The engraved Tridacna shell in the collection of the National Museum of Antiquities, Leiden the Netherlands fits into a corpus of engraved Tridacna shells, engraved Tridacna shell and Lambis shell...Show moreThe engraved Tridacna shell in the collection of the National Museum of Antiquities, Leiden the Netherlands fits into a corpus of engraved Tridacna shells, engraved Tridacna shell and Lambis shell discs and cosmetic palette’s. These object have been interpreted as luxury items and cosmetic containers produced by Phoenicians, in the past. However, the use and meaning of the Tridacna shells is complex and differs by region, such this study shows. Their meaning is layered and defined by the context of use. Some were evidently connected to the ritual sphere as in the case of votive offerings, some however were of more personal utilitarian character These objects are representative ‘s of the omnidirectional connections in the Iron Age Mediterranean world. They show the connections to be active deep in-land, in the East Mediterranean. They also show that the boundaries scholars set between cultural regions for decades are fluid or not existing at all. The stylistic features observed in the iconography of depictions on the engraved Tridanca’s, palette’s and engraved shell discs are not illustrative of several cultural influences converging in Phoenician artistic expression, but of an interregional koinè. A language of visual expression spoken throughout the Mediterranean and Near Eastern regions. It consists of ‘styles’ and motives not bounded by any ‘culture’. No longer attached to ‘a’ single meaning within a region. Thus stylistic features that have been guiding the origin debate about these objects should not be leading. Evaluation of the archaeological context, set in the framework as postulated by Horden and Purcell of interconnected regions in the Mediterranean, gives reason to revise. New objects have come to light that lead to a production among the semi-settled pastoral and nomadic tribes in the region of Edom situated in the South of present day Jordan. The engraved Tridacna shells could have been traded toward the West by Phoenician sailing merchants but this is not the only possible means of distribution.Show less
Zowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen...Show moreZowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen van 2 tot en met 5 jaar. Voor jonge kinderen is dit verband nog niet eerder onderzocht. De vragenlijsten BRIEF-P, en ECBQ of CBQ zijn afgenomen bij 657 kinderen. Correlationeel onderzoek is uitgevoerd om het verband tussen de verschillende componenten van temperament (Effortful Control, Negatieve Emotionaliteit en Extraversie) en EF te onderzoeken. De resultaten hebben aangetoond dat EF redelijk samenhangt met temperament en dat deze samenhang vooral wordt veroorzaakt door de hoge correlatie met negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek toont aan dat kinderen die problemen hebben met EF beschikken over minder goede zelfregulerende eigenschappen, meer negatieve emoties vertonen en gemiddeld extraverter zijn dan kinderen die geen problemen ondervinden op het gebied van EF. Voor jongens was het verband tussen EF en temperament op tweejarige leeftijd het sterkt, de sterkte nam af naarmate zij ouder werden. Voor de meisjes echter was deze relatie op vierjarige leeftijd het sterkst, bij hen was de sterkte van het verband niet stabiel voor leeftijd. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een redelijk verband tussen EF en temperament en zowel sekse als leeftijd spelen daarbij een rol.Show less
On the Norfolk and Suffolk coasts artifacts have been found at Pakefield and Happisburgh 3, indicating the presence of hominid activity. These artifacts were assigned to the organic layers of the...Show moreOn the Norfolk and Suffolk coasts artifacts have been found at Pakefield and Happisburgh 3, indicating the presence of hominid activity. These artifacts were assigned to the organic layers of the Cromer Forest-bed Formation. Pakefield is dated to 700 ka and resembled a Mediterranean climate, while the Happisburgh 3 artifacts are associated with a temperate boreal climate with an age of 780 ka. Research in understanding the Palaeolandscape and climate needs to be conducted on the organic layers at the Norfolk and Suffolk coasts. In this paper the lower organic layer at Beeston has been investigated. The research in this paper identified the macrofossils of 200 cubic centimeters from the first ten centimeters of the top of the lower organic layer. The local vegetation is consistent with a Potometea community, the local environment is a flooded basin or back-swamp in a River delta with some marine influences, and the climate represents a temperate climate. Other research of the layer as a quickscan of macrofossils through the entire layer shows no significant change of vegetation in the layer. Therefore we can assume that the layer represents one distinguished type of vegetation. Pollen data in the 10-11 centimeters of the layer shows an abundance of boreal mixed forests with wetland conditions. The identified local environment, vegetation, and climate is also found in the West Runton Freshwater Bed (MIS 15-17) and Happisburgh 3 (MIS 21,25). The West Runton Freshwater Bed is part of the hypothetical “Ancaster River”. The resemblance in vegetation and climate of Happisburgh 3 and Beeston indicates a possible presence of hominid activity within the lower organic layer of Beeston. However, the presenceof hominids and age of the lower organic layer cannot yet be determined.Show less
Onverwachte stress of een extreme vorm van stress kan leiden tot chronische stress of traumatische stress. Wanneer deze vorm van stress ontstaat, kunnen verschillende klachten zich voordoen. Zoals...Show moreOnverwachte stress of een extreme vorm van stress kan leiden tot chronische stress of traumatische stress. Wanneer deze vorm van stress ontstaat, kunnen verschillende klachten zich voordoen. Zoals posttraumatische stressstoornis en acute stressstoornis. Deze westerse ziektebeelden zijn vormen van geestelijke stoornissen die veroorzaakt worden door een traumatische ervaring. De symptomen die de patiënten ervaren worden voornamelijk gekenmerkt door aanhoudende angst. Een Latijns-Amerikaans ziektebeeld dat in etnografische werken vaak gekoppeld wordt aan posttraumatische stress is susto. Deze ziekte wordt in de inheemse visie veroorzaakt door een schrikervaring. Door deze schrikervaring kan er zielsverlies bij het slachtoffer optreden, waarna een aantal klachten zich kunnen voordoen zoals depressie, verlies van eetlust en gewichtsverlies. Als susto inderdaad hetzelfde is als een geestelijke stoornis veroorzaak door een trauma, dan zouden deze ziektebeelden dezelfde oorzaken en symptomen vertonen. Na het analyseren van de ziektebeelden bleek dat susto en geestelijke stoornissen veroorzaakt door trauma’s overeenkomsten maar ook verschillen met elkaar hebben. De oorzaak hiervoor is het feit dat er twee oorzaken voor susto zijn, namelijk chronische stress en traumatische stress. Dit werd in de gebruikte etnografische bronnen niet opgemerkt, waardoor de informatie ongedifferentiëerd over de beide vormen van susto gaat. Er kan dus gezegd worden dat er een vorm van susto bestaat die overeen kan komen met een geestelijke stoornis veroorzaakt door een trauma. Om een duidelijke vergelijking te kunnen maken tussen susto en een geestelijke stoornis veroorzaakt door een trauma moet er eerst een systematisch onderzoek gedaan worden, om het concept van susto veroorzaakt door een trauma scherp in kaart te brengen.Show less
Age-related bone loss has been receiving a lot of attention in recent years in an attempt to assess and treat conditions that are affected by bone loss such as osteopenia. Current bone loss...Show moreAge-related bone loss has been receiving a lot of attention in recent years in an attempt to assess and treat conditions that are affected by bone loss such as osteopenia. Current bone loss influences are reviewed as well as an overview of bone loss assessment in archaeological material. This research evaluated age-related bone loss in a 19th Century Dutch osteoarchaeological population to determine frailty rates through Quantitaitive Computed Tomography (QCT) and Dual- Energy X-ray Absoorptiometry (DEXA) of loading (femur) and non-loading (humerus) elements. An examination of areal bone mineral density (aBMD) and volumatic (vBMD) were explored in correlation to trabecular architecture. It was determined bone loss was present within in the population however, the onset of osteoporotic fracture risk was unable to be determined. Male loading and non-loading bones exhibit consistent changes in trabecular connectivity and connectivity volume while females are more likely affected by an increase in trabecular bone volume. Humeral BMC data between DEXA and QCT indicated that a possible calibration curve can be determined suggesting that the humerus is a good indicator of age-related bone loss. Subsequently, the term “osteopenia” was determined to be invalid for this assessment and the term “bone loss” is thus suggested to be used.Show less
Het archeologisch erfgoed in de Noordzee is essentieel voor archeologisch onderzoek. Het is een frame van referentie voor heel Noordwest Europa. De huidige Nederlandse wetgeving faalt in het...Show moreHet archeologisch erfgoed in de Noordzee is essentieel voor archeologisch onderzoek. Het is een frame van referentie voor heel Noordwest Europa. De huidige Nederlandse wetgeving faalt in het beschermen van dit archeologisch erfgoed. Met de invoer van een bestemmingsplan kan het maritiem erfgoed in de Noordzee beter worden beschermd. Een ruimtelijk ordeningsstelsel biedt de kans om de potentie van de Noordzee nog duidelijker te maken en het gelijkertijd te beschermen.Show less
Ouders hanteren straffen en belonen van gedrag vaak als opvoedstrategie. Alle kinderen zijn wel eens opstandig of luisteren slecht, maar bij sommige kinderen doen deze gedragingen zich frequenter...Show moreOuders hanteren straffen en belonen van gedrag vaak als opvoedstrategie. Alle kinderen zijn wel eens opstandig of luisteren slecht, maar bij sommige kinderen doen deze gedragingen zich frequenter en langduriger voor. Er wordt dan gesproken van een gedragstoornis (DBD). In dit onderzoek wordt gekeken naar het verschil in de mate van leerbaarheid op basis van straffen en beloning bij jongens van acht tot en met dertien jaar met en zonder DBD. Daarnaast wordt er gekeken of dit verschil kan worden verklaard door executieve (dis-) functies. Het doel is inzicht krijgen in de effectiviteit van leren op basis van straf en beloning bij kinderen met DBD, zodat gedragsproblemen zullen afnemen en hun toekomstperspectief beter wordt. De respondenten zijn kinderen van acht tot en met dertien jaar met en zonder gedragsproblemen. De data zijn verkregen middels cognitieve vaardighedentests (Door Opening Task en Hungry Donkey) en vragenlijsten (CBCL, DISC en BRIEF). Er is geen verschil gevonden tussen jongens met en zonder DBD op de responsperseveratie. Hoewel jongens met DBD meer problemen ervaren op executieve functies dan controle kinderen, dragen executieve functies niet bij aan de mate van responseperseveratie. Alle kinderen lieten een voorkeur zien voor een directe beloning in tegenstelling tot een grotere beloning op de langere termijn, het kan zijn dat zij de gevolgen die hun gedrag heeft voor de toekomst niet kunnen overzien, waardoor zij niet in staat zijn om daarop te anticiperen. Zij prefereren daardoor een directe beloning en kunnen niet zien dat ‘straf’ op de korte termijn uiteindelijk voordeel kan opleveren. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de hersencapaciteiten van deze groep kinderen nog niet voldoende zijn ontwikkeld. De ontwikkeling van de hersenen gaat door tot in de vroege volwassenheid, waarbij de hersenfunctie steeds meer worden uitgebreid en verfijnd. Het zou kunnen dat de cognitieve functies voor alle kinderen binnen dit onderzoek onvoldoende toereikend waren voor de opdrachten die aan hen werden gegeven.Show less
Research master thesis | Archaeology (research) (MA/MSc)
some documents under embargo
The focal point of this thesis is the relationship between women and jewellery in the Roman Empire. This relationship is surrounded by positive and negative values, e.g. the responses of ancient...Show moreThe focal point of this thesis is the relationship between women and jewellery in the Roman Empire. This relationship is surrounded by positive and negative values, e.g. the responses of ancient authors range from more positive comments to extreme criticism. The central research question was: What social norms, relations and values does jewellery signify regarding women in the Roman Empire? The central aim is to differentiate and investigate the social norms, relations and values that were associated with the relationship between women and jewellery. In order to do this, jewellery finds and sculptural representations of jewellery from Rome (defined as core) and Palmyra (defined as periphery) in the first two centuries AD were studied. These two categories of evidence were analysed separately per region and then compared. Comparative investigation of the material in both regions increases understanding of the signifying function of jewellery with regard to the prevailing social norms. In visual culture other values, social norms and relations come forward than in the jewellery finds. Four central aspects regarding the finds and representations were focused on: types of jewellery, context, social position of the owner/portrayed, and the expression of gender. These aspects followed from the framework that was developed to study the relationship between women and jewellery, which included the concepts gender, sculptural representations and core-periphery. The research problem this study intended to solve was that archaeological evidence has been rather neglected in the study of women and jewellery. The systematic quantitative and qualitative analyses of the jewellery finds and sculptural representations of jewellery from Rome and Palmyra, attempted here for the first time on exemplary sample sets, as well as the comparison between them, have brought new insights to this field of study.Show less
In my thesis I focus on the question: To what extent we can speak of mutual colonial heritage in general and in the case of Cape Castle in Cape Town? Though literature and sending questionnaires to...Show moreIn my thesis I focus on the question: To what extent we can speak of mutual colonial heritage in general and in the case of Cape Castle in Cape Town? Though literature and sending questionnaires to heritage managers I looked at the different European mutual heritage policies and compared them. It turned out that the use of the term mutual was not shared by all the involved countries. What we could learn from this comparison is that European policies should focus more on explaining their meaning and definition of mutual heritage towards the partner country in order to make the mutual heritage processes successful, and should have this as their main priority. Because the term Mutual was not always seen as an equal process, but more as a European idea. In my case study I paid attention to the different perspectives on Cape Castle (Cape Town, South Africa). It turned out that the Dutch see the Castle as a symbol that represents the glorious days of the Dutch East India Company. While for the South Africans, the heritage site also represents the horrors of the Apartheid period.Show less
Het succes van ARS aardewerk op de mediterrane markten is niet alleen ontstaan door een bepaald gegeven of kenmerk. Belangrijk voor de export ARS aardewerk was de export van graan en olijfolie. Het...Show moreHet succes van ARS aardewerk op de mediterrane markten is niet alleen ontstaan door een bepaald gegeven of kenmerk. Belangrijk voor de export ARS aardewerk was de export van graan en olijfolie. Het opbloeien van de Tunesische economie is grotendeels te danken aan de Romeinse annona. De annona was in eerste instantie de graanvoorraad van Rome. Onder keizer Severus werden andere producten toegevoegd aan de annona zoals olijfolie. Graan en olijfolie waren de twee belangrijkste exportproducten van Tunesië. De bevoorrading van de annona zorgde voor een bloeiende Tunesische economie. De hoge productiviteit in graan en olijfolie is te danken aan de landschapsindeling en de Romeinse villa’s die aanwezig waren. Dit waren gunstige omstandigheden voor de productie en export van ARS aardewerk. ARS aardewerk maakte gebruik van de al bestaande handelscontacten, afzetmarkt en schepen. Ondanks dat ARS aardewerk een belangrijke speler was op de aardewerkmarkt, lag de nadruk op de export van graan en olijfolie. De productietechnieken en vormen van het ARS aardewerk werden gespecialiseerd op de export. De brede schalen met een lage voet waren uitstekend gevormd voor de export. Het gebruik van mallen was waarschijnlijk nodig voor de productie van deze schalen. De mallen zorgde ook voor een versimpeling van het productieproces. Er zijn ook tekenen dat de handelaren zich op de export gingen richten. Zo is er van de pottenbakkerssite gelegen bij El Mahrine veel meer aardewerk in de Spaanse zuidoostkust gevonden dan in Carthago. Het succes van ARS aardewerk is dus het gevolg van het succes van andere producten en de ontwikkelingen van het aardewerk zelf.Show less
In this thesis, the current situation on the cooperation between archaeologists and building archaeologists is discussed. Several stakeholders have been taken into account, including educational...Show moreIn this thesis, the current situation on the cooperation between archaeologists and building archaeologists is discussed. Several stakeholders have been taken into account, including educational institutes, a selected amount of municipalities, the Cultural Heritage Agency (RCE), private advice bureaus, an independent foundation as well as rules and regulations concerning both disciplines. Furthermore, several case studies have been outlined concerning proper and less proper integration of archaeological and building archaeological cooperation. Finally, an advice is provided on how conditions can be optimized to facilitate integrated cooperation of the two disciplines. One of the main conclusions is that archaeological research is recorded in the Monument Act (Monumentenwet 1988) and is therefore legally required. Building archaeology is, however, mostly carried out playing and advisory role and is not legally required. Leading from this, for archaeological research all kinds of rules and regulations exist and is furthermore organised into detail, also concerning education. This is in strong contrast with building archaeology which is only carried out on the basis of guidelines, is organised less extensively and is supported by almost no education. One of the main advices is given to the RCE. Here, only since 2009, the two disciplines are organised again under one governmental apparatus. Because of this, the two disciplines are not yet tuned in on each other comprehensively and there is still too much a dichotomy between the two disciplines on this level. The given advice is to let the RCE organise a special project (as has already taken place once) to let the two disciplines come closer together by discussing the opportunities that can be created in order to let cooperation go more smooth and to heave the unnecessary imaginary boundary between the two disciplines. Once archaeology and building archaeology are tuned in on each other better on the national level, the rest of the Dutch heritage management community will probably follow this lead.Show less
Deze bachelorscriptie bevat een onderzoek naar de dierlijke resten van de laat-middeleeuwse vindplaats MDHP-16. Deze vindplaats is in 2010 opgegraven door de archeologische dienst van Delft en...Show moreDeze bachelorscriptie bevat een onderzoek naar de dierlijke resten van de laat-middeleeuwse vindplaats MDHP-16. Deze vindplaats is in 2010 opgegraven door de archeologische dienst van Delft en Omstreken. Hierbij zijn onder meer een waterput met een opmerkelijke diepte, een uitgebreid greppelsysteem en negen dierbegravingen gevonden. Uit analyse van het andere opgegraven materiaal en de sporen en structuren lijken er aanwijzingen te zijn voor bewoning van de nederzetting door lage adel. Op basis van het voorkomen van bepaalde percentages van specifieke typen aardewerk zijn twee bewoningsfasen geconstateerd. Een vroege bewoningsfase liep van ongeveer 1200 tot 1230 een latere fase duurde van circa 1350 tot ongeveer 1425. Het lopende onderzoek waarbij het aardewerk wordt herzien, inclusief een nieuwe sporen- en structurenanalyse, zal mogelijk in de toekomst meer uitsluitsel geven over de datering van de contexten waarin het dierlijk bot zich bevond. Zoöarcheologisch onderzoek naar deze vindplaats geeft ons inzicht in de bestaanseconomie van de nederzetting en de sociale status van de bewoners. Hoewel de relatie tussen opgegraven resten en de status van bewoners van een erf tijdens de Late-Middeleeuwen in de regio nog niet geheel duidelijk is, zijn er door dit onderzoek meer gegevens beschikbaar voor verder onderzoek naar deze relatie in de toekomst. Met de determinatie van de gevonden botresten is onderzocht of er aanwijzingen zijn voor een bepaalde bestaanseconomie van MDHP-16 en hoe de vindplaats zich ten opzichte van de andere nederzettingen in regio Midden-Delfland verhoudt tijdens de Late-Middeleeuwen.Show less
Research master thesis | History: Societies and Institutions (research) (MA)
closed access
Onderzoek naar collectes voor buitenlandse geloofsgenoten in de zeventiende eeuw. Centraal staat de vraag hoe internationale hulpverlening in de Republiek tot stand kwam, hoe die werd georganiseerd...Show moreOnderzoek naar collectes voor buitenlandse geloofsgenoten in de zeventiende eeuw. Centraal staat de vraag hoe internationale hulpverlening in de Republiek tot stand kwam, hoe die werd georganiseerd, hoe 'gewone' mensen werden betrokken, welke discussies daarover werden gevoerd en of de nood van geloofsgenoten gebruikt werd om de nationale agenda te beïnvloeden. De veronderstelling was dat de internationale calvinistische saamhorigheid, gebaseerd op het netwerk dat was ontstaan gedurende de zestiende eeuw, de basis zou vormen voor internationale hulpacties. Er ging zeer veel geld om in de internationale hulpverlening aan geloofsgenoten in de zeventiende eeuw. Ook in vergelijking met armenhulp blijken de giften aan buitenlandse geloofsgenoten aanzienlijk. Voor de overheid was de buitenlandse politiek leidend, voor de kerken speelde de dreiging ten aanzien van de gereformeerde kerk in eigen land de belangrijkste rol. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de discussies in de publieke sfeer, bij de kerk en in de bestuurlijke organen elkaar beïnvloedden. Er is geen indicatie dat de calvinistische solidariteit in de zeventiende eeuw verminderde, de Republiek bleef de hele eeuw buitenlandse geloofsgenoten steunen. Discussies in de publieke sfeer en binnen de kerken hielden het calvinistische saamhorigheidsgevoel in stand. Deze studie heeft laten zien hoe die solidariteit werd gemobiliseerd en omgezet in concrete acties.Show less
The thesis examines the attempt of the Dutch East India Company (VOC) to establish a trading post on the mainland of China from 1660 to 1690. It tries to explain the reasons why the Dutch suspended...Show moreThe thesis examines the attempt of the Dutch East India Company (VOC) to establish a trading post on the mainland of China from 1660 to 1690. It tries to explain the reasons why the Dutch suspended their direct trade in 1690 to rely on foreign shipping, mainly carried out by Chinese junks. It considers political, economical and cultural impacts as well as the Dutch and Chinese/Manchu mentalities.Show less
In deze scriptie zal de auteur de historische bronnen van o.a. de eerste reizen van Columbus onder de loep nemen en bestuderen hoe deze bronnen onze beeldvorming hebben gevormd, en hoe we bepaalde...Show moreIn deze scriptie zal de auteur de historische bronnen van o.a. de eerste reizen van Columbus onder de loep nemen en bestuderen hoe deze bronnen onze beeldvorming hebben gevormd, en hoe we bepaalde uitspraken kunnen verklaren of bevestigen. Om een beter beeld te krijgen wat de Spanjaarden zijn tegen gekomen op deze eerste reizen worden naast de historische bronnen ook de resultaten van recente archeologische opgravingen op de Kleine Antillen gebruikt en vergelijkingen getrokken naar de bekende gegevens uit de historische bronnen. Met dank aan onderzoek van kannibalisme in archeologische context in andere gebieden, worden een aantal identificatie punten voorgesteld waaraan kannibalisme archeologisch te herkennen is om op deze manier een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van kannibalisme in het Caribische gebied.Show less
Voor veel kinderen met specifieke taalstoornissen (SLI) is uitbreiden van woordenschat moeilijk. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken hoe deze kinderen extra ondersteund kunnen worden in het...Show moreVoor veel kinderen met specifieke taalstoornissen (SLI) is uitbreiden van woordenschat moeilijk. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken hoe deze kinderen extra ondersteund kunnen worden in het uitbreiden hun woordenschat. Kinderen kunnen zelfstandig digitale prentenboeken bekijken, waarbij de computer voorleest. Levende prentenboeken, die een gesproken woord zodanig verbinden met beeld, beweging en ondersteunende muziek, maken dat woorden beter begrepen en onthouden worden. Er is onderzocht of ook kinderen met SLI meer nieuwe woorden leren door deze levende boeken. De steekproef betrof in totaal 50 kleuters met een primaire taalstoornis van 6 scholen (cluster-2) in Zuid-Holland en Brabant. De experimenten hadden een within-subjects design met 3 condities: statische boeken, levende boeken en controleboeken (niet gelezen boeken). Het effect van deze levende boeken op het begrijpen en gebruiken van geselecteerde “targetwoorden” ten opzichte van statische prentenboeken is gemeten in 2 verschillende experimenten. Het verschil tussen beide experimenten betrof de frequentie van de interventie: 2 versus 4 maal lezen van alle boeken. Conclusie: kinderen met SLI leerden van de statische boeken net zo veel als van de levende boeken. Bij de statische boeken was de toename van de actieve woordenschat na 4 maal lezen groter dan na 2 maal lezen.Show less
In this study the relation between the most recent failed nominations of the U.S. Supreme Court judges Clement Haynsworth, G. Harrold Carswell, Robert Bork and a changing image of the Supreme Court...Show moreIn this study the relation between the most recent failed nominations of the U.S. Supreme Court judges Clement Haynsworth, G. Harrold Carswell, Robert Bork and a changing image of the Supreme Court and its judges has been studied. Different factors such as a changing nomination procedure, a strong increase of political and media involvement in the most recent rejections and the changed public image of the Supreme Court and its judges in the American society show that there is a connection between the most recent failed nominations and a changed image of the Supreme Court and its judges. The rejections in particular show that political and public involvement in the nominations caused a decrease of the “neutral” and “mythical” image of the court and its judges, which lead to a less exclusive and more democratic position among the other politicial institutions.Show less