vloeiendheid te meten. De subtest ‘Woordkennis’ van de Wechsler Intelligence Scale for Children III-NL werd gebruikt om woordenschat te meten. De resultaten toonden geen verschil in niveau van taalbegrip, taalproductie, verbale vloeiendheid en woordenschat tussen de jongens met DG en zonder DG. Er is dus geen verband gevonden tussen taal en agressie. Wellicht waren er mediërende of modererende factoren die de resultaten hebben beïnvloed. Limitaties van deze studie waren dat de participanten alleen Noord- en Zuid- Holland vertegenwoordigden, de steekproeven klein waren, de ouders in de controlegroep hoger opgeleid waren, de leeftijdscategorie beperkt was en bijna de helft van de kinderen met DG in een eenoudergezin woonde.Show less
Achtergrond: Sociale vaardigheden zijn nodig om effectief te kunnen functioneren in de alledaagse maatschappij. Executieve functies zijn hierbij van groot belang. Slechte sociale vaardigheden...Show moreAchtergrond: Sociale vaardigheden zijn nodig om effectief te kunnen functioneren in de alledaagse maatschappij. Executieve functies zijn hierbij van groot belang. Slechte sociale vaardigheden kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat iemand slecht kan omgaan met relaties en vriendschappen en mogelijk in een sociaal isolement belandt. Dit wil men natuurlijk voorkomen. Doel: Er wordt in dit onderzoek specifiek gekeken in hoeverre executieve functies een rol spelen bij verschillende aspecten van sociale vaardigheden bij kinderen tussen de vier en acht jaar in een niet-klinische populatie. Er moet zo veel mogelijk informatie worden verzameld, zodat kinderen zo vroeg mogelijk begeleid en ondersteund kunnen worden wanneer er sprake is van een probleem met de sociale vaardigheden. Methode: In totaal deden 474 kinderen mee aan het onderzoek, afkomstig van 32 scholen uit Zuid-Holland. Bij de kinderen werden vier verschillende taken van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT) afgenomen en aan hun ouders werd gevraagd om de vragenlijst van de Social Skill Rating System (SSRS) in te vullen. Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat er geen significante correlaties zijn gevonden tussen de variabelen van de ANT en de subschaal ‘Coöperatie’. De subschaal ‘Assertie’ correleert significant negatief met de gemiddelde reactiesnelheid van basale informatieverwerkingssnelheid en het aantal fouten bij gerichte aandacht. De subschaal ‘Assertie’ correleert wel significant positief met het percentage fouten in inhibitie. Zowel de subschaal ‘Verantwoordelijkheid’ als ‘Zelf-controle’ correleert significant negatief met de gemiddelde reactietijd van basale informatieverwerkingssnelheid. Conclusie: Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat niet alle executieve functies invloed hebben op de verschillende aspecten van sociale vaardigheden. Er zijn echter sommige executieve functies die wel significant correleren met de verschillende aspecten van sociale vaardigheden. Bij deze correlaties geldt dat betere executieve functies betere sociale vaardigheden voorspellen.Show less
Achtergrond In dit onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen kinderen met DBD en de stressbeleving en verschillende opvoedingsstijlen van de ouders. Doel Dit onderzoek richt zich op de vraag...Show moreAchtergrond In dit onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen kinderen met DBD en de stressbeleving en verschillende opvoedingsstijlen van de ouders. Doel Dit onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de aanwezigheid van DBD invloed heeft op de stressbeleving van de ouders en op de verschillende opvoedingsstijlen die ouders hanteren, ook wordt de invloed van externaliserend probleemgedrag op deze relatie onderzocht. Methode De steekproef bestaat uit 123 jongens met een leeftijd tussen de 8 en 12 jaar (M = 9.57), waarvan 62 jongens met DBD en 61 zonder. Met de NOSI is de stressbeleving van de ouders gemeten. De APQ-PF bracht de opvoedingsstijlen in kaart. Resultaten De ouders van de kinderen met DBD rapporteerden een significant hoger gemiddelde op stressbeleving (NOSI) dan de ouders van de kinderen zonder DBD (t (121) = -10.10, p < .001). De ouders van de jongens met DBD scoorden significant hoger dan de ouders van jongens zonder DBD op inconsistente discipline (t (120) = -5.190, p < .001) en op andere disciplinerende praktijken (t (120) = -3.93, p < .001). Daarnaast scoorden de ouders van de jongens met DBD significant lager dan de ouders van de controlegroep op positief ouderschap (t (120) = 2.03, p <0.05) (APQ-PF). Externaliserend probleemgedrag lijkt een rol te spelen op de relatie tussen inconsistente discipline (r = .362, n = 60, p = .004) en andere disciplinerende praktijken (r = .457, n = 60 , p < .001) en het hebben van DBD of juist niet. Discussie Er is een relatie tussen de stressbeleving en opvoedingsstijlen van de ouders van kinderen met DBD. Een andere verklaring kan ook zijn dat een hoogopleidingsniveau een rol heeft gespeeld. De invloed van het externaliserend probleemgedrag van het kind is nog niet geheel duidelijk, al lijkt het wel een rol te spelen.Show less
Achtergrond Nog niet eerder is er onderzoek gedaan naar een eventuele relatie tussen aandacht, empathie en ADHD. Doel Dit onderzoek richt zich op de vraag of er een relatie is tussen aandacht en...Show moreAchtergrond Nog niet eerder is er onderzoek gedaan naar een eventuele relatie tussen aandacht, empathie en ADHD. Doel Dit onderzoek richt zich op de vraag of er een relatie is tussen aandacht en empathie waarbij cognitieve en affectieve empathie onderscheiden worden. Daarbij wordt gekeken of het hebben van ADHD van invloed is op deze relatie. Methoden De steekproef voor dit onderzoek bestond uit 79 jongens met een leeftijd tussen de 8 en 12 jaar (M = 9.57, SD = 1.33). Er is onderscheid gemaakt tussen jongens met ADHD (N = 60) en jongens zonder ADHD (N = 19). Om de mate van affectieve en cognitieve empathie te meten is gebruik gemaakt van de BES. De IEKA is gebruikt om de mate van affectieve empathie te meten. De ANT SA-DOTS is gebruikt om de volgehouden aandacht te meten. Met gebruik van een independent t-test zijn de gemiddelde scores voor de kinderen met ADHD en zonder ADHD op de gebruikte instrumenten vergeleken. Om te kijken of er een relatie bestaat tussen aandacht en cognitieve en affectieve empathie bij kinderen met en zonder ADHD zijn twee ANCOVA’s uitgevoerd. Resultaten Jongens met ADHD scoorden op de IEKA significant lager dan jongens zonder ADHD, wat inhoudt dat jongens met ADHD minder affectieve empathie hebben dan jongens zonder ADHD (t (124) = -2.10, p = 0.44). Discussie Een relatie tussen aandacht en cognitieve en affectie empathie is niet gevonden. Ook werd niet gevonden dat het hebben van ADHD invloed heeft op deze relatie. Dit zou verklaard kunnen worden doordat alleen gekeken is naar trait empathie en niet naar state empathie. Verder kwam naar voren dat kinderen met ADHD significant minder affectieve empathie hebben dan kinderen zonder ADHD, wat in overeenstemming is met eerdere onderzoeken.Show less