The focus in this study is the HOT and COOL executive functioning of school age boys with a disruptive behavior disorder (DBD). The purpose is to examine the differences in HOT and COOL executive...Show moreThe focus in this study is the HOT and COOL executive functioning of school age boys with a disruptive behavior disorder (DBD). The purpose is to examine the differences in HOT and COOL executive functions between school age boys with DBD and school age boys without DBD and how these functions are related to the aggression rate of school age boys with DBD. The sample of this study contained 65 boys in the age of 8-12 years. They are classified in a research group of boys with DBD and a control group of boys without DBD by using the CBCL and DISC. There are 35 boys in the research group and 30 boys in the control group. First, the executive functioning of the two groups is measured using parent reports. Secondly, a repeated measure ANOVA is used to analyze the differences of HOT executive functioning between both groups. After that, three MANOVA’s are used to analyze the differences of COOL executive functioning between both groups. Finally, the correlation between the aggression rate and HOT and COOL executive functions of school age boys with DBD is analyzed. The results of the parent reports showed that in the opinion of the parents boys with DBD have more difficulties in executive functions than boys without DBD. The neuropsychological tests showed a significant difference in working memory (COOL executive function) between both groups. This result suggest that boys with DBD have less capacity of working memory than boys without DBD. At last, the correlation between the aggression rate and HOT and COOL executive functions showed a significant positive correlation between proactive aggression and frustration tolerance (HOT executive function) and between proactive aggression and impulsivity (COOL executive function). This means that boys with DBD who shows more proactive aggression, are more frustrated and more impulsive. The conclusion is that there is executive dysfunction on integrated level of behavior. At the micro level this only applies to the working memory. For a subset of school age boys with DBD applies that their aggressive behaviors associated with decreased frustration tolerance and impulse control.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2017-08-28T00:00:00Z
This study was conducted to assess subjective quality of life and to distinguish predictors of quality of life in young adults with autism spectrum disorder (ASD). Young adults with ASD enrolled in...Show moreThis study was conducted to assess subjective quality of life and to distinguish predictors of quality of life in young adults with autism spectrum disorder (ASD). Young adults with ASD enrolled in higher education were compared to control students without ASD with respect to quality of life, executive functioning, motivation performance, social anxiety, emotion regulation, stress coping abilities, ASD symptoms, adaptive functioning, and self-reflection. Young adults with ASD reported lower subjective quality of life than control peers and showed higher impairment in all of the above-mentioned areas. Within the ASD group, low initiative taking, high internalizing problems, and high negative tension in social situations predict lower quality of life. Together, these findings indicate that deficits in the stress regulation system lead to lower subjective quality of life in young adults with ASD, despite their high functioning.Show less
This study researches the differences in social cognitive skills and cognitive distortions between boys with Disturbed Behavior Disorders (DBD) and boys without DBD. Subsequently the correlation...Show moreThis study researches the differences in social cognitive skills and cognitive distortions between boys with Disturbed Behavior Disorders (DBD) and boys without DBD. Subsequently the correlation between eight social cognitive skills, four self-serving cognitive distortions and reactive and proactive aggression was researched. 24 boys with DBD and 24 boys in the control group were tested with the SCST (social cognitive skills) and the How I Think-questionnaire (cognitive distortions). Parents of these children completed the IRPA-questionnaire (reactive and proactive aggression). Boys with DBD scored significantly higher on the subscale of the SCST ‘Comparing Perspectives’. Boys with DBD appear to be better in naming differences and similarities between different perspectives than boys in the control group. Proactive aggression was partially predicted by the subscale of the SCST ‘Understandig Perspectives’, in which boys with better capabilities demonstrate more proactive aggression. Both results are possibly explained by the lack of empathy. No indications were found that cognitive distortions correlate with reactive and proactive aggression.Show less
Abstract Background. This study examines the relationship between hormonal parameters of puberty development and fetal testosterone levels with the presence of autistic symptoms, especially the...Show moreAbstract Background. This study examines the relationship between hormonal parameters of puberty development and fetal testosterone levels with the presence of autistic symptoms, especially the deficits in cognitive empathy in boys with high functioning autism (HFA) between nine and nineteen years old. According to several theories, hormones are involved in the etiology and behavioral characteristics of ASD in later life, such as problems with cognitive empathy. Method. In 45 HFA boys and 41 non-clinical boys, the degree of autistic symptoms is defined by the ADI-R and the SRS, and cognitive empathy is determined by the SCVT. Saliva samples are taken to determine testosterone, DHEA and estradiol levels. The fetal testosterone level was determined using the 2D:4D ratio. Results. Levels of fetal testosterone were significantly higher in HFA boys compared to non- clinical controls. Also, there is a connection between the fetal testosterone levels and cognitive deficits in cognitive empathy on the scale ‘discriminating perspectives’ in HFA boys. Higher scores are associated with higher fetal testosterone levels. Further research should incorporate the influence of mediating genes and neural structures, and should investigate the influence of hormones over a longer period, to assess the influence of hormones during social development.Show less
In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre sociale cognitie en emotieherkenningsvaardigheden de hoeveelheid agressie bij 8-12 jarige jongens kunnen voorspellen. Ook is gekeken of...Show moreIn dit onderzoek is onderzocht in hoeverre sociale cognitie en emotieherkenningsvaardigheden de hoeveelheid agressie bij 8-12 jarige jongens kunnen voorspellen. Ook is gekeken of emotieherkenningsvaardigheden sociale cognitie konden voorspellen. De onderzoeksgroep bestond uit 51 jongens geworven bij regulier onderwijs, speciaal basisonderwijs en klinische instellingen in Nederland. De hoeveelheid agressie is gemeten met de CBCL/6-18. Emotieherkenning is zowel in gezichten gemeten met de Facial Emotion Recognition test, als in spraak met de Prosodie subtest van de Amsterdam Neuropsychologische Taken. Er is gecontroleerd voor intelligentie. Agressie kon alleen voorspeld worden door prosodie herkenning, met name het herkennen van bange en boze prosodie, en intelligentie. Sociale cognitie kon alleen voorspeld worden door prosodie herkenning, met name het herkennen van verdrietige en boze prosodie, en intelligentie. Emotieherkenning in gezichten blijkt geen significante voorspeller te zijn voor agressie en sociale cognitie. Deze resultaten ondersteunen interventies, gericht op het verminderen van agressie door sociale cognitie en emotieherkenning te verbeteren, niet. Implicaties voor vervolgonderzoek worden gegeven.Show less
In dit onderzoek is het accuraat herkennen van emoties onderzocht onder kinderen met en zonder agressieproblematiek. Binnen dit onderzoek is gekeken naar groepsverschillen, de samenhang tussen...Show moreIn dit onderzoek is het accuraat herkennen van emoties onderzocht onder kinderen met en zonder agressieproblematiek. Binnen dit onderzoek is gekeken naar groepsverschillen, de samenhang tussen leeftijd en emotieherkenning en de rol van intelligentie. Door het verkrijgen van meer inzicht in dit onderzoeksgebied kunnen gespecificeerde interventies en behandelingen in een vroeg stadium worden ingezet. De steekproef bestond uit 42 jongens van 7 t/m 12 jaar, waarvan 24 in de agressiegroep (M = 9.83, SD = 1.5) en 18 in de controlegroep (M = 9.06, SD = 1.16). De Facial Emotion Recognition taak (FER) werd gebruikt voor het onderzoeken van emotieherkenning en twee subtaken van Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III) voor het berekenen van een intelligentieschatting. Uit de resultaten bleek dat de agressiegroep, tegen de verwachtingen in, significant hoger scoorde op het accuraat herkennen van blijdschap en verdriet. Leeftijd hing in beide groepen niet samen met het emotieherkenning. Intelligentie bleek in de controlegroep te co variëren met het accuraat herkennen van blije gezichtsexpressies. Een verklaring voor de belangrijkste resultaten is dat de agressiegroep mogelijk een vorm van agressie vertoont waarbij sprake is van een hoger niveau van sociale vaardigheden. De belangrijkste implicatie is dat er rekening gehouden kan worden met het stagneren van agressieve kinderen op een andere fase binnen het sociale informatieverwerkingsproces dan emotieherkenning. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn het onderzoeken van verschillende soorten agressie, een grotere steekproef en het gebruik van meetinstrumenten die meerdere fases in het proces van sociale informatieverwerking meten, zodat het proces rondom emotieherkenning van kinderen met agressie beter in kaart kan worden gebracht.Show less
Deze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te...Show moreDeze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te ontwikkelen. Aan dit onderzoek hebben in totaal 171 jongeren meegewerkt, met een gemiddelde leeftijd van 12.08 jaar (SD=2.27). De onderzoeksgroep bestond uit 59 (34.5%) jongeren met een stoornis binnen het autismespectrum, en 112 jongeren in de controlegroep. De AQ en de ADI zijn gebruikt om de kenmerken van een autismespectrum stoornis vast te stellen. De SPQ en de NPV-J recalcitrantieschaal zijn gebruikt om de kenmerken van schizofrenie te meten. Om de angst te meten is de SAS-K gebruikt, en voor de denkstoornissen is bij de jongeren de kFTDS afgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat er een positieve correlatie bestaat tussen autismespectrum stoornissen en kenmerken van schizofrenie. De mate van recalcitrantie en denkstoornissen spelen een rol in dit verband, de angst niet. Het is echter niet zo dat jongeren die meer kenmerken van autismespectrum stoornissen samengaan met meer kenmerken van schizofrenie, recalcitrantie en denkstoornissen.Show less
Ouders hanteren straffen en belonen van gedrag vaak als opvoedstrategie. Alle kinderen zijn wel eens opstandig of luisteren slecht, maar bij sommige kinderen doen deze gedragingen zich frequenter...Show moreOuders hanteren straffen en belonen van gedrag vaak als opvoedstrategie. Alle kinderen zijn wel eens opstandig of luisteren slecht, maar bij sommige kinderen doen deze gedragingen zich frequenter en langduriger voor. Er wordt dan gesproken van een gedragstoornis (DBD). In dit onderzoek wordt gekeken naar het verschil in de mate van leerbaarheid op basis van straffen en beloning bij jongens van acht tot en met dertien jaar met en zonder DBD. Daarnaast wordt er gekeken of dit verschil kan worden verklaard door executieve (dis-) functies. Het doel is inzicht krijgen in de effectiviteit van leren op basis van straf en beloning bij kinderen met DBD, zodat gedragsproblemen zullen afnemen en hun toekomstperspectief beter wordt. De respondenten zijn kinderen van acht tot en met dertien jaar met en zonder gedragsproblemen. De data zijn verkregen middels cognitieve vaardighedentests (Door Opening Task en Hungry Donkey) en vragenlijsten (CBCL, DISC en BRIEF). Er is geen verschil gevonden tussen jongens met en zonder DBD op de responsperseveratie. Hoewel jongens met DBD meer problemen ervaren op executieve functies dan controle kinderen, dragen executieve functies niet bij aan de mate van responseperseveratie. Alle kinderen lieten een voorkeur zien voor een directe beloning in tegenstelling tot een grotere beloning op de langere termijn, het kan zijn dat zij de gevolgen die hun gedrag heeft voor de toekomst niet kunnen overzien, waardoor zij niet in staat zijn om daarop te anticiperen. Zij prefereren daardoor een directe beloning en kunnen niet zien dat ‘straf’ op de korte termijn uiteindelijk voordeel kan opleveren. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de hersencapaciteiten van deze groep kinderen nog niet voldoende zijn ontwikkeld. De ontwikkeling van de hersenen gaat door tot in de vroege volwassenheid, waarbij de hersenfunctie steeds meer worden uitgebreid en verfijnd. Het zou kunnen dat de cognitieve functies voor alle kinderen binnen dit onderzoek onvoldoende toereikend waren voor de opdrachten die aan hen werden gegeven.Show less
Psychopathische trekken kunnen al bij kinderen geobserveerd worden. Een gebrek aan affectieve empathie wordt gezien als de kern van psychopathie. In dit onderzoek worden 38 kinderen onderzocht op...Show morePsychopathische trekken kunnen al bij kinderen geobserveerd worden. Een gebrek aan affectieve empathie wordt gezien als de kern van psychopathie. In dit onderzoek worden 38 kinderen onderzocht op psychopathie en empathie met behulp van twee vragenlijsten: de ‘Antisocial Processing Screening Device-Parent Form’ (APSD-PF) en de ‘Basic Empathy Scale’ (BES). 18 kinderen hebben één of beide disruptieve gedragsstoornissen (DBD), namelijk een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) of een antisociale gedragsstoornis (CD). Bevestigd wordt dat kinderen met DBD significant meer psychopathische trekken hebben en significant minder empathisch zijn dan kinderen zonder DBD. Er wordt ook een significante negatieve correlatie gevonden tussen empathie en psychopathie en de mate van empathie voorspelt de mate van psychopathische trekken bij kinderen. De verwachte negatieve correlatie tussen affectieve empathie en psychopathie wordt niet gevonden.Show less
Van kinderen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) wordt gedacht dat zij problemen ondervinden in emotieherkenning. ADHD bevat drie subtypen, namelijk aandachtstekort, hyperactief...Show moreVan kinderen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) wordt gedacht dat zij problemen ondervinden in emotieherkenning. ADHD bevat drie subtypen, namelijk aandachtstekort, hyperactief/impulsief en het gecombineerde subtype. Een mogelijk en nog niet veel onderzocht component onderliggend aan emotieherkenning is volgehouden aandacht. De centrale vraag richt zich op jongens waarbij wordt ingegaan op de relatie tussen symptomen van de subtypen van ADHD en emotieherkenning in gezichtsexpressies en stem bij anderen en of volgehouden aandacht daar invloed op heeft. De steekproef bevat 20 jongens van 7 tot 13 jaar. Ouders vulden een vragenlijst in over symptomen van subtypen van ADHD. Kinderen beoordeelden op de computer via foto’s emoties in het gezicht en via geluidsfragmenten emoties in de stem. Tevens is via een computertaak volgehouden aandacht gemeten. Symptomen van het gecombineerde subtype hebben een verband met het aflezen van verbaasde gezichten. Hoe meer symptomen van dit subtype, hoe meer ze herkennen. Voor de overige subtypen en emoties zijn geen verbanden aangetoond. De verbanden tussen symptomen van het aandachtstekortsubtype en emotieherkenning van blije en droevige stemmen wijzen erop dat hoe meer symptomen van het subtype, hoe meer ze deze emoties in stemmen herkennen. Voor de overige subtypen en emoties zijn geen verbanden aangetoond. Parameters van volgehouden aandacht hebben op de hiervoor genoemde aangetoonde verbanden invloed. Alleen de parameter impulsiviteit heeft geen invloed op het verband tussen symptomen van aandachtstekortsubtype en het herkennen van blije stemmen. Verder heeft de parameter fluctuatie in het werktempo invloed op de relatie tussen symptomen van hyperactiviteit/impulsiviteit en het herkennen van verbaasde gezichten. Aanbevelingen voor verder onderzoek zijn een grotere steekproef en kinderen includeren met een diagnose voor een subtype van ADHD. Daarnaast kunnen verschillen in subtypen van ADHD tussen jongens en meisjes worden onderzocht en tussen kinderen met en zonder diagnose. Verdere aanbeveling is een longitudinaal onderzoek.Show less
In dit onderzoek is onderzocht of kinderen met een extra x-chromosoom kwetsbaarder zijn voor de ontwikkeling van schizotypische kenmerken en daarmee een mogelijk verhoogd risico hebben op...Show moreIn dit onderzoek is onderzocht of kinderen met een extra x-chromosoom kwetsbaarder zijn voor de ontwikkeling van schizotypische kenmerken en daarmee een mogelijk verhoogd risico hebben op psychotische stoornissen. Bij 150 kinderen tussen de 7 en 20 jaar zijn de Kiddie Formal Thought Disorder Story game (kFTDS) en de Schizotypal Personality Questionnaire (SPQ-k) afgenomen. De steekproef bestaat uit 95 controlekinderen, 32 jongens met Klinefelter en 26 meisjes met Triple-X. De resultaten wijzen uit dat de klinische groep kinderen met een extra x-chromosoom meer schizotypische kenmerken en denkfouten laat zien dan de controlekinderen. Er kan dus geconcludeerd worden dat zij op kinderleeftijd al meer moeite hebben met de regulatie van hun denken dan controlekinderen, waardoor het belangrijk is dat er vroegtijdig gelet wordt op voorlopers van psychoses. Daarnaast zijn de resultaten een indicatie voor de rol van het extra x-chromosoom in de kwetsbaarheid voor de ontwikkeling van een psychose.Show less
Vrijwel alle jongens vertonen weleens dwars, opstandig of agressief gedrag. Een klein deel van deze jongens vertoont dit gedrag echter zo vaak dat er sprake is van een oppositioneel opstandige- of...Show moreVrijwel alle jongens vertonen weleens dwars, opstandig of agressief gedrag. Een klein deel van deze jongens vertoont dit gedrag echter zo vaak dat er sprake is van een oppositioneel opstandige- of antisociale gedragsstoornis (ODD of CD). In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre er een verband is tussen ODD/CD en prosociaal gedrag en tussen ODD/CD en taalvaardigheid bij jongens tussen de acht en twaalf jaar. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de samenhang tussen de taalvaardigheid en het prosociale gedrag beïnvloed wordt door het wel of niet hebben van ODD/CD. In totaal zijn 38 jongens onderzocht: 21 jongens zonder ODD/CD en 17 met ODD/CD. De jongens waren tussen de 7.8 en 12.4 jaar oud, met een gemiddelde leeftijd van 10,0. Taalvaardigheid werd in dit onderzoek gemeten met de CELF- woordassociaties, de CELF- zinnen formuleren, de CELF - begrippen en aanwijzingen volgen en de NEPSY-IINL. De mate van prosociaal gedrag werd gemeten met de SSRS (Social Skills Rating System).Show less