Uit onderzoek blijkt dat zowel diversiteit en inclusief leiderschap van invloed zijn voor het vormen van een inclusief klimaat (Ashikali, Groeneveld en Kuipers, 2020; Van Knippenberg, De Dreu &...Show moreUit onderzoek blijkt dat zowel diversiteit en inclusief leiderschap van invloed zijn voor het vormen van een inclusief klimaat (Ashikali, Groeneveld en Kuipers, 2020; Van Knippenberg, De Dreu & Homan, 2004). Er bestaat een verband tussen inclusief leiderschap en een inclusief klimaat enerzijds, en tussen diversiteit en een inclusief klimaat anderzijds. Een inclusief werkklimaat kan veel positieve effecten met zich meebrengen, maar het kan ook negatief uitpakken wanneer personen die ‘anders’ zijn worden uitgesloten. Er wordt gesteld dat inclusief leider van groot belang is bij het vormen van een inclusief werkklimaat (Ashikali, Groeneveld & Kuijpers, 2020). Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen welke effecten inclusief leiderschap en diversiteit hebben op een inclusief werkklimaat. Er wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: Wat is de invloed van de mate van diversiteit en invulling van leiderschap op de aanwezigheid van een inclusieve werk omgeving van de afdeling Dienst Terugkeer en Vertrek van het ministerie van Justitie en Veiligheid? Omdat dit in mindere mate op een kwalitatieve manier in de publieke sector is onderzocht, is dit onderzoek daar van toegevoegde waarde voor de wetenschap. Op basis van de literatuur zijn twee verwachtingen opgesteld. In dit onderzoek is de focus gelegd op een team van de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Er zijn negen interviews afgenomen met medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Daarnaast hebben deze medewerkers nog een korte digitale vragenlijst ingevuld. Uit de antwoorden van de interviews en vragenlijsten is gebleken dat er, ondanks het weinige contact met de leidinggevende, wel sprake is van inclusief leiderschap, maar dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat het inclusieve werkklimaat door het inclusieve leiderschap komt. Wel heeft de diversiteit binnen het team bijgedragen aan het bestaan van een inclusief werkklimaat. De conclusie is dan ook dat inclusief leiderschap en diversiteit beide voor een inclusief klimaat kunnen zorgen, maar dat het geen vereiste hoeven te zijn. Omdat in dit onderzoek de focus lag op demografische verschillen (leeftijd, geslacht en etniciteit) liggen er nog kansen voor vervolgonderzoek op het gebied van niet-waarneembare verschillen.Show less
Dit onderzoek gaat over het agendavormingsproces met betrekking tot het beleid rondom arbeidsmigranten. Na de uitbraak van het COVID-19 virus in maart 2020 is door het kabinet het 'Aanjaagteam...Show moreDit onderzoek gaat over het agendavormingsproces met betrekking tot het beleid rondom arbeidsmigranten. Na de uitbraak van het COVID-19 virus in maart 2020 is door het kabinet het 'Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten' ingesteld om voorstellen te doen ter verbetering van de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten. Het kabinet heeft het merendeel van de aanbevelingen overgenomen ter uitvoering. Een deel van de aanbevelingen heeft het kabinet overgelaten aan het nieuwe kabinet ter besluitvorming. In een zeer korte tijd heeft er gedeeltelijk beleidsverandering plaatsgevonden. In de afgelopen tien jaar hebben vergelijkbare voorstellen niet geleid tot beleidsverandering. Om te onderzoeken welke factoren hebben bijgedragen om te besluiten tot beleidsveranderingen, is gebruik gemaakt van het drie stromenmodel van Kingdon.Show less
Onderdeel van zowel het Nederlandse Klimaatakkoord als de Europese klimaatdoelstellingen is het overgaan naar meer productie van duurzame energie. Dit allemaal ten einde in 2050 bijna volledige...Show moreOnderdeel van zowel het Nederlandse Klimaatakkoord als de Europese klimaatdoelstellingen is het overgaan naar meer productie van duurzame energie. Dit allemaal ten einde in 2050 bijna volledige energie duurzaam te zijn. In 2009 stelden de EU-regeringsleiders middels Richtlijn 2009/28/EG, ook wel bekend als de Richtlijn Hernieuwbare Energie, een doelstelling op voor het energieverbruik uit hernieuwbare energie, 20% in 2020. In 2018 werd middels Richtlijn 2018/2001/EU hetzelfde doel voor 2030 verhoogd naar 32%. Uit onderzoek blijkt dat Nederland hierin het slechtste jongetje van de klas is. Het is dus nog maar de vraag of een herziening van de Richtlijn Hernieuwbare Energie ervoor gaat zorgen dat Nederland meer duurzame energie gaat produceren. De doelstelling van dit onderzoek is om beter inzicht te verkrijgen in de rol die Europeanisering speelt bij de totstandkoming van het Nederlandse beleid omtrent duurzame energie voor 2030. De onderzoeksvraag die gesteld wordt luidt: “In hoeverre heeft Europeanisering invloed gehad op de totstandkoming van het Nederlandse beleid omtrent duurzame energie voor 2030?”Show less
Samenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te...Show moreSamenwerken is een challenge. Gemeenten hebben een wens tot meer Right to Challenge (RtC). RtC houdt in dat een buurt of wijk het recht krijgt om lokale voorzieningen en taken van de gemeente te challengen als zij denken dit zelf anders en beter te kunnen organiseren. Om dit te bewerkstelligen moet een gemeente inwoners ondersteunen en begeleiden die de challenge aangaan. Dit lukt echter niet in alle gevallen en dat zou wel eens kunnen liggen aan de rol die de professional aanneemt. Vanuit deze constatering is een onderzoek gestart naar de verschillende rollen van de professionals die direct betrokken zijn bij bewonersinitiatieven ontstaan via RtC. Deze studie is deductief. Dit betekent dat er gebruik is gemaakt van rollen opgesteld vanuit een eerder onderzoek van Vanleene, Voets & Verschuere (2017). Zij onderzochten drie mogelijke effecten die coproductie tussen inwoners en overheid kan opleveren als inclusie, versterking positie inwoners en billijkheid van de voordelen van coproductie tussen overheid en inwoners. Het onderzoek laat zien dat de professionals, in dit geval opbouwwerkers, een positieve bijdrage kunnen leveren op bovenstaande elementen van coproductie als zij een bepaalde rol aannemen, namelijk de rol van vriend, leider, bemiddelaar en vertegenwoordiger. In het huidige onderzoek is getoetst op welke wijze de vier rollen invloed hebben op de samenwerking met RtC. Dit is gedaan door zowel de professional als de inwoner betrokken bij vier challenges in de gemeente Rotterdam te interviewen. Vervolgens in de resultaten te omschrijven welke rollen zichtbaar zijn. In de conclusie te bepalen of het mechanisme, de rol van de ambtenaar heeft invloed op samenwerking, standhoudt. Daaruit blijkt dat samenwerken een uitdaging (challenge) blijft en dat de ene rol meer invloed heeft op samenwerken dan de ander.Show less
De literatuur over collaborative governance benadrukt dat het succes van samenwerkingsverbanden sterk afhankelijk is van verbindend leiderschap tussen de verschillende organisaties in de...Show moreDe literatuur over collaborative governance benadrukt dat het succes van samenwerkingsverbanden sterk afhankelijk is van verbindend leiderschap tussen de verschillende organisaties in de samenwerking (Bryson, Crosby & Stone, 2006; Malin & Hackman, 2019; O’Leary & Vij, 2012; Morse, 2010). De casussen die worden bestudeerd in de literatuur betreffen een verscheidenheid aan samenwerkingen, zoals op het gebied van infrastructuur (Morse, 2010), onderwijs (Malin & Hackman, 2019; Page, 2010; Morse, 2010), burgerparticipatie (Page, 2010) en natuurbehoud (Morse, 2010). Echter zijn onderzoeken over samenwerkingsverbanden op het gebied van datadeling niet te vinden. Dit is een lacune in de bestaande literatuur, zeker gezien de maatschappelijke relevantie van dit soort samenwerking. Daarom wordt in dit onderzoek de vraag ‘Wat betekent integrative leadership door bestuurders voor de verankering van publieke waarden in samenwerkingsverbanden met betrekking tot gegevensuitwisseling?’ onderzocht.Show less
Beleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten...Show moreBeleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten worden gezien als een effectieve werkwijze om het vertrouwen van de burger te heroveren. Er ontbreken echter empirische studies die deze aanname bevestigen. De gewenste en verwachte effecten zijn onvoldoende onderzocht waardoor de verwachte effecten ideologisch van aard kunnen zijn en dit is deels terug te zien in de academische literatuur. Er wordt in de literatuur nog betrekkelijk weinig kritische noten gezet bij de aanname die stelt dat coproductie onder meer leidt tot het leveren van betere publieke diensten en dat dit vervolgens tot meer vertrouwen in de overheid zal leiden. Deze thesis richt zich op de effecten van coproductie, maar op een ander belangrijk en tot nu toe minder vaak beantwoord vraagstuk. Meer specifiek identificeert deze thesis het volgende gat in de literatuur dat de uitkomsten van coproductie onvoldoende zijn onderzocht. De focus ligt meer op of de vraag of coproductie leidt tot meer effectiviteit, efficiency, klanttevredenheid en burgerbetrokkenheid. Deze thesis zal het geheel aan kennis vergroten over de specifieke uitkomsten van coproductie en of dit de democratische kloof ook zal doen verkleinen. Om de geïdentificeerde wetenschappelijke gat te onderzoeken zijn de volgende twee verwachtingen opgesteld. De eerste verwachting in dit onderzoek is dat bij een slechte coördinatie en mismatch van de verwachtingen bij coproductie het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. De tweede verwachting is dat een lage mate van external political efficacy ertoe zal leiden dat het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. Om deze twee verwachtingen te testen in de praktijk zijn er 12 semigestructureerde interviews afgenomen bij twee diverse groepen in De Kleine Wereld en de Bloemenbuurt, te Amsterdam Noord. Er zijn zes interviews afgenomen bij burgers die wel hebben deelgenomen aan een coproductieproject en zes interviews bij burgers die niet hebben deelgenomen aan dit project. Krijgen burgers in toenemende mate vertrouwen in de overheid, zodra en nadat zij hebben deelgenomen aan een coproductieproject? De onderzoeksbevindingen die zijn voortgekomen uit de interviews tonen aan dat het vertrouwen in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen als de burgers uit Amsterdam Noord gaan coproduceren. Uit de analyse is gebleken dat een gebrekkige transparantie in de genomen beslissingen, schaarse terugkoppeling van informatie richting de coproducerende burger en het competitie-element tijdens het coproductieproces leidde tot een slechte coördinatie van het coproductieproces, waardoor burgers tijdens een dergelijk proces vaak in het duister tastten. Hierdoor hebben de coproducerende burgers andere verwachtingen dan de gemeenteambtenaren uit Amsterdam die het proces aansturen. Coproducerende burgers krijgen voldoende gelegenheid om inspraak te leveren, maar krijgen in onvoldoende mate terugkoppeling over wat er met deze input is gebeurd. Hierdoor hebben de burgers een lage mate van political efficacy. De twee verwachtingen van dit onderzoek zijn aangenomen en er kan geconcludeerd worden dat na het deelnemen aan de coproductieproject het vertrouwen van de burgers in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen. Er is sprake is van een slechte coördinatie van het coproductieproces, mismatch van verwachtingen tussen de coproducerende burgers en gemeenteambtenaren en onvoldoende terugkoppeling over de genomen beslissingen. Op basis van de beantwoording van de onderzoeksvraag zijn de volgende vijf aanbevelingen geformuleerd: 1. Stel een specifiek kader op met de doelen, taken, rolverdeling, transparantie en financiering, waardoor het coproductieproces voor alle deelnemende partijen duidelijk is. 2. Wees er van bewust dat de coproducerende burgers naast inspraak ook transparantie willen over de genomen beslissingen. 3. Wees er van bewust dat het competitie-element tijdens het coproductieproces de coproducerende burgers demotiveert. 4. Wees er van bewust dat coproductieprojecten leiden tot verwachtingen bij de coproducerende partijen. 5. Realiseer als gemeente dat maar een klein groep zal coproduceren.Show less
Veel onderzoekers op het gebied van crisisbeheersing hebben opgemerkt dat de wereld het tijdperk is ingegaan van ‘megacrisis’ of ‘catastrofale crises en rampen’. De kracht en omvang hiervan...Show moreVeel onderzoekers op het gebied van crisisbeheersing hebben opgemerkt dat de wereld het tijdperk is ingegaan van ‘megacrisis’ of ‘catastrofale crises en rampen’. De kracht en omvang hiervan trotseren zelfs de best opgestelde plannen en de meeste robuuste reactiesystemen. Verschillende studies tonen aan dat het een uitdaging is om van crisis te leren om zo beter voorbereid te zijn op toekomstige dreigingen. Crisisevaluatie helpt hierbij om te achterhalen wat er mis is gegaan. Hierop volgend kunnen maatregelen worden genomen om dergelijke situaties te voorkomen. Uit de literatuur blijkt vooralsnog geen empirische onderbouwing voor de daadwerkelijke rol van crisisevaluatie als concept bij het leren en voorkomen van toekomstige crisis door publieke leidinggevenden, terwijl wel geconcludeerd wordt dat leren een belangrijke taak is voor een effectieve crisisbeheersing. Vanuit dit vertrekpunt is er verkennend kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de rol die crisisevaluatierapporten spelen voor publieke leidinggevenden bij het leren van crises en rampen. Uit een eerste literatuurstudie is gebleken dat leren van crisis middels crisisevaluatie een integraal onderdeel is van de nasleep van de crisis. Twee perspectieven van crisisevaluatie kunnen worden onderscheiden, namelijk het managementperspectief en het politieke perspectief. Enerzijds kan vanuit het managementperspectief crisisevaluatie worden gezien als een duidelijk stadium dat volgt na de beëindiging van een crisis of ramp. Anderzijds is crisisevaluatie vanuit het politieke perspectief een crisis op zichzelf. Evaluatie van crisis blijkt een onzekere periode voor bestuurders en politici want dan worden namelijk de verantwoordelijkheidsvragen gesteld. Om dit verder te onderzoeken heeft er een triangulatie van onderzoeksmethoden plaatsgevonden. Allereerst is een documentanalyse uitgevoerd om te achterhalen welke taken van publieke leidinggevenden voor een effectieve crisisbeheersing worden meegenomen in crisisevaluatie. Hier opvolgend is er middels de kwalitatieve onderzoeksmethode van semigestructureerde interviews data verzameld die bijdraagt aan de beantwoording van de hoofdvraag. Verschillende publieke leidinggevenden en bestuurders zijn bevraagd over hun perceptie op crisisevaluatie. Dit onderzoeksontwerp biedt het voordeel dat door informatie vanuit verschillende bronnen te betrekken en op meerdere manieren te analyseren het duidelijk wordt hoe betrouwbaar en geldig de verzamelde data zijn. De resultaten tonen aan dat crisisevaluatierapporten vaak het startpunt zijn voor het leerproces. Aangezien het leerproces over een langere periode gaat zou er meer aandacht moeten zijn voor een langetermijnstrategie om de achterhaalde fouten en oorzaken in de toekomst te voorkomen. Verder is gebleken uit de analyse van de onderzoeksresultaten dat het leerelement op de achtergrond kan raken in crisisevaluaties die vanuit de politiek zijn ingegeven. Het blijkt dat de inhoud van crisisevaluatie steeds meer onder druk komt te staan van de politiek. Wanneer er een verantwoordelijkheidsvraagstuk zich voordoet wordt crisisevaluatie meer vanuit het politieke perspectief opgesteld. Zodoende kent een crisisevaluatie die vanuit de politiek is ingegeven verschillen in zowel de aanleiding als het vermogen om van te leren met crisisevaluatie waar de publieke opinie en politiek geen invloed op heeft gehad. Desalniettemin, kan crisisevaluatie bijdragen aan betere weergave van gebeurtenissen en laat het leidinggevenden inzien voor welke elementen zij geen aandacht hebben gehad tijdens een crisis.Show less
Een verklarend kwalitatief onderzoek naar de vraag: In hoeverre draagt de aanwezigheid van private partijen in adviescommissies op het gebied van milieubeleid bij aan het ontstaan van publiek...Show moreEen verklarend kwalitatief onderzoek naar de vraag: In hoeverre draagt de aanwezigheid van private partijen in adviescommissies op het gebied van milieubeleid bij aan het ontstaan van publiek-private waardenconflicten?Show less
In dit onderzoek is sprake van een methodische triangulatie middels een mixed methods single casestudy. Het betreft een cross-sectioneel onderzoek waarbij er een enquête is afgenomen onder de...Show moreIn dit onderzoek is sprake van een methodische triangulatie middels een mixed methods single casestudy. Het betreft een cross-sectioneel onderzoek waarbij er een enquête is afgenomen onder de volledige populatie van 14 jeugdzorgwerkers en eveneens twee interviews met de managers en vier interviews met de jeugdzorgwerkers. Uit de statistische analyse blijkt dat er een negatief significant verband is tussen de variabelen red tape en work engagement. Dit betekent dat wanneer de mate van red tape omhoog gaat, de mate van work engagement afneemt. De mate van work engagement is van invloed op de vitaliteit, toewijding en absorptie die de medewerkers ervaren gedurende hun werk. De afname in vitaliteit zorgt voor minder energie, minder kracht en een lagere werklust bij de jeugdzorgwerkers. Dit gaat ten koste van de mentale veerkracht in gedurende het werk. Voor toewijding geldt, dat de hoge mate van red tape ten koste gaat van de mate waarin de jeugdzorgwerkers zich identificeren met hun werk. Eveneens ervaren de jeugdzorgwerkers hun werk hierdoor als minder nuttig en uitdagend. Door de afname in absorptie, gaan de jeugdzorgwerkers minder op hun werk en worden zij hier minder door in vervoering gebracht. De afname van work engagement in het geheel, heeft een negatieve invloed op de arbeidstevredenheid, organisatiebetrokkenheid en geringe verloopgeneigdheid. De interviews bevestigen de afname van de verschillende componenten van work engagement, met uitzondering van absorptie waar de meningen over zijn verdeeld. De interviews wijzen daarbij uit dat sinds de decentralisatie er nieuwe vormen van red tape zijn ontstaan. Zo hanteren gemeenten hun eigen werkwijze met eigen formulieren en productcodes. Eveneens zijn niet alle hulpinstanties gecontracteerd bij elke gemeente. Dit zorgt voor extra administratieve druk wanneer de jeugdzorgwerker meerdere instanties moet aanschrijven. Tevens is er gedurende het jaar bij sommige instanties sprake van een cliëntenstop, vanwege het bereiken van het budgetplafond. Dit maakt dat het gedurende het jaar moeilijk is om cliënten te plaatsen, wat de administratieve druk opdrijft. Sinds de aanwijzing van de inspectie zijn de veiligheidsrisicotaxatielijsten omvangrijker geworden, waardoor de administratieve druk is toegenomen. De jeugdzorgwerkers geven echter aan dat hier sprake is van schijnveiligheid, op papier staat het goed geregistreerd, maar in de begeleiding van de cliënten is niks veranderd. Met de nieuwe vormen van red tape sinds de decentralisatie, is de mate hiervan echter niet toegenomen. Zo blijkt uit het onderzoek dat er deels sprake is van subjectieve red tape door de nieuwe werkwijze die door gemeenten en intern wordt gehanteerd. De tijd die de jeugdzorgwerkers momenteel in administratie steken, ligt gelijk aan de periode voorafgaand aan de decentralisatie met een percentage rond de 60% - 70%, zo blijkt uit de interviews. Onder de jeugdzorgwerkers heerst een sentiment van machteloosheid vanwege het gebrek aan invloed op de administratieve druk en het gevoel dat er niet naar hen wordt geluisterd. Dit brengt een negatieve organisatiecultuur teweeg ten aanzien van de administratie. Ook wantrouwen de jeugdzorgwerkers hun managers door de valse beloftes die worden gemaakt ten aanzien van de mate van red tape. Deze aspecten correleren positief met de perceptie van red tape.Show less
Dit onderzoek is gericht op revolverende financiering aan de hand van de JESSICA-fondsen in Nederland (Europees gefinancierde lokale fondsen). Op basis van de oprichting en de uitvoer van de...Show moreDit onderzoek is gericht op revolverende financiering aan de hand van de JESSICA-fondsen in Nederland (Europees gefinancierde lokale fondsen). Op basis van de oprichting en de uitvoer van de JESSICA-fondsen is de onderzoeksvraag onderzocht. De gestelde onderzoeksvraag is waarom een gemeente kiest voor de inzet revolverend fonds voor het verwezenlijken van beleidsdoelen. Op basis van het onderzoek zijn de conditionaliteiten die hiertoe bijdragen onderzocht. De voornaamste reden voor het kiezen voor een fonds is vanwege de impact die gegenereerd kan worden. Een fonds investeert in projecten met maatschappelijk en financieel rendement. Zonder rendement kan een lening niet worden terugbetaald, dus is rendement van belang. Rendement kan worden behaald door een goede businesscase en door als overheid te durven investeren in nieuwe innovatieve projecten, ook als dat niet marktconform is. JESSICA stelt daar specifieke eisen aan die zorgen voor meer rendement. Lef is daarbij van belang.Show less