Dagelijks reizen er zo’n 1,1 miljoen mensen met de trein en deze mensen zijn verdeeld over zo’n 4.700 treinritten. Het reizen met de trein wordt mogelijk gemaakt door de Nederlandse Spoorwegen....Show moreDagelijks reizen er zo’n 1,1 miljoen mensen met de trein en deze mensen zijn verdeeld over zo’n 4.700 treinritten. Het reizen met de trein wordt mogelijk gemaakt door de Nederlandse Spoorwegen. Elke reiziger van de NS wil zo snel mogelijk op het eindstation aankomen en het liefst met zo min mogelijk overstappen. De NS zoekt dit voor je uit. Op de site van de NS kun je invullen waar je naar toe wilt en waar je wilt vertrekken. Met ´e´en druk op de knop vertelt de computer je hoe laat je op je beginstation moet opstappen, waar en hoe laat je moet overstappen, hoe laat je aankomt op je eindstation en hoe lang je daar in totaal over doet. Ideaal dat de computer dat zo voor je kan berekenen. Maar daar zit uiteraard een hoop techniek en computerwerk achter. Wat de computer eigenlijk voor je doet is een optimale route voor je vinden. De computer maakt hierbij gebruik van een graaf. In dit boekje staan een aantal problemen beschreven waarvoor we op zoek gaan naar een optimale oplossing. Alle problemen die worden beschreven maken gebruik van een graaf. Het doel van het boekje is om inzicht te geven in het maken van een graaf bij een probleem. Tevens geeft dit boekje aan hoe je optimale oplossingen kunt vinden van een probleem door gebruik te maken van de opgestelde graaf. Het boekje is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk maken we kennis met het begrip graaf en het begrip netwerk. In hoofdstuk 2 wordt het probleem ’Netwerkstromen’ uitgelegd en opgelost. In hoofdstuk 3 wordt dit gedaan met het ’Koppelingsprobleem’ en hoofdstuk 4 licht het ’Knapzakprobleem’ verder toe. Wat de problemen precies inhouden vind je in de desbetreffende hoofdstukken. Hoofdstuk 5 bevat een aantal afsluitende opgaven. Deze kun je maken met behulp van de theorie die eerder in het boekje beschreven is. Het laatste hoofdstuk bevat een aantal korte uitwerkingen en antwoorden van een aantal opgaven die in de hoofdstukken staan. Er staat niet van alle opgaven een antwoord bij. Het is aan te raden om de opgaven die je tegenkomt eerst te maken voordat je verder gaat. De opgaven zorgen voor een verduidelijking van de tekst en zijn een oefening voor het begrijpen en het zelf toepassen van de theorie. Alleen de afsluitende opgaven zijn los van elkaar te maken.Show less
Het bronnenmateriaal dat voor onderzoek naar kleding gebruikt kan worden is beperkt, zeker voor inheemse nederzettingen in West-Nederland. Over de in deze periode in de noordelijke provincies...Show moreHet bronnenmateriaal dat voor onderzoek naar kleding gebruikt kan worden is beperkt, zeker voor inheemse nederzettingen in West-Nederland. Over de in deze periode in de noordelijke provincies gedragen kleding bestaan wel diverse algemene theorieën, gebaseerd op schriftelijke, iconografische en archeologische bronnen. Hieruit komen diverse kledingstijlen naar voren, waaronder een vaak gedragen basisstijl. Deze lijkt geen gebruik te maken van fibulae. In Leidschendam-Leeuwenbergh bestaat het aan kleding verbonden bronnenmateriaal echter hoofdzakelijk uit (fragmenten van) fibulae. Dit past dus niet bij de door de algemene theorieën voorgestelde basisstijl. Op basis van het vondstmateriaal moet deze waarschijnlijk dus aangevuld worden met kledingstukken waarvoor wel fibulae gebruikt werden. Deze zijn mogelijk meer ‘inheems’ en daardoor weinig afgebeeld en onzichtbaar. Het lijkt er echter wel op dat fibulae zowel binnen ‘Romeinse’ als ‘Inheemse’ stijlen voorkwamen en dus niet als specifiek voor de een of de ander gelden. De algemene theorieën blijken ontoereikend te zijn. Toch zijn deze de enige indicatie van kleding die zonder fibulae gedragen werd en die dus geen sporen heeft achtergelaten. Zowel het bronnenmateriaal als de theorieën worden dus gekenmerkt door grote beperkingen. Een reconstructie van de in de nederzetting gedragen kleding zal zich op beide moeten baseren en ook dan zal veel onzichtbaar of onduidelijk blijven. Wel kan het materiaal diverse interessante aanknopingpunten opleveren voor breder vervolgonderzoek. De fibulae kunnen ook zelfstandig uitgewerkt worden, hoewel ze eigenlijk niet los gezien moeten worden van de kleding waartoe ze behoren. Door gebruik te maken van typologie kunnen dateringen worden gegeven. Ook kunnen de fibulae (deels) verbonden worden aan de identiteit van hun drager, maar deze toewijzingen blijven twijfelachtig. De fibulae worden zowel binnen de nederzetting, in graven als in een mogelijke rituele context aangetroffen, duidend op een betekenis als meer dan alleen een gebruiksvoorwerp. Deze is echter moeilijk aan te tonen. Hetzelfde geldt voor diverse andere sociale aspecten, zoals status. Ook de mate waarin fibulae voorkwamen blijft onduidelijk. Toch zegt alleen al de aanwezigheid van de fibulae op dit type site iets over het gebruik ervan. Met de verkregen gegevens kan het algemene beeld over kleding- en fibulaegebruik verder aangevuld worden.Show less
In deze scriptie wordt ingegaan op de chronologische relatie tussen de grafheuvels en de huizen van Angelslo-Emmerhout (gemeente Emmen). Hierbij is onderzocht of de grafheuvels werden opgeworpen...Show moreIn deze scriptie wordt ingegaan op de chronologische relatie tussen de grafheuvels en de huizen van Angelslo-Emmerhout (gemeente Emmen). Hierbij is onderzocht of de grafheuvels werden opgeworpen naast bestaande huizen, of dat de huizen zijn aangelegd naast oudere grafheuvels. Bij de site Angelslo-Emmerhout is er voor deze onderzoeksvraag sprake van een ideale situatie. De grafheuvels en de huizen liggen hier namelijk met elkaar verweven. In totaal ging het om elf grafheuvels en 33 huisplattegronden. Om met deze gegevens de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, was het van belang dat de grafheuvels en de huizen gedateerd werden. Dit laatste was niet erg eenvoudig, omdat de grafheuvels en de huizen al in de jaren '60 waren opgegraven door het BAI en er daarom sprake was van verouderde onderzoeksmethoden en documentatie. Hierbij kwam overigens ook nog dat de opgravinggegevens slechts summier gepubliceerd zijn. Desalniettemin is het toch gelukt om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Uit de grafheuvelgegevens bleek dat de oudste grafheuvels waren opgeworpen in het laatneolithicum A en dat ook in de vroege bronstijd en in de overgangsperiode middenbronstijd A naar midden-bronstijd B, nog zeker twee grafheuvels waren opgeworpen. Of er na deze periode nog grafheuvels zijn gebouwd is niet duidelijk. Wel bekend is dat de meeste secundaire bijzettingen dateren uit de periode midden-bronstijd B. Bij de huisplattegronden waren slechts van drie Emmerhout huistypes de 14C-dateringen bekend. Omdat deze gegevens niet erg representatief zijn, is ook gekeken naar de algemene datering van de huistypes Emmerhout en Elp. Hieruit bleek dat beide types dateren uit de midden-bronstijd B en de late bronstijd. Uit de grafheuvel- en plattegronddateringen bleek vervolgens dat de grafheuvels ouder waren dan de huizen en dat de huizen dus moeten zijn aangelegd naast reeds bestaande grafheuvels. Met deze uitkomst werden ook de bevindingen van Q. Bourgeois en D.Fontijn 2008 ondersteund. Zij zijn namelijk van mening dat de meeste bekende huizen werden aangelegd naast reeds bestaande grafheuvels.Show less
From the first till the third century AD Antioch on the Orontes was one of the main cities of the Roman Empire. Before the rise of Constantinople Antioch and Alexandria were the main administrative...Show moreFrom the first till the third century AD Antioch on the Orontes was one of the main cities of the Roman Empire. Before the rise of Constantinople Antioch and Alexandria were the main administrative and urban centres in the east of the empire. Antioch was founded by Seleukos I around 300 BC as a Greek city. Antioch became a part of the Roman Empire in 64 BC when the Roman province Syria was annexed. The local elite could hold on to most of their former power and the city was allowed to rule the region almost autonomously. In the following centuries the appearance of the city started to change. Because of the Roman characteristics in the buildings the city has been called Romanized. Local administration, language and myths on the other hand remained Greek. Important to notice is the difference in grounds which the Romans and Greeks used to define their cultures. In the Roman world appearance and architecture were important, while the Greek world was based on Greek language and descent. It was therefore possible for the inhabitants of the Greek East to keep their own culture even when the appearance of the city became more Roman. Libanius, a writer from Antioch in the fourth century, still focused on the ‘Greekness’ of the city. The Roman rulers had replaced the Seleucid administration but didn’t make the population of Antioch feel oppressed. In the centuries following the Roman annexation the city became a Graeco-Roman city in lay-out and architecture. The surrounding Syrian region also influenced the culture in Antioch. A new culture developed in the second and third century AD combining Roman, Greek and Syrian elements. The combination of Greek, Roman and local influences was characteristic for the newly developing culture in all the eastern Roman provinces. It is therefore impossible to describe these cultures as Romanized. The Roman presence did influence the culture in Antioch, but not simply by dominating the Greek or local elements.Show less
The colonels Rottiers and Humbert acquired a great amount of antiquities for the archeological museum in Leiden. Rottiers focused mostly on Greek antiquities, while Humberts time in Tunisia...Show moreThe colonels Rottiers and Humbert acquired a great amount of antiquities for the archeological museum in Leiden. Rottiers focused mostly on Greek antiquities, while Humberts time in Tunisia provided the museum with unique Punic material. Both colonels went on expeditions financed by the Dutch kingdom, but not everything went as Reuvens and the department had planned it. Rottiers acquired nothing special on his expedition to the Greek archipelago and spent most of his time on Rhodes on a private mission. This caused friction between the colonel and the professor. Humbert and Reuvens didn’t always get along either. Humberts first mission to Carthage was successful, but his second mission got a whole other goal than was originally intended. This new goal led to the acquisition of some impressive collections, among which was one of the greatest Egyptian collections of Europe of that time. The new collections however presented some serious problems because there was not enough space in the museum to store them. Reuvens dreamt of a perfect museum, but due to financial problems and his early dead, he never saw his dream come true.Show less
Mijn onderzoek behandelt handgevormd aardewerk uit de late IJzertijd en de Romeinse tijd. Het probleem is dat het handgevormde aardewerk uit beide perioden niet te onderscheiden is. Het doel van...Show moreMijn onderzoek behandelt handgevormd aardewerk uit de late IJzertijd en de Romeinse tijd. Het probleem is dat het handgevormde aardewerk uit beide perioden niet te onderscheiden is. Het doel van het onderzoek is om bij te dragen aan een betere datering van het handgevormde aardewerk uit de late IJzertjid en het handgevormde aardewerk uit de vroeg- en midden-Romeinse tijd. Taayke heeft een studie naar handgevormd aardewerk uit de late IJzertijd en de Romeinse tijd gedaan.102 Deze studie is het uitgangspunt voor mijn onderzoek. Met mijn onderzoek heb ik twee aardewerkcomplexen onderzocht. Om het handgevormde aardewerk uit de late IJzertijd van het handgevormde aardewerk uit de Romeinse tijd te kunnen scheiden, is een put gekozen die gedateerd wordt in de late IJzertijd en een put die gedateerd wordt in de Romeinse tijd. De twee hoofdpublicaties die gebruikt zijn om de putten te dateren, zijn een publicatie van Blomsma en Brouwer en een artikel van Van den Broeke. De eindconclusie is dat er geen onderscheid te maken is tussen handgevormd aardewerk uit de late IJzertijd en het handgevormde aardewerk uit de Romeinse tijd. Een vraag die op het moment onbeantwoord blijft, is of het materiaal uit Oss-Horzak anders is dan het materiaal uit Breda-West.Show less
In dit onderzoek heb ik getracht aan te tonen of er verschil is in de bouw van mithraea in het Rijngebied en in Romeins Britannië. De reden waarom ik mij dit afvroeg was het verschil in kerken in...Show moreIn dit onderzoek heb ik getracht aan te tonen of er verschil is in de bouw van mithraea in het Rijngebied en in Romeins Britannië. De reden waarom ik mij dit afvroeg was het verschil in kerken in het Christendom. Om dit onderzoek uit te kunnen voeren heb ik mij eerst moeten richten op Mithras zelf: waar deze god vandaan kwam en wie hem vereerden. Mithras is een oosterse god die al vroeg vereerd werd door volkeren in het Nabije-Oosten waaronder de Perzen. Na eerst in een pantheon van goden te hebben gezeten werd Mithras onder het zoroastrisme een van de goede helpers van Ahura Mazda. Al snel kreeg Mithras een eigen verering en werd hij in de Hellenistische tijd geïdentificeerd met Helios en Apollo. Hoogstwaarschijnlijk is de cultus via oosterse legeronderdelen in het Romeinse leger verspreid geraakt in de Romeinse wereld. Het leger en handelslieden namen de cultus aan en namen hem met zich mee. In de bouw van een mithraeum worden er vaste regels nagestreefd: Het mithraeum moet een grot voorstellen, maar wel in de context van de kosmos. Het is vaak een rechthoekige ruimte met aan de lange zijden aanligbedden met aan het hoofd daarvan een cultus reliëf of beeld. Deze regels werden ook nageleefd in het Rijngebied en in Romeins Britannië. Het grootse verschil tussen deze twee regio’s waren de inscripties aangetroffen bij de mithraea. In Romeins Britannië betrof het veel vaker een inscriptie in militaire context dan in Germania Inferior. Dit zou betekenen dat als er verschil is tussen de regio’s, het verschil niet in de bouw maar in een andere context gezocht moet worden.Show less