In this thesis, the polychromy of classical sculpture will be put out. Polychromy literally means ‘many colours’, but it is mainly seen as the painting of architecture, sculpture and other objects....Show moreIn this thesis, the polychromy of classical sculpture will be put out. Polychromy literally means ‘many colours’, but it is mainly seen as the painting of architecture, sculpture and other objects. Nowadays, the general public considers classical sculpture as unpainted. Especially the discoveries of important archaeological finds (without any colour) and the imitations of these sculptures in the Renaissance, have created this image. Nevertheless, from that moment, also studies on polychromy of classical sculptures were arranged. Recently acquired information has resulted in the increase of the number of polychromy-studies.The Dutch National Museum of Antiquities in Leiden has never conducted a research as such. Therefore, it is unknown if this museum owns sculptures that were once painted. For this reason, research was conducted to act as the main topic of this thesis. Results of this research were also compared to general theories of polychromy on classical sculpture. Will the classical sculptures of the Dutch Museum of Antiquities fit in these theories, or will they differ from it?Show less
The Dutch Limes is well-known and runs from Katwijk in the west, to Nijmegen in the south-east, where it runs across the Dutch border. Located along this Limes were castella, small Roman forts. It...Show moreThe Dutch Limes is well-known and runs from Katwijk in the west, to Nijmegen in the south-east, where it runs across the Dutch border. Located along this Limes were castella, small Roman forts. It has always been assumed that the Dutch castella were undecorated structures with no monumental appearance, but now new evidence might change this traditional view. During excavations in 1998 a large number of tuff stone blocks were found at the Roman castellum Albaniana at Alphen aan den Rijn, that were decorated with trims, and it included one stone that seemed to have been a half column, plus one stone with an alcove, indicating that these stones must have been part of a building with a monumental appearance. The question is now: which building did they belong to, and how where they incorporated in it? There were several options: the blocks could have been part of a gate, the porta principalis dextra, or of the bathhouse, or it could have been part of a monumental entrance to the principia, the Roman headquarters. When we look at the location where the stones were found, they were found closest to the entrance gate, the porta principalis dextra, which indicates that they did actually belong to this gate. However, two of the main blocks, the stone with the alcove and the half column were found in a different location. It is unclear however from the excavation reports, exactly where these were found. Thus it is possible that these two blocks belonged to a different building, for example the bathhouse. However it is presumed that these blocks did actually belong to the porta principalis dextra and using these blocks a simple reconstruction has been made to show that Dutch castella did actually have buildings with a monumental appearance.Show less
De vuurstenen artefacten van Molenaarsgraaf zijn klein van formaat en zijn vooral gemaakt met harde percussie. Sommige zijn gemaakt met een bipolaire afslagtechniek. Voor het vervaardigen van deze...Show moreDe vuurstenen artefacten van Molenaarsgraaf zijn klein van formaat en zijn vooral gemaakt met harde percussie. Sommige zijn gemaakt met een bipolaire afslagtechniek. Voor het vervaardigen van deze artefacten zijn kleine stukken vuursteen gebruikt die uit een fluviatiele context komen. Er zijn weinig formele werktuigtypen gevonden. Het meest voorkomende formele werktuig is de schrabber. Verder zijn er boortjes en een vuurslag. Een interessant gegeven dat ontdekt is tijdens de gebruikssporenanalyse is dat wat typologisch wordt gezien als een boor in feite niet als een boor is gebruikt. Het desbetreffende artefact is namelijk gebruikt voor het schrapen van huid. Er is in dit geval dus geen correlatie tussen vorm en functie. Bij de schrabbers is dit duidelijk wel het geval. Bijna alle schrabbers zijn gebruikt voor het bewerken van huid. Veel van de onderzochte artefacten zijn waarschijnlijk lang gebruikt. Bij de meeste schrabbers is de werkrand een aantal malen vernieuwd. Dit blijt uit het feit dat veel schrabbers steile en overhangende hoeken van de werkrand hebben. Ook zijn relatief veel artefacten geschacht geweest. Van de 29 onderzochte artefacten zijn zes artefacten zeker geschacht geweest. Mogelijk zijn meer artefacten geschacht geweest, maar dit kan niet met zekerheid worden gesteld. Het gebruikssporenonderzoek geeft duidelijk een ander beeld dan het bestaande beeld dat artefacten uit die periode voornamelijk ad hoc vervaardigd en gebruikt zijn, aangezien veel van de artefacten van Molenaarsgraaf geschacht en langdurig gebruikt zijn geweest. Opmerkelijk is dat juist de curated werktuigen veelal ad hoc vervaardigd waren. Er lijkt dus geen evenredig verband te bestaan tussen ad hoc vervaardiging en expedient gebruik. Het beeld dat door De Bogen, Boog C Noord, Eigenblok en Barendrecht Zuidpolder (gelijktijdige sites) wordt geschetst komt overeen met de resultaten van Molenaarsgraaf. Ook op die sites komen veel schrabbers voor die gebruikt zijn ten behoeve van huidbewerking. Ze zijn bovendien veelal onderhouden en geschacht geweest. Het enige opmerkelijke verschil is dat in de selectie van artefacten van Molenaarsgraaf geen ad hoc gebruik lijkt voor te komen, terwijl dat op andere gelijktijdige sites wel het geval is.Show less
Paleodemografie is een onderzoeksveld dat binnen de archeologie grootse toepassingen heeft. In deze scriptie zal paleodemografie worden gebruikt om twee sites op het eiland St. Lucia te onderzoeken...Show morePaleodemografie is een onderzoeksveld dat binnen de archeologie grootse toepassingen heeft. In deze scriptie zal paleodemografie worden gebruikt om twee sites op het eiland St. Lucia te onderzoeken. Hierbij zal een toelichting geven worden op de werkwijze van de onderzoekers en een commentaar op voorgaand onderzoek. De twee populaties zullen worden gereconstrueerd aan de hand van hun achtergelaten skeletten, waarna ze zullen worden vergeleken met zowel een theoretisch kader als elkaar. Ook zullen de resultaten een plaats worden gegeven in de Caraibische archeologie. Daarbij zal blijken dat beide sites afwijken van de modellen en dat een van deze afwijkingen gekoppeld kan worden aan fluctuaties terwijl voor de andere geen verklaring gegeven kan worden.Show less
De Maïsgod is een belangrijke god voor de Maya. Door de tijd heen zijn er afbeeldingen van deze god te vinden in de gehele Maya regio. De veelheid aan afbeeldingen van de Maïsgod toont een grote...Show moreDe Maïsgod is een belangrijke god voor de Maya. Door de tijd heen zijn er afbeeldingen van deze god te vinden in de gehele Maya regio. De veelheid aan afbeeldingen van de Maïsgod toont een grote variatie in de manier waarop de god is afgebeeld. Dit werpt de vraag op waarom de Maïsgod op zoveel verschillende manieren wordt afgebeeld. Deze scriptie heeft dan ook het doel een antwoord op de volgende vraag te geven: Wat betekenen de gelijkenissen en verschillen in de afbeeldingen van de Maya Maïsgod in de Dresden Codex? Beginnend met een beschrijving van de Dresden Codex en de Maïsgod in al zijn facetten zal deze scriptie een vergelijking maken tussen zes geselecteerde verschillende afbeeldingen uit de Dresden Codex, om een antwoord te geven op de geformuleerde vraag.Show less
This thesis attempts to give a view of the reliability of Caesar‟s De Bello Gallico. This is done by examining the parts of the text that can be compared with archaeological information. First, the...Show moreThis thesis attempts to give a view of the reliability of Caesar‟s De Bello Gallico. This is done by examining the parts of the text that can be compared with archaeological information. First, the text elements that I expected to be supported by archaeological evidence are discussed, divided into four aspects: economy, religion, technology, and funerary practises. In the second chapter, I describe to what extent this evidence agrees with Caesar‟s statements. I also pay attention to the fact that the research is hindered by Caesar‟s generalisation of „the Gallic society‟, as well as the presence of very little pre-conquest data (in this thesis archaeological finds between 100-60 BC are described), because the Romans highly influenced the Gallic tribes after the conquest and a lot of the archaeological material found in Gaul are Roman remains. Finally, a clear comparison between archaeological information and Caesar‟s text is provided, after which is stated how reliable the text actually is.Show less
The discovery of some reliefs in the Medinet Habu temple west of Thebes led to an ongoing debate of who the Sea Peoples and in particular the Philistines were and where they came from. Excavations...Show moreThe discovery of some reliefs in the Medinet Habu temple west of Thebes led to an ongoing debate of who the Sea Peoples and in particular the Philistines were and where they came from. Excavations in the supposed cities of the Philistine pentapolis in the Levantine coast area brought to light a distinctive material culture which was ascribed to the Philistines. Central to this thesis is the question how to recognize the Philistines in the archaeological remains, with a focus on the pottery. There are several aspects to this question. First that of describing the hallmarks in the archaeological material remains, second that of the identification of the ancient locations of the cities of the Philistines and third that of connecting the material culture to an identified people. In order to do so it was necessary to look for some theoretical backgrounds for the interpretation of identity. Identity is not static, as is mirrored in the recognized phases in the material culture, hallmarked respectively by the locally made Mycenean IIIC: 1b or shortly monochrome ware in the initial settlement phase (Iron Ia), the bichrome Philistine Ware (Iron I), Late Philistine Decorated Ware (Iron II) and the eventual process of either assimilation, acculturation or creolization by which the Philistine pottery eventually ceases to exist as a recognizable ware at the end of the Iron Age. Postprocessual archaeology and Braudel‟s model of three time scales seem to provide the theoretical background to describe these processes. New finds and research goals, like the well conserved destruction layer stratum 4 in Gath/Tell es-Safi and the archaeology of border communities as one of the leading research goals in the renewed excavation of Beth Shemesh, might shed new light on the identity of the Philistines and the ongoing debate about the Iron Age Chronology of the Levant.Show less
Verschillende onderzoeken hebben bijgedragen aan de discussie over de morfologische “adaptatie” van de Neanderthalers. Wat is de verklaring voor hun robuuste lichamen, grote neuzen en korte...Show moreVerschillende onderzoeken hebben bijgedragen aan de discussie over de morfologische “adaptatie” van de Neanderthalers. Wat is de verklaring voor hun robuuste lichamen, grote neuzen en korte ledematen? De afgelopen 130.000 tot 30.000 jaar bewoonden de Neanderthalers delen van West-Europa tot in de Levant. In deze periode van ongeveer 100.000 jaar is er klimatologisch veel veranderd, zo zijn er glacialen geweest die bepaalde streken bijna onbewoonbaar hebben gemaakt voor deze uitzonderlijke mensen. De morfologie van de Neanderthalers is zeer belangrijk geweest bij het trotseren van deze koude gebieden, maar ook in de wat warmere gebieden zoals de Levant moesten de Neanderthalers zich kunnen aanpassen. Aan de hand van dit onderzoek wordt er getracht te ontdekken of er uberhaupt morfologische verschillen zijn, wat deze verschillen dan inhouden en hoe deze verschillen samenhangen in relatie tot het vroege klimaat. Of zijn er ook andere verklaringen mogelijk?Show less
Het eerste hoofdstuk bestaat uit een beknopte bespreking van de Etruskische cultuur. Ten eerste worden factoren besproken zoals de kenmerken van de regio, de natuurlijke grenzen zoals gebergten en...Show moreHet eerste hoofdstuk bestaat uit een beknopte bespreking van de Etruskische cultuur. Ten eerste worden factoren besproken zoals de kenmerken van de regio, de natuurlijke grenzen zoals gebergten en waterwegen en het klimaat. Etrurië is een vruchtbare regio dat bestaat uit een gevarieerd landschap en is een regio die rijk is aan diverse mineralen. Ten tweede is een algemene ontwikkeling besproken van de structuur van de nederzettingen, deze zijn vanuit kleine nucleated villages bestaande uit simpele ovale hutten uitgegroeid tot steden met gebouwen van een Oosters type met een vierkante plattegrond en een binnenhof. Als laatste is binnen het eerste hoofdstuk een beschrijving gegeven van de Etruskische economie waarbij gelet is op processen binnen de productie van producten zoals aardewerk, metalen en landbouwproducten. Door een overzicht te geven van de handelscontacten die de Etrusken hadden binnen hun netwerk en de goederen die zij voornamelijk exporteerden is een patroon te zien van handel en de uitwisseling van goederen en technieken. Het tweede hoofdstuk is volledig gericht op de metaalindustrie waarbij een uitleg is gegeven van de technieken die gebruikt zijn bij het produceren van zowel koper als ijzer en het bewerken van deze twee metalen; daarnaast zijn de bekende plaatsen waar men ijzer produceerde en smeedde besproken en vergeleken en tenslotte zijn de producten die men van ijzer maakte, besproken.Show less
Uit vele opgravingen van het Maaskant-project zijn sporen en vondsten uit de ijzertijd tevoorschijn gekomen. Iets dat opviel was het voorkomen van een soort aardewerk dat er uit sprong (gedateerd...Show moreUit vele opgravingen van het Maaskant-project zijn sporen en vondsten uit de ijzertijd tevoorschijn gekomen. Iets dat opviel was het voorkomen van een soort aardewerk dat er uit sprong (gedateerd in de midden-ijzertijd). Dit Marne-achtig aardewerk is namelijk van hogere kwaliteit, heeft potvormen die vermoedelijk geinspireerd zijn door potvormen uit de Noordfranse Marne-Moezel zone en er is zichtbaar meer aandacht besteed aan de afwerking van dit aardewerk. Deze opvallende verschijning geeft ons genoeg reden om dit nader te onderzoeken; waarbij het materiaal van de opgraving Oss-Horzak wordt gebruikt. Om achter de functie van het Marne-achtig aardewerk te komen dient er eerst literair onderzoek verricht te worden. Bijvoorbeeld over de situatie van de ijzertijd op onder andere sociaal gebied. Daarnaast moet er worden gekeken naar eerder onderzoek of publicaties waarin Marne-achtig aardewerk behandeld werd. Vervolgens wordt er tussen het aardewerkmateriaal van Oss-Horzak gespit naar Marne-achtig aardewerk. Vervolgens wordt er een verspreidingskaart gecreëerd om alle gegevens in context te kunnen analyseren. Uit de literaire bronnen en analyse van de verkregen gegevens is gebleken dat de gesuggereerde connecties met Noord-Frankrijk gegrond zijn. Het lijkt geen toeval dat de potten zo sterk op elkaar lijken. Het onstaan van een elite is bijvoorbeeld kenmerkend voor beide gebieden. Het is verder gebleken dat het Marne-achtig aardewerk veelal geglad is, een enkele keer besmeten, dunwandig is en vooral hoekige buiken en lange halzen heeft. Daarnaast komt een besmeten afwerking ook voor. Het moet een vrij dure vorm van aardewerk zijn geweest. Uit de verspreidingskaart zijn clusters gevonden welke níet in de buurt van een huisplattegrond uit diezelfde tijd liggen. Al het aardewerk komt overigens uit kuilen, waterputten en waterkuilen. Het lijkt er op dat het aardewerk gebruikt werd door elitaire personen, zij hadden blijkbaar het geld en de macht om het relatief dure Marne-achtig aardewerk te kunnen kopen danwel gebruiken. Dankzij onder andere de context en het voorkomen van besmeten oppervlaktes lijkt het erop dat dit soort aardewerk gebruikt werd voor dagelijkse doeleinden en niet voor speciale rituelen of religieuze doeleinden; hoewel blijkbaar dus niet door het doorsnee volk.Show less
Gr¨obnerbases vormen een van de centrale objecten van de algebra¨ısche meetkunde, als het gaat om het expliciet uitvoeren van berekeningen. Een Gr¨obnerbasis van een ideaal in een polynoomring is...Show moreGr¨obnerbases vormen een van de centrale objecten van de algebra¨ısche meetkunde, als het gaat om het expliciet uitvoeren van berekeningen. Een Gr¨obnerbasis van een ideaal in een polynoomring is een stel voortbrengers met fijne algoritmische eigenschappen. Met behulp van een Gr¨obnerbasis kunnen veel problemen eenvoudig worden opgelost. We noemen het oplossen van een stelsel polynomiale vergelijkingen, het bepalen of een polynoom in een ideaal ligt en het bepalen of twee idealen gelijk zijn. Zie [8] of [11] voor meer toepassingen. Al deze problemen hebben een hoge algoritmische complexiteit. Bijvoorbeeld, zelfs als we ons beperken tot polynomen in 4 variabelen is het ideaallidmaatschapsprobleem (bepalen of een polynoom in een gegeven ideaal ligt) NP-moeilijk, wat betekent dat ieder NP-compleet probleem in polynomiale tijd te reduceren is tot dit probleem [24]. Het volgt meteen dat de constructie van een Gr¨obnerbasis uit een willekeurig stel voortbrengers van een ideaal niet eenvoudig kan zijn. Een algoritme dat deze constructie uitvoert is gegeven door Buchberger, en het is naar hem genoemd. Het principe van dit algoritme is om net zolang voortbrengers van het ideaal te blijven toevoegen totdat we een Gr¨obnerbasis hebben. Buchbergers algoritme termineert altijd, maar het bewijs daarvan is niet constructief. Daarom is het onbekend hoelang het algoritme bezig is, oftewel wat de complexiteit ervan is. Hier is veel onderzoek naar gedaan, maar sluitende onder- en bovengrenzen zijn er niet. Naast Buchbergers algoritme zijn er andere algoritmes die Gr¨obnerbases construeren [19, 28]. Deze zijn echter van meer theoretisch belang en in de praktijk werkt Buchbergers algoritme het beste. We gaan hier in deze scriptie niet verder op in. We beginnen deze scriptie met een behandeling van de onderliggende theorie. We defini¨eren Gr¨obnerbases, voeren Buchbergers algoritme in en formuleren de complexiteitsvragen. We eindigen dit hoofdstuk met een voorbeeld. De meeste stellingen bewijzen we niet: we verwijzen vaak naar het boek van Cox, Little en O’Shea [11]. De eerste twee hoofdstukken van dat boek zijn ook heel geschikt als een grondigere inleiding in Gr¨obnerbases dan we hier geven. In hoofdstuk 2 geven we ondergrenzen voor de complexiteit. We laten zien dat de grootte van een Gr¨obnerbasis dubbelexponentieel kan groeien in het aantal variabelen in de polynoomring. Aan de andere kant is er altijd een Gr¨obnerbasis met grootte begrensd door een vergelijkbare bovengrens: dat bewijzen we in hoofdstuk 3. Het is onbekend of deze bovengrens ook geldt voor de complexiteit van Buchbergers algoritme. In hoofdstuk 4, het belangrijkste deel van deze scriptie, leiden we een nieuwe bovengrens voor die complexiteit af, in termen van de Ackermannfunctie. We gebruiken daarbij alleen combinatorische argumenten. Tot dusver waren er vrijwel alleen bovengrenzen bekend onder beperkingen op de invoer (zoals het aantal variabelen of de gebruikte monoomordening), maar onze grens geldt algemeen. Kort geleden ontdekten we dat dit resultaat niet geheel nieuw is: vergelijkbare grenzen worden afgeleid in [13]. Toch zullen we op bladzijde 25 zien dat onze grenzen een nuttige toevoeging vormen. Het laatste hoofdstuk behandelt enkele onderwerpen uit de literatuur rond Buchbergers algoritme en de complexiteit daarvan. We bespreken aanpassingen van het algoritme die de complexiteit verlagen. Ook geven we complexiteitsgrenzen wanneer het aantal variabelen in de polynoomring klein is. Ten slotte bekijken we de invloed van monoomordeningen op het algoritme, en hoe we daar gebruik van kunnen maken. Ik wil mijn begeleiders Ronald van Luijk en Jeannette de Graaf, en ook Hendrik Lenstra, bedanken voor de tijd en moeite die ze hebben gestoken in de ondersteuning van dit bacheloronderzoek.Show less
This thesis is about transport of solutes across a biological membrane, a ‘lipid bilayer’. The goal is to create a template of differential equations, which is applicable to many types of molecules...Show moreThis thesis is about transport of solutes across a biological membrane, a ‘lipid bilayer’. The goal is to create a template of differential equations, which is applicable to many types of molecules and ways of transport. The approach aims to be abstract but aplicable and built up entirely from biophysics and clearly stated, reasonable assumptions. Free diffusion over the membrane will be considered explicitely, from which Ficks law will be derived. An ion-trap mechanism will also be specifically considered.Show less
Context. To get fully acquainted with Voronoi diagrams, Delaunay triangulations and the relationship between the two. To investigate a computational side of these tessellations and an application...Show moreContext. To get fully acquainted with Voronoi diagrams, Delaunay triangulations and the relationship between the two. To investigate a computational side of these tessellations and an application in astronomy in the form of modeling the Cosmic Web. Aims. First of all, to present and understand Brown’s algorithm, its tools, benefits and drawbacks. Secondly, to familiarize ourselves with modern views on and models of the Cosmic Web, and one of the new interesting tools used, namely the Delaunay Tessellation Field Estimator (DTFE). In particular, we are interested in accessing the quality of its reconstructions quantitatively. Methods. Obvious key concepts are Voronoi diagrams and Delaunay triangulations. For the computational component inversion and complexity analysis are of importance. For the astronomical component, various sampling methods and Fourier transforms come into play. Results. It seems that Brown’s algorithm has clear benefits in higher dimensional computations, but for two and three dimensions there may be better alternatives. Even though the DTFE reconstructions of the Cosmic Web appear to be visually satisfying, it appears that it is actually very sensitive to Poisson noise in the point distribution and in principle, minor effects may seriously distort the actual underlying continuous distribution. Greater care needs to be taken to access this further. There are many further research topics open here.Show less
This thesis describes the practices used in Saladoid and Taíno medicine with the use of historical accounts, specifically from Hispaniola, and uncovers other plants that were employed in medicinal...Show moreThis thesis describes the practices used in Saladoid and Taíno medicine with the use of historical accounts, specifically from Hispaniola, and uncovers other plants that were employed in medicinal context with the use of ethnoarchaeology. Taíno traditional medicine was in part practiced by shamans, working with hallucinogenic plants, and in part by housewives, preparing herbal remedies. The shamanistic medicine is described in detail by Spanish chroniclers and was a common feature of Taíno cultures. The plants used in this context were cohoba (Anadenanthera peregrina), a strong kind of tobacco (güeyo), and an energizing and hunger suppressing herb called digo, which may or may not have been coca (Erythroxylum coca). Hardly anything, however, is accounted on domestic medicine and, therefore, the last chapter applies ethnoarchaeology to modern herbal medicine in the Caribbean, in search of plants of which the use could date back to prehistory. Nine plants that were used by the Ostionoid and Saladoid peoples and are currently employed as medicine in the Caribbean are studied. These are: West Indian elm (Guazuma ulmifolica), monkey pistol (Hura Crepitans), cf. soursop (Annona muricata), cassava (Manihot esculenta), genip (Melicoccus bijugatus), red mangrove (Rhizophora mangle), maize (Zea mays), guava (Psidium guajava) and red pepper (Capsicum sp.). The last two have such a widespread and significant use that they were relatively certainly used as medicine as early as prehistory. Another discovery is the identification of a gum used for stomach problems by the Taíno, which was the gum of mesquite, (Prosopis juliflora).Show less
Het kosmologische mozaïek dat in 1966 is ontdekt in een Romeinse villa in Mérida, in Spanje, toont een allegorische voorstelling bestaande uit ruim dertig personificaties. De bovenste zone toont...Show moreHet kosmologische mozaïek dat in 1966 is ontdekt in een Romeinse villa in Mérida, in Spanje, toont een allegorische voorstelling bestaande uit ruim dertig personificaties. De bovenste zone toont hemelse figuren als Hemel (Caelum), Tijd (Saeculum) en Zonsopgang en Zonsondergang (Oriens en Occasus). Ook de winden, de wolken en twee Seizoenen zijn vertegenwoordigd. De onderste zone is het meest opmerkelijk en toont aquatische en maritieme personificaties. De rechterhelft is ernstig beschadigd en een aantal personificaties is niet meer of slechts nog gedeeltelijk zichtbaar. Verschillende wetenschappers hebben geprobeerd de betekenis van de voorstelling te achterhalen. Quet ziet in de voorstelling de Oikoumene, de grootsheid van de kosmos en het Romeinse Rijk. Blazquez identificeert het mozaïek als Mithraeïsch en Freijeiro, Alföldi en Rosenbaum zijn van mening dat het een allegorie van de Saeculum Aureum betreft. In dit onderzoek zijn alle personificaties individueel bestudeerd om meer inzicht te krijgen in de voorstelling. Hieruit is gebleken dat een aantal personificaties (Nubs, Nebula, Chaos, Tranquillitas en Navigia) uniek is. Andere figuren passen in de Grieks-Romeinse iconografie. De rechterhelft is ernstig beschadigd en een aantal personificaties is niet meer of slechts nog gedeeltelijk zichtbaar. De onderste zone toont Rivieren (Nilus en Euphrates), Havens (Portus en Pharus), Oceaan en Zee (Oceanus en Pontus), Overvloed (Copiae) en Zeevaart (Navigia). Waarschijnlijk hebben ook Aeternitas (Eeuwigheid), Bythos (Zeediepte), de seizoenen Winter en Lente (Hiems en Ver) onderdeel uitgemaakt van de voorstelling. De betekenis die uit het beschadigde mozaïek te herleiden is heeft betrekking op de kosmische orde die gunstige omstandigheden creëert voor vruchten en overvloed voortkomend uit voorspoedige scheepvaart. De twee fragmentarische figuren rechts onderin de voorstelling verhinderen een volledige interpretatie. Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op de identificatie van deze figuren.Show less