Vrijwel alle steden van Nederland, zijn in de Middeleeuwen ontstaan, in de periode 1000 tot 1400 om precies te zijn. Niet alle dorpjes in deze periode groeiden uit tot welvarende steden, en deze...Show moreVrijwel alle steden van Nederland, zijn in de Middeleeuwen ontstaan, in de periode 1000 tot 1400 om precies te zijn. Niet alle dorpjes in deze periode groeiden uit tot welvarende steden, en deze dorpen kunnen ons meer leren over het ontstaan van steden. Brijdorpe is zo’n dorpje. Nu wonen er niet meer dan vijftig personen, maar in het verleden heeft Floris V overwogen het dorp stadsrechten te verlenen. Wat hier de reden voor was, en of het dorp ook de kenmerken van een (beginnende) stad had, wordt hier onderzocht. Kenmerken van een stad in de Middeleeuwen zijn stadsrechten, een redelijke omvang, een centrale functie in de omgeving, andere primaire inkomsten dan landbouw en visvangst en een vorm van versterking. Deze kenmerken komen zelden allemaal tegelijk voor, maar kunnen toch veel zeggen over de functie van een plaats. Brijdorpe had een centrale functie, dat blijkt uit het feit dat er een zesdedeel naar is vernoemd. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een kasteel in het dorp, hoewel de locatie onduidelijk is. De aanwezigheid van een haven kon noch worden bewezen, noch worden uitgesloten. Er is ook geen bewijs van een versterking in de vorm van muren of wallen, maar er is een watertje zichtbaar op oude kaarten die het dorp omvatte. Dit kan als versterking zijn gegraven en/of gebruikt. Uiteindelijk is Brijdorpe waarschijnlijk geen stad, maar een bijzonder dorp geweest. De verzanding van een waterweg zou hiervoor de oorzaak zijn. Dit geeft aan dat in het zuidwesten van Nederland de toegang tot open water van groot belang is voor de ontwikkeling van een dorp tot stad.Show less
Binnen migratiegeschiedenis is veel aandacht voor verschillende groepen migranten maar tot op heden zijn expats als groep migranten onderbelicht gebleven. Met dit onderzoek is getracht hier...Show moreBinnen migratiegeschiedenis is veel aandacht voor verschillende groepen migranten maar tot op heden zijn expats als groep migranten onderbelicht gebleven. Met dit onderzoek is getracht hier verandering in te brengen. Binnen wetenschappelijke-, politieke- en maatschappelijke discussies over migratie en migranten, is 'integratie' een belangrijk thema, zo ook in deze scriptie. De vraag die centraal staat is: in hoeverre integreerden Shell expats en hun gezinsleden in de Indonesische samenleving tussen 1945 en 1965? Diverse factoren spelen een rol in het integratieproces van migranten, het gaat om de wisselwerking tussen migrant en samenleving. Echter, bij expats speelt ook de werkgever nog een rol. In dit onderzoek is daarom een reconstructie gemaakt van de beleidslijnen en het personeelsbeleid van Shell uit 1945-1965 en een analyse over welke effecten het Shell beleid had op het integratieproces en de daadwerkelijke integratie van het Shell gezin. Daarnaast is aandacht besteed aan de politieke-, economische- maatschappelijke- en sociale omstandigheden in Indonesië in de onderzoeksperiode waarbinnen de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië (dekolonisatieproces) en tussen Indonesië (Nederland) en Shell worden uitgelicht en wat die verhoudingen hebben betekend voor de integratie van het Shell gezin in de Indonesische samenleving. Het leven binnen de Shell-gemeenschap op diverse (buiten)posten in Indonesië is aan de hand van zelf afgenomen interviews met Shell expats, echtgenotes en kinderen, gereconstrueerd. De mate van integratie binnen en buiten de gemeenschap is geanalyseerd en tevens vergeleken met dat van Indiëgangers en kolonialen in de drie eeuwen ervoor in de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Ook is er aandacht besteed aan de integratie van het Shell gezin bij hun 'terugkeer' naar Nederland. Het gehele onderzoek over in hoeverre Shell expats en het gezin integreerden in de Indonesische samenleving (1945-1965) en de conclusie(s) staan in de 'full-text'. Het onderzoek is gebaseerd op een literatuurstudie, met daarbij interviews met oud-Shell expats, echtgenotes en kinderen en door hun en anderen voor dit onderzoek ter beschikking gestelde privé documenten.Show less
In deze scriptie staat de vraag centraal of de theorie van Ilan aangaande kinderen in de Midden Bronstijd in de Zuidelijke Levant kan worden toegepast op andere sites en welke sociale positie...Show moreIn deze scriptie staat de vraag centraal of de theorie van Ilan aangaande kinderen in de Midden Bronstijd in de Zuidelijke Levant kan worden toegepast op andere sites en welke sociale positie kinderen hebben in de Midden Bronstijd in de Zuidelijke Levant in de begravingen op Tel Dan en Tel Kabri. Als eerste wordt de geschiedenis beschreven van kinderen in de archeologie en daarna wordt getracht een definitie te geven van een kind. Vervolgens wordt verder uitgewijd over grafgebruiken voor kinderen. Hierbij dienen een aantal andere onderzoeken als voorbeeld. Het derde hoofdstuk behandelt een introductie over de Midden Bronstijd in de Levant en over de grafgebruiken in die tijd. De theorie van Ilan wordt dan ook verder uitgewerkt. De data van Tel Dan en Tel Kabri worden besproken in hoofdstuk vier. In dat hoofdstuk ligt de nadruk op de graven van kinderen, omdat de scriptie over kinderen gaat. Niet alleen de data zullen worden besproken, maar ook de ligging en geschiedenis van beide sites. Hoofdstuk vijf bevat de discussie over de data van Tel Dan en Tel Kabri. Daarnaast zal dieper worden ingegaan op de sociale positie van kinderen. Het laatste hoofdstuk is de conclusie. Het onderzoek heeft aangetoond dat de theorie van Ilan op sommige punten goed is, maar op andere punten niet. Zijn ideeën rondom de kosmologie kunnen worden beschouwd als discutabel. Daarnaast is zijn theorie minder betrouwbaar, doordat hij teveel redeneert richting migratie vanuit Mesopotamië naar de Levant aan het begin van de Midden Bronstijd. De ideeën rondom migratie staan al langer ter discussie. Het onderzoek heeft echter wel kunnen aantonen dat kinderen een sociale positie hadden in de Levant in de Midden Bronstijd. Het zou interessant zijn om meer onderzoek te doen naar de sociale positie van kinderen in de Levant. In dit onderzoek zijn namelijk maar twee sites gebruikt en het zou beter zijn om te kijken of de patronen van dit onderzoek ook elders te vinden zijn.Show less
Ever since its discovery, the Châtelperronian levels of the Grotte du Renne have been the subject of extensive debate. The excavations directed by André Leroi-Gourhan at the Grotte du Renne have...Show moreEver since its discovery, the Châtelperronian levels of the Grotte du Renne have been the subject of extensive debate. The excavations directed by André Leroi-Gourhan at the Grotte du Renne have yielded Châtelperronian type stone tools as well as symbolic artefacts such as pendants and pigments. The association of these finds together with multiple Neanderthal teeth and a temporal bone, led to the conclusion by Leroi-Gourhan Neanderthals were the makers of the Chatelperroian artefacts, including the ornaments. The ambiguity of this association is caused by the complex stratigraphy of the Grotte du Renne due to phases of extensive destruction of the interior of the cave due to the karstic nature of the region. Furthermore, symbolic artefacts have traditionally been associated with Homo sapiens and the Upper Paleolithic. These factors have led some to conclude the Neanderthal teeth have moved up from the Mousterian levels and the ornaments down from the Aurignacian levels, which are also present at the Grotte du Renne, Conflicting radiocarbon dates have not solved this problem. In this thesis, the available data from the Grotte du Renne has been assessed which has led to the conclusion the majority of the finds have been recovered in situ. Therefore, the ornaments from the Grotte du Renne have been made by Neaderthals indicating a symbolic aspect to their material cultre and the integrity of the Châtelperronian levels at the Grotte du Renne.Show less
Abstract This study focuses on the cognitive inferences that can be made through the production of Palaeolithic adhesives. Whereas this production sequence had been linked through its procedures...Show moreAbstract This study focuses on the cognitive inferences that can be made through the production of Palaeolithic adhesives. Whereas this production sequence had been linked through its procedures and knowledge to several constructs of modern cognitive sophistication for anatomically modern humans, this has not been the case for Neandertals. This study compares adhesive production processes for AMH from Sibudu Cave, South-Africa (Wadley 2010), to those of Neandertals at the palaeolithic German sites of Konigsaue (Koller, Baumer and Mania 2002) and Inden-Altdorf (Pawlik and Thiseen 2011). Results show that the production sequences for the different contexts share many similarities, yet cognitive inferences made for the both contexts lack archaeological as well as cognitive validity. An alternative explanation is proposed in the form of Wynn and Coolidge's (2007b) theory of expertise through apprenticeship and learningShow less
Several scholars argue that the ‘order’ of the Vestal virgins (the Vestales) can be compared to the class of matronae, because they are presumed to wear the same clothing and their social role is...Show moreSeveral scholars argue that the ‘order’ of the Vestal virgins (the Vestales) can be compared to the class of matronae, because they are presumed to wear the same clothing and their social role is similar. In this study, the comparison between the two groups is critically examined and the exact differences and similarities are discussed. Investigating second and early third-century Vestal statues from the Atrium Vestae in the Roman Forum, comparing them to statues of matronae from the same periods but different contexts, I demonstrate that the Vestales have been perceived by the Romans as a separate group, clearly distinguishable from matronae. Differences in details such as hairstyle, standing position, facial expression, and the interaction with the viewer show that Vestales and matronae are not the same. Some Vestales are more matrona-like than others, and the expected characteristics of matronae perhaps need to be redefined. Furthermore, the four points of comparison in which the two classes of women differ are precisely those that can be used for display of self-representation. Thus, matronae are proven to be more concerned with this than Vestales. Moreover, it is argued that the scholars that made the comparison between the two female groups have been subjected to gender influence. In conclusion, the comparison an sich is perhaps less useful with respect to the fact that Vestales need to be examined in relation to their religious group, whereas matronae should be regarded as part of a secular social context.Show less
The archaeological remains of the Alto Magdalena region in Southwestern Colombia have been intensively investigated by different researchers in the last couple of decades. Whereas at first the...Show moreThe archaeological remains of the Alto Magdalena region in Southwestern Colombia have been intensively investigated by different researchers in the last couple of decades. Whereas at first the focus was only on the central area, San Agustín, this has expanded over the years to encompass many other sites and features located throughout the Alto Magdalena. The people living in this area began forming settlement concentrations and practicing agriculture from 1000 BC onwards. The population continued growing and various developments and changes took place, while other aspects remained more or less the same until the arrival of the Europeans in the 16th century. The research focus was, and to some extent still is, predominantly on the impressive sculptures found in this region. These sculptures, more than 400 in number and varying greatly in size, style, iconography and context, were made between AD 1 and AD 900 from stone extracted from the region. They were often part of the funerary architecture, and the effort needed for their construction, their size, and impressive, durable appearance, together with the bright colors they had, gave them most likely a central place in the lives of the ancient inhabitants. From the 18th century onwards, researchers have tried to interpret these sculptures. Together with shifting research traditions and theoretical frameworks in the general field of archaeology, the interpretations of the sculptures have changed considerably, ranging from bishops and demons to underlying jaguar-themes and beliefs of the sculptors, and cosmological structures present in the society. However, no definitive new insights have yet been reached. Applying newly developed theoretical concepts, for example from the field of memory, might offer different and enlightening ways of looking at the material remains of the Alto Magdalena, resulting in new ideas about the legitimization of power, the creation of collective beliefs, the forging of social bonds, the infusion of ideas into the sculptures by the common people, the continuing interminglement of deceased ancestors through the sculptures, and the ongoing function and role of formerly built sculptures for later inhabitants. Such new perspectives may result in better understandings of the sculptures and the role and meanings they could have had.Show less
Deze scriptie behandelt een aantal vraagstukken rondom de tonpot, een type aardewerken pot uit de Merovingische periode die hoofdzakelijk wordt aangetroffen in nederzettingen langs de Rijn. Het...Show moreDeze scriptie behandelt een aantal vraagstukken rondom de tonpot, een type aardewerken pot uit de Merovingische periode die hoofdzakelijk wordt aangetroffen in nederzettingen langs de Rijn. Het gebrek aan een synthetiserend onderzoek naar dit type pot vormt een lacune in de kennis over de vroege middeleeuwen. Dit onderzoek probeert deze lacune op te vullen en voorziet in een basis waardoor toekomstige publicaties uitgebreider en systematischer informatie kunnen verschaffen. De resultaten die het onderzoek heeft voortgebracht zijn verkregen door een combinatie van diepgaande literatuurstudie en de uitwerking van vondstmateriaal gevonden te Oegstgeest, een Merovingische nederzetting aan de Oude Rijn. Hierdoor zijn de mogelijkheden en beperkingen van het materiaal duidelijk geworden waardoor een gerichtere strategie kon worden gevormd. Historische gegevens uit de Merovingische tijd tonen periodes van stabiliteit aan, die voorzien in een basis voor interregionale uitwisseling waardoor het mogelijk werd dat tonpotten in West-Nederland kwamen. Het aanzien van deze potten uit het zuidelijke Rijnland was laag en gebruik was vooral beperkt tot het huishouden, met name voor bewaren en bereiden van voedsel. Dat de pot hier uitermate geschikt voor was blijkt uit de geringe ontwikkeling die het in 300 jaar heeft doorgemaakt. Aangenomen werd dat gebrek aan ontwikkeling en willekeurige variatie geen houvast bood voor gedetailleerde datering. Dit onderzoek heeft aangetoond dat er zich wel degelijk een dateerbare vormontwikkeling voordoet. Het gebruik en de aanvulling van de hier gepresenteerde typo-chronologie, tezamen met de overige contextuele informatie, kan meer inzicht geven in het leven in de vroege middeleeuwen.Show less
In dit onderzoek wordt met behulp van begrippen als political culture, national identity en via een sociaal-psychologische invalshoek verklaard waarom de discussie over evolutie en creationisme in...Show moreIn dit onderzoek wordt met behulp van begrippen als political culture, national identity en via een sociaal-psychologische invalshoek verklaard waarom de discussie over evolutie en creationisme in het Amerikaanse onderwijs verregaande vormen aannam tussen 1960 en 1980. Het onderzoek is opgedeeld in drie verschillende lagen. In het eerste deel wordt de wetenschappelijke discussie uitgewerkt. De vraag is hoe en of (national) identity zich op wetenschappelijk niveau manifesteert, zoals dat duidelijk bij religieuze of nationalistische identities gebeurt.In het tweede deel wordt de vraag beantwoord welke rol political culture speelt in de controverse omtrent evolutie in het onderwijs. De zwaartepunten in deze analyse liggen in de jaren zestig en de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Tot slot wordt in het derde en laatste deel de vraag beantwoord wie er nu eigenlijk beslist wat er op Amerikaanse scholen onderwezen wordt en hoe de controverse er in de praktijk uit ziet.Show less
Samenvatting In deze scriptie wordt onderzocht of de neolithische veenwegen in Noord-Nederland en Noordwest- Duitsland een rituele functie hebben gehad. Daartoe werd onderzocht welke neolithische...Show moreSamenvatting In deze scriptie wordt onderzocht of de neolithische veenwegen in Noord-Nederland en Noordwest- Duitsland een rituele functie hebben gehad. Daartoe werd onderzocht welke neolithische veenwegen in het gebied voorkomen, en welke vondsten met deze wegen in verband staan. Ook werd onderzocht of er aanwijzingen waren voor selectieve depositie. De in Noord-Nederland gelegen veenweg van Nieuw-Dordrecht wordt uitgebreid besproken. Deze weg lijkt blind te eindigen in het veen. Hier werden drie voorwerpen aangetroffen, die als depositie mogen worden geduid. Een schijfwiel, een object gelijkend op een hockeystick, en een bijlsteel. In het Lengeler Moor in Niedersachsen ligt veenweg XV (Le). Deze werd reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw opgegraven. Hier werden twee antropomorfe palen gevonden. Bij het Duitse Campemoor zijn de afgelopen twintig jaar zes neolithische veenwegen opgegraven. Van deze zes wegen zijn bij weg 32 Pr vondsten gedaan die wijzen op depositie. Hier werden twee runderhoorns gevonden. Ook werden scherven van aardewerk gevonden onder het wegdek. De verdeling van deze scherven wijst op bewuste depositie. Weg 31 Pr valt op door zijn hoge ouderdom, rond 4600 BC, en door de voor die periode zeer complexe constructie. Een belangrijk kenmerk van veengebieden is de overgang van land naar water. Hier wordt ook een symbolische betekenis aan toegekend, namelijk de overgang van het aardse leven naar het hiernamaals. In verband hiermee wordt aan deposities in veengebieden een rituele betekenis toegeschreven. Diverse van bij de veenwegen gevonden categorieën voorwerpen zijn reeds bekend van veenopgravingen, zoals runderhoorns en schijfwielen. Gezien deze gevonden voorwerpen bij de onderzochte neolithische veenwegen mag aan deze veenwegen een rituele betekenis worden toegekend. Daarnaast kunnen de wegen ook zijn gebruikt als platform voor rituele en sacrale activiteiten.Show less
This thesis is a literature study on the sheep bearer, this image of a man carrying a sheep is used in both baptismal and funerary contexts. This theme is often used in both Roman and Christian...Show moreThis thesis is a literature study on the sheep bearer, this image of a man carrying a sheep is used in both baptismal and funerary contexts. This theme is often used in both Roman and Christian contexts, this thesis aims to explain the meaning and popularity. Written sources and material culture are used as examples.Show less
The cemetery of Middenbeemster has only recently been excavated in 2011 by Leiden University and Hollandia Archeologen and its population was still uninvestigated. These facts created an...Show moreThe cemetery of Middenbeemster has only recently been excavated in 2011 by Leiden University and Hollandia Archeologen and its population was still uninvestigated. These facts created an interesting opportunity for research. The goal of this thesis was to identify relatives within the skeletal series of the Middenbeemster cemetery and to investigate whether those relatives were buried in a spatial pattern. This was done by investigating the absence or presence of family burial clusters. Due to the heritable character of the dental nonmetric traits it was possible to indicate several individuals who are likely to be related. However, despite the indication of possible related individuals, the research of dental nonmetric traits is not able to determine the degree of relatedness. The result of the spatial distribution indicated that the cemetery is probabely not kin structured. Future research might be able to use the Middenbeemster parish records as a reflection on the methods used in this research and the suitability of each dental nonmetric trait for the reconstruction of kinship.Show less
The focus of the thesis is to research what kind of influence the debate on the value of pottery versus metal from the 1980s has had on our current view of Greek archaeology, its material culture...Show moreThe focus of the thesis is to research what kind of influence the debate on the value of pottery versus metal from the 1980s has had on our current view of Greek archaeology, its material culture and how this is presented to the public in museums. By reviewing literature from the last three decades, an overview is given of what different scholars’ opinions are and where this debate is standing now. A summary of the thesis of Vladimir Stissi will provide answers and arguments for most of the statements used in the discussion. He offers a possible solutions for the problem of the value of pottery, calling figure decorated wares a semi-luxury. Finally, a small research is done, analyzing the Greek collections of six museums to find out how ceramic vases are displayed. Most objects are arranged chronologically and themes being told by depictions on vases. Metal or plain examples are absent in most museum, due to the fact that these items were difficult to collect in the earlier days or were not considered valuable or pretty. Museums play a large part in how the public sees the ancient Greek culture. Displaying different sorts of material, connecting them and making more use of texts, will change the way how ancient times were considered by the present public.Show less
In dit onderzoek is de relatie tussen volgehouden aandacht en sociaal functioneren bij kinderen met een extra X-chromosoom onderzocht door middel van de ANT SA-Dots en SSRS. De invloed van groep en...Show moreIn dit onderzoek is de relatie tussen volgehouden aandacht en sociaal functioneren bij kinderen met een extra X-chromosoom onderzocht door middel van de ANT SA-Dots en SSRS. De invloed van groep en geslacht op deze aspecten en de invloed van tijd op volgehouden aandacht werd ook nagegaan. De klinische groep (25 meisjes, 33 jongens, met een extra X-chromosoom) werd geworven in Nederland en België via verschillende centra voor genetica en via contactgroepen. De controlegroep (60 meisjes en 46 jongens) werd geworven via reguliere basis- en middelbare scholen in het westen van Nederland. Kinderen met een extra X-chromosoom hadden meer moeite met volgehouden aandacht dan de controlegroep. Het tempo lag lager en ze maakten meer fouten (procentueel). Verder bleek dat naarmate de taak langer duurde de fluctuatie van tempo en het percentage missers toe nam. Sociaal functioneren werd zowel door groep als geslacht beïnvloed, maar alleen bij coöperatie: meisjes scoorden hoger dan jongens, maar de controlegroep scoorde hoger dan de klinische groep. Op assertiviteit, verantwoordelijkheid, zelfcontrole en totaal sociaal functioneren scoorde de klinische groep lager dan de controlegroep. Er was geen relatie tussen sociaal functioneren en volgehouden aandacht. Alleen zelfcontrole en fluctuatie van tempo hingen samen. Aandachtsproblemen lijken dus geen risicofactor te zijn voor het ontwikkelen van sociale problemen, maar problemen in de aandachtsregulatie lijken wel problemen met gedragsregulatie te voorspellen.Show less