Genderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie...Show moreGenderneutraal opvoeden komt steeds meer voor in onze maatschappij. In dit onderzoek is bekeken wat er in de literatuur bekend is over genderneutraal opvoeden. Daarnaast is onderzocht wat de visie van de pedagogisch medewerkers van kinderopvangorganisatie Kibeo over genderneutraal opvoeden is. Uit het literatuuronderzoek bleek dat de kinderopvang invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De eerste levensjaren van een kind vormen een belangrijke basis voor de ontwikkeling, zo ook voor de ontwikkeling van genderidentiteit. Het is gebleken dat pedagogisch medewerkers van invloed zijn op de (gender)ontwikkeling van een kind. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat de invloed van de kinderopvang eveneens van invloed is op de ontwikkeling van genderidentiteit. Naast dit literatuuronderzoek is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan door interviews uit te voeren naar de visie van pedagogisch medewerkers. Deze respondenten hebben zich aangemeld via een oproep die is gedaan door een beleidsmedewerker van Kibeo namens de onderzoekers. De respondenten waren vrouwelijke pedagogisch medewerkers die op de groepen werkten met kinderen van nul tot vier jaar oud. Er zijn tien semigestructureerde diepte-interviews afgenomen, die gehouden zijn aan de hand van een vooraf geschreven topic guide. Dit werd gebruikt als rode draad in de interviews, maar hier werd van afgeweken als het interview daarom vroeg. Na het transcriberen van de interviews zijn deze in het computerprogramma Atlas.ti gecodeerd. De belangrijkste codes die aan tekstfragmenten zijn gekoppeld, zijn codes voor de visies van de pedagogisch medewerkers, de gender contrastereotyperende opmerkingen die werden gedaan en de sturing van de respondenten. Na het coderen zijn de interviews aan de hand van deze codes geanalyseerd. Uit de analyse bleek dat het grootste deel van de pedagogisch medewerkers een positieve houding heeft ten opzichte van genderneutraal opvoeden. Door het merendeel van de medewerkers werd het geaccepteerd als er door kinderen met elk soort speelgoed gespeeld werd, ongeacht hun gender. Een belangrijke overeenkomst hierin was de autonomie van het kind. Er waren ook twee negatieve meningen ten opzichte van genderneutraal opvoeden, waarin werd aangegeven dat er een grens zat aan genderneutraal opvoeden en waarin werd afgevraagd of het wel mogelijk zou zijn. Ook door deze medewerkers werd echter het spelen met verschillende soorten speelgoed ongeacht gender geaccepteerd. Naast tekstfragmenten over de visie van de pedagogisch medewerkers over genderneutraal opvoeden zijn er tekstfragmenten bekeken over de sturing van de pedagogisch medewerkers en de omgang met de ouders van de kinderen. Hieruit is gebleken dat de meeste respondenten kinderen aansporen om met allerlei soorten speelgoed te spelen en dat dit vaak in het belang is van de ontwikkeling van de kinderen. Zo laten de respondenten zien dat ze inderdaad voor het belang en de autonomie van het kind kiezen. Aan de omgang met de ouders kan worden gezien dat een deel van de pedagogisch medewerkers de wensen van de ouders voorop stelt en een deel de autonomie van het kind. Door dit onderzoek is er een begin van een algemene visie van de pedagogisch medewerkers van Kibeo in kaart gebracht, maar dit is nog niet bruikbaar voor een beleid voor genderneutraal opvoeden binnen de kinderopvangorganisatie Kibeo. Het advies is om voor dit eventuele beleid in gesprek te gaan met de pedagogisch medewerkers en om nog meer onderzoek te doen naar genderneutraal opvoeden.Show less
Het coronavirus heeft invloed gehad op het dagelijks leven van vrijwel heel Nederland. De maatregelen omtrent de lockdowns hebben geleid tot veel veranderingen in het dagelijks leven van jongeren....Show moreHet coronavirus heeft invloed gehad op het dagelijks leven van vrijwel heel Nederland. De maatregelen omtrent de lockdowns hebben geleid tot veel veranderingen in het dagelijks leven van jongeren. Naast negatieve ervaringen, bestaan ook positieve ervaringen onder jongeren over deze lockdowns. Tijdens overleg met de Gemeente Leiden en het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) Leiden, ontstond de vraag: “Welke positieve ervaringen hadden Leidse leerlingen van het voortgezet onderwijs tijdens de lockdowns naar aanleiding van de Corona-pandemie? Hoe zijn deze ervaringen bruikbaar in het aanbod en de aanpak van basisinstellingen als het CJG en het onderwijs?”. Gekozen werd voor de uitvoering van een exploratieve, kwalitatieve onderzoeksvorm; een semi- gestructureerd interview. Naar aanleiding van literatuuronderzoek werden de onderwerpen thuisonderwijs, gezinsklimaat, sociaal-emotionele relaties en persoonlijke ontwikkeling geselecteerd. Na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel begon de wervingsprocedure en aansluitend de dataverzameling. Zeven vrouwelijke respondenten werden geïnterviewd over hun positieve ervaringen omtrent de geselecteerde onderwerpen. Ook was ruimte voor eventuele andere positieve ervaringen. Uit de data-analyse bleken verschillende positieve ervaringen onder de jongeren. Omtrent het thuisonderwijs, werden de toename van vrije tijd en zelfstandigheid en de mogelijkheid tot online les bij bijvoorbeeld ziekte als positief ervaren. Omtrent het gezinsklimaat werd als positief ervaren dat de respondenten het fijn vonden meer contact met hun ouders en de rest van het gezin te hebben. Wanneer werd gekeken naar sociaal-emotionele relaties, werd de toename in contact met familie en vrienden als positief ervaren. Ook ervaarden respondenten dat mensen elkaar meer steunden en leerden waarderen als positief. Omtrent persoonlijke reflectie werd gezien dat de respondenten meer rust ervaarden en dat zij kleine dingen leerden waarderen. Tot slot werd als positief ervaren dat de respondenten meer tijd hadden voor hobby’s en het veranderen van hun kamer en dat zij minder geld uitgaven. Ook werden tijdens de interviews negatieve ervaringen gedeeld, waarin vooral werd benoemd dat de lockdowns te lang duurden en dat aspecten van het ´normale´ leven werden gemist. Geconcludeerd werd dat de respondenten, ondanks hun voorkeur voor fysiek onderwijs, graag de mogelijkheid tot thuisonderwijs wilden behouden. Omtrent het gezinsklimaat werd geconcludeerd dat jongeren meer contact met hun ouders en gezin waarderen. Eén vorm van meer tijdsbesteding met het gezin, was dat de jongeren meer samen met hun gezin aten, wat werd benoemd als een verandering die zij graag mee wilden nemen naar de toekomst. Verder resulteerde de lockdowns, omtrent de sociaal-emotionele relaties van de respondenten, in hechtere banden met vrienden en familie. Ook ontdekten de jongeren, door meer moeite te moeten doen om contact met vrienden en familie te behouden, aan wie zij echt wat hadden. Omtrent de persoonlijke reflectie werd geconcludeerd dat het thuisonderwijs en het wegvallen van verplichtingen zorgt voor meer rust bij jongeren. Verder lieten de uitkomsten zien dat grote veranderingen waarbij veel dingen in het dagelijks leven niet meer mogelijk zijn, zorgen voor meer waardering voor de kleine dingen bij de jongeren. Tot slot kon uit de overige ervaringen worden geconcludeerd dat een toename in vrije tijd ervoor kan zorgen dat jongeren zelfstandig hun tijd besteden aan bijvoorbeeld hobby's, wat kan worden gekoppeld aan de behoefte om autonoom te zijn. Eén van de zwakke punten van het onderzoek is de kleine en niet diverse steekproef, die een mogelijk vertekend beeld geeft in de uitkomsten. Verder zijn jongeren van het speciaal onderwijs niet in het onderwijs niet in het onderzoek betrokken, ondanks dat zij volgens eerder onderzoek juist baat lijken te hebben bij een aantal veranderingen naar aanleiding van de lockdowns. Tot slot is in de huidige onderzoeksuitkomsten geen onderscheid gemaakt tussen de eerste en tweede lockdowns, terwijl het verschil tussen deze twee wel naar voren kwam in de interviews. Hierdoor kunnen de uitkomsten mogelijk ook vertekend zijn. In vervolgonderzoek kan mogelijk wel onderscheid worden gemaakt tussen de lockdowns. Tot slot zijn drie adviezen geformuleerd en zijn suggesties gedaan voor vervolgonderzoek. Het eerste advies is gericht op Blended Learning. Zo wordt naar aanleiding van de positieve ervaringen van de respondenten geadviseerd een combinatie van fysiek en online onderwijs aan te bieden om aan de verschillende behoeften van de leerlingen te kunnen voldoen. Ten tweede werd geadviseerd om flexibelere lestijden in te zetten in het onderwijs. Op deze manier hebben de leerlingen meer vrije tijd die zij zelf in kunnen delen, wat aansluit op de positieve ervaringen van de jongeren om deze mogelijkheid te hebben. In het derde advies werd, naar aanleiding van onderzoeken naar Frequency of Family Dinners, een campagne geadviseerd die gezinnen stimuleert meer samen te eten. Dit sluit aan op de wens om het vaker samen eten met het gezin mee te nemen naar de toekomst. Tot slot werd voor vervolgonderzoek geadviseerd een grotere en meer diverse steekproef te betrekken om meer informatie te kunnen verzamelen. Verder werden een aantal suggesties gedaan voor onderwerpen die mogelijk verder kunnen worden onderzocht in vervolgonderzoek. Zo kan binnen het onderwerp thuisonderwijs meer onderzoek worden gedaan naar individuele behoeftes van leerlingen en het vergroten van hun autonomie en actieve leerstijl. Verder werd de suggestie gedaan een steekproef te onderzoeken waarin jongeren met dyslexie, ADHD of hoogbegaafdheid worden onderzocht. Tot slot kan, wanneer wordt gekeken naar de persoonlijke reflectie, meer onderzoek worden gedaan naar hoe het wegvallen van verantwoordelijkheden kan zorgen voor meer rust bij jongeren.Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, oprichtster van de methode Buts en Bofn. Buts en Bofn is ontwikkeld met als doel lastige onderwerpen bespreekbaar te maken. De...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jeanette van Tricht, oprichtster van de methode Buts en Bofn. Buts en Bofn is ontwikkeld met als doel lastige onderwerpen bespreekbaar te maken. De methode bestaat uit gekleurde houten blokjes waarmee persoontjes kunnen worden opgebouwd. Het gebruik van deze verschillende kleuren kan iemand helpen om zijn of haar emoties uit te drukken. Een onderdeel van de methode is een legendakaart. Dit is een werkblad dat de therapeut voor de therapiesessie kan invullen met de cliënt. Op die manier kunnen er afspraken worden gemaakt over welke emotie aan welke kleur wordt toegekend door de cliënt en kan de therapeut de cliënt beter begrijpen. De legendakaart die Buts en Bofn gebruikt, is gebaseerd op het idee dat mensen kleur-emotieassociaties maken. Om te onderzoeken hoe de legendakaart het beste geïmplementeerd kan worden, is er onderzocht in hoeverre kleur-emotieassociaties van basisschoolleerlingen vanaf 7 jaar bij het herkennen van emoties van anderen betrouwbaar zijn. Om hier antwoord op te kunnen geven, hebben 58 participanten op twee meetmomenten een vragenlijst ingevuld waarbij zij kleuren aan de emoties van gezichten moesten koppelen. Uit dit onderzoek bleek dat er sprake is van een beperkte test-hertest betrouwbaarheid van kleur-emotieassociaties. Dit betekent dat kinderen niet per definitie dezelfde kleur toekennen aan een emotie op twee verschillende momenten. Op basis van dit onderzoek kan geadviseerd worden om de legendakaart voor elke therapeutische sessie opnieuw in te vullen met het kind en altijd te blijven vragen welke emotie een kind met een kleur aanduidt.Show less
De laatste jaren is er in de maatschappij steeds meer aandacht voor het welzijn van jongeren. Hierdoor rijst de vraag wat jongeren helpt en wat hen tegenwerkt in het dagelijks leven. In dit...Show moreDe laatste jaren is er in de maatschappij steeds meer aandacht voor het welzijn van jongeren. Hierdoor rijst de vraag wat jongeren helpt en wat hen tegenwerkt in het dagelijks leven. In dit onderzoek worden belemmerende en stimulerende factoren in het dagelijkse leven van jongeren van zestien tot en met achttien jaar onderzocht. Dit is gemeten aan de hand van de twee constructen draaglast en draagkracht. De constructen zijn onderzocht door middel van literatuuronderzoek en een vragenlijst. Het literatuuronderzoek is uitgevoerd door onderzoeken te selecteren die de doelgroep van dit onderzoek en het perspectief van de jongere meenemen. Er zijn onderzoeken geselecteerd uit westerse landen waarin werd gefocust op het welzijn van jongeren. De vragenlijst is opgedeeld in de vijf factoren ‘individu’, ‘familie’, ‘leeftijdsgenoten’, ‘school’ en ‘omgeving en tijdsbesteding’. De vragenlijst is ingevuld door 90 respondenten, waarvan 60 vrouwen, 29 mannen en 1 respondent die zich als anders identificeerde. Ten tijde van het invullen van de vragenlijst was 21% van de respondenten zestien jaar oud, 48% zeventien jaar oud en 31% achttien jaar oud. Uit de resultaten blijkt dat geen enkele stelling zorgt voor een beduidende verandering van de Cronbach’s alpha. Uit de one sample t-testen blijkt dat voor negen draagkracht stellingen en acht draaglast stellingen de gemiddelden significant boven het totale gemiddelde liggen. De meeste stellingen hiervan komen uit de factoren ‘individu’ en ‘leeftijdsgenoten’. Deze bestaan uit de persoonlijkheid van de jongeren, hun beleving van zichzelf en de wereld, hun sociale relaties met leeftijdsgenoten en de variabelen die hierop van invloed zijn. Concluderend is te stellen dat alle gevonden factoren voor jongeren van zestien tot en met achttien jaar meespelen in het definiëren van hun draagkracht en draaglast, waarbij de onderwerpen met betrekking tot het individu en de relaties met leeftijdsgenoten de belangrijkste factoren zijn.Show less
De Feuersteinmethode is geruime tijd geleden ontwikkeld en daarna niet verder doorontwikkeld. Het Feuerstein Centrum Nederland wil de discrepantie tussen deze methode en de hedendaagse pedagogische...Show moreDe Feuersteinmethode is geruime tijd geleden ontwikkeld en daarna niet verder doorontwikkeld. Het Feuerstein Centrum Nederland wil de discrepantie tussen deze methode en de hedendaagse pedagogische wetenschap overbruggen. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld wat de kern is van de Feuersteinmethode en welke koppeling er is met de hedendaagse pedagogische wetenschap. Er is een literatuuronderzoek uitgevoerd en een paneldiscussie gevoerd met de begeleiders van het Feuerstein Centrum om deze vraag te beantwoorden. Het literatuuronderzoek heeft uitgewezen dat er koppelingen zijn tussen mediatiecriteria en pedagogische theorieën. De paneldiscussie heeft aangetoond welke mediatiecriteria van de Feuersteinmethode de kern vormen volgens de begeleiders. Vervolgens zijn de resultaten van het literatuuronderzoek en de paneldiscussie met elkaar vergeleken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat drie pedagogische theorieën de kern vormen van de Feuersteinmethode: zelfdeterminatietheorie, executieve functies en zone van naaste ontwikkeling. Op basis hiervan worden drie adviezen gegeven. Ten eerste wordt een aanbeveling gedaan over de huidige handelswijze van de mediatoren. Ten tweede wordt een aanbeveling gedaan hoe de Feuersteinmethode aangevuld kan worden. Als laatste wordt een aanbeveling gedaan hoe met externen gecommuniceerd kan worden over de inhoud van de Feuersteinmethode op basis van de gevonden pedagogische theorieën.Show less
Een goede leesvaardigheid is een belangrijke voorspeller van succes op school en in de maatschappij. De achteruitgang in leesvaardigheid van leerlingen loopt parallel met een afname van...Show moreEen goede leesvaardigheid is een belangrijke voorspeller van succes op school en in de maatschappij. De achteruitgang in leesvaardigheid van leerlingen loopt parallel met een afname van leesmotivatie (Feskens et al., 2016; Inspectie van het Onderwijs, 2018). Om de achteruitgang in de leesvaardigheid van leerlingen te voorkomen, is het van belang dat de leesmotivatie verhoogd wordt. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen welke leesactiviteiten in de bovenbouw van de basisschool leerlingen aanspreken en zo de leesmotivatie verhogen. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke evidence-based leesactiviteiten in de klas, gebaseerd op de drie componenten van de Zelfdeterminatietheorie, spreken leerlingen aan en in hoeverre speelt hun leesmotivatie daarin een rol?. Bij de Zelfdeterminatietheorie worden er twee soorten lezers onderscheiden: kinderen die uit zichzelf graag lezen (autonomer gemotiveerde lezers) en de kinderen die externe aansporing nodig hebben om te lezen (gecontroleerder gemotiveerde lezers). Volgens ZDT kan de autonome motivatie van leerlingen worden gestimuleerd als leerkrachten voldoen aan de aangeboren psychologische behoeften van leerlingen; autonomie, competentie en relatie (De Naeghel et al., 2016). Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is een online vragenlijst verspreid en ingevuld. Uit de antwoorden op de vragenlijst bleek dat de twee groepen lezers beide een voorkeur hadden voor leesactiviteiten die autonomie stimuleren en hierin niet onderling van elkaar verschillen. Voor vervolgonderzoek is het van belang dat er meer onderzoek naar evidence based leesactiviteiten wordt gedaan om te bepalen in hoeverre de leesmotivatie van lezers daadwerkelijk wordt bevorderd.Show less
Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat het leesvaardigheidsniveau van de Nederlandse leerlingen de afgelopen jaren is gedaald. De achteruitgang op het gebied van begrijpend lezen is...Show moreUit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat het leesvaardigheidsniveau van de Nederlandse leerlingen de afgelopen jaren is gedaald. De achteruitgang op het gebied van begrijpend lezen is ook opgemerkt door een Nederlandse scholengemeenschap. In deze studie is onderzocht in hoeverre de leerkrachten van groep vijf tot en met acht uit deze scholengemeenschap aangeven kennis te hebben van belangrijke aspecten van het begrijpend leesonderwijs en in hoeverre zij deze belangrijke aspecten zeggen toe te passen tijdens de lessen begrijpend lezen. De belangrijke aspecten betreffen: technisch lezen, woordenschat, begrijpen, evalueren en reflecteren, informatie opzoeken en leesplezier. Uit de analyse van de vragenlijst blijkt dat de leerkrachten significant minder kennis zeggen te hebben van het aspect evalueren en reflecteren dan van het aspect woordenschat en begrijpen. Leerkrachten zeggen significant meer tijd te besteden aan de aspecten woordenschat en begrijpen, terwijl er significant minder tijd besteed wordt aan technisch lezen. Verder lijkt het aantal jaar ervaring de zelf gerapporteerde kennis van de aspecten niet te voorspellen. Leerkrachten met een aanvullende taalcursus geven gemiddeld aan meer kennis te hebben over alle aspect dan leerkrachten zonder taalcursus. Voor het aspect woordenschat is dit significant. Ook geven leerkrachten van de Academische Pabo aan gemiddeld meer kennis te hebben dan leerkrachten die de Reguliere Pabo hebben gevolgd. Dit was voor het aspect leesplezier significant. De implicaties van de resultaten en de beperkingen van de studie worden bediscussieerd, waarna tot slot suggesties worden gedaan voor toekomstig onderzoek.Show less
Basisschool Paschalis wilt weten hoe betrokken hun leerlingen zijn en hoe deze betrokkenheid vergroot kan worden. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Hoe ervaren de...Show moreBasisschool Paschalis wilt weten hoe betrokken hun leerlingen zijn en hoe deze betrokkenheid vergroot kan worden. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Hoe ervaren de bovenbouwleerlingen op basisschool Paschalis hun betrokkenheid tijdens de lessen waarbij expliciete directe instructie wordt gegeven? En hoe kan de betrokkenheid vergroot worden? Betrokkenheid wordt gedefinieerd als de mate waarin een leerling actief verbonden is met de leeractiviteit (Fredricks et al., 2004). Om de betrokkenheid van de leerlingen in kaart te brengen zijn vragenlijsten ontwikkeld. 101 participanten hebben de vragenlijst ingevuld. De vragenlijsten bevatten algemene vragen, gesloten vragen die betrekking hebben op de vier dimensies van betrokkenheid - agentic betrokkenheid, gedragsmatige betrokkenheid, emotionele betrokkenheid en cognitieve betrokkenheid - en open vragen. Uit de analyse is gebleken dat de leerlingen significant lager scoren op agentic betrokkenheid in vergelijking tot de andere drie dimensies. Keuzevrijheid en eigen leerdoelen opstellen zouden de agentic betrokkenheid kunnen vergroten. Verder is gebleken dat leerlingen met een hoge of lage vaardigheidsscore bij rekenen niet significant van elkaar verschillen in mate van betrokkenheid. Leerlingen met een hoge vaardigheidsscore voor taal scoren wel hoger op betrokkenheid dan leerlingen met een lage vaardigheidsscore. Verder verschillen leerlingen die rekenen leuk vinden significant in betrokkenheid met leerlingen die rekenen niet leuk vinden. Deze resultaten zijn ook gevonden kijkend naar taal. Leerlingen die rekenen en/of taal leuk vinden scoren dus hoger op betrokkenheid dan leerlingen die rekenen en/of taal niet leuk vinden. De betrokkenheid kan verder vergroot worden door het inzetten van beurtstokjes en wisbordjes, en door het vergroten van leerplezier.Show less
Uit onderzoek van het Programme for International Student Assessment (PISA) is gebleken dat de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen de afgelopen jaren is gedaald. Een scholengemeenschap in...Show moreUit onderzoek van het Programme for International Student Assessment (PISA) is gebleken dat de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen de afgelopen jaren is gedaald. Een scholengemeenschap in Zuid-Holland merkte deze daling ook. Zij vroegen zich af wat de rol van hun leerkrachten was in deze daling. Daarom is onderzocht in hoeverre aspecten rondom begrijpend lezen bekend zijn bij de leerkrachten van groep 5 t/m 8 binnen de scholengemeenschap en op welke manier zij deze toepassen tijdens hun lessen begrijpend lezen. Uit literatuuronderzoek kwamen zes belangrijke aspecten van begrijpend lezen naar voren: technisch lezen, woordenschat, begrijpen, evalueren en reflecteren, informatie opzoeken en leesplezier. Uit de afgenomen vragenlijst bleek dat leerkrachten aangeven significant minder kennis te hebben van evalueren en reflecteren dan van woordenschat en begrijpen. Er bestond geen significante samenhang tussen de aangegeven kennis en bestede tijd van leerkrachten bij begrijpend lezen. Voor de individuele aspecten: woordenschat, begrijpen, informatie opzoeken en leesplezier was dit wel het geval. Leerkrachten die een cursus op het gebied van taalonderwijs hadden gevolgd gaven aan significant meer kennis te hebben van het aspect woordenschat. Leerkrachten gaven daarnaast aan aspecten vaker aan te bieden wanner deze voorkwamen in de methode. Concluderend blijkt dat de zelfgerapporteerde kennis van leerkrachten bij evalueren en reflecteren het laagst is. Het is aan te bevelen aan scholen om meer aandacht te besteden aan dit aspect. De zelfgerapporteerde kennis en bestede tijd ligt bij de aspecten woordenschat en begrijpen hoger dan bij de andere aspecten, dit wil echter nog niet zeggen dat hier ook een causaal verband bestaat. De methode heeft namelijk een grote invloed op het aanbod van leerkrachten tijdens de lessen in begrijpend lezen. Het is dan ook aan te bevelen aan de scholengemeenschap om goed te kijken welke aspecten in de methode al terugkomen en aan welke aspecten nog extra aandacht moet worden besteed.Show less
Op basisschool Wissel daalt het aantal excellente rekenaars. Leerkrachten kunnen door het geven van feedback de motivatie en rekenprestaties van leerlingen verbeteren. Daarom is onderzoek gedaan...Show moreOp basisschool Wissel daalt het aantal excellente rekenaars. Leerkrachten kunnen door het geven van feedback de motivatie en rekenprestaties van leerlingen verbeteren. Daarom is onderzoek gedaan naar de volgende onderzoeksvraag: ‘Welke vormen van feedback worden momenteel gegeven in een rekenles van groep 3 tot en met 6 op basisschool Wissel en hoe zou de inzet van feedback geoptimaliseerd kunnen worden?’. Deze vraag is onderzocht door middel van gestructureerde observaties bij zeven leerkrachten op de basisschool. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen taakgerichte, aanpakgerichte, zelfregulatiegerichte en persoonsgerichte feedback. Een combinatie van de eerste drie vormen is het meest effectief. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de aard (bevestigend, kritisch, constructief en/of neutraal), doelgerichtheid (doelgericht of niet-doelgericht) en doelgroep (klas, groepje of individu) van feedback. Een combinatie van bevestigende, kritische en constructieve feedback is het meest effectief. Verder is doelgerichte feedback effectiever dan niet-doelgerichte feedback en is feedback gericht op individuen effectiever dan feedback gericht op de klas of een groepje. Op basisschool Wissel wordt het vaakst feedback op zelfregulatie gegeven. Het advies aan leerkrachten is om voornamelijk een combinatie van taakgerichte, aanpakgerichte en zelfregulatiegerichte feedback in te zetten. Verder wordt met name niet-doelgerichte feedback gegeven. Het advies is daarom vaker doelgerichte feedback in te zetten. Feedback gericht op een individu wordt al het vaakst ingezet op de basisschool. In vervolgonderzoek zou een training aan leerkrachten gegeven kunnen worden, waarbij zij leren reflecteren op hun eigen manier van feedback geven tijdens rekenen.Show less