In the German town of Schöningen (Niedersachsen, Germany) several Middle Pleistocene sites have been found and excavated since 1992. These sites are named Schöningen 12B, Schöningen 13I and...Show moreIn the German town of Schöningen (Niedersachsen, Germany) several Middle Pleistocene sites have been found and excavated since 1992. These sites are named Schöningen 12B, Schöningen 13I and Schöningen 13II. The latter has been the focus of research since wooden spears of Palaeolithic man were found there among the remains of butchered horses. Schöningen 13II consists of five different levels named Schöningen 13II-1 to 13II-5, which are dated to the newly defined Reinsdorf Interglacial. For this thesis the large mammal remains found in the oldest levels Schöningen 13II-1, 13II-2 and 13II-3 have been determined and analysed. The bones have been assigned to species of the suborder Caniformia, the wolf Canis lupus, species of the family Elephantidae, the Mosbach horse Equus mosbachensis, the forest rhino Stephanorhinus kirchbergensis, the steppe rhino Stephanorhinus hemitoechus, the wild boar Sus scrofa, the red deer Cervus elaphus, the giant deer Megaloceros giganteus, the roe deer Capreolus capreolus and species of the genus Bos/Bison, the bones of which belong to either the aurochs Bos primigenius or the steppe bison Bison priscus. The large mammal species of Schö 13II-1, 13II-2 and 13II-3 determined by previous researchers, have been added to the analyses for completeness. In addition to the aforementioned species, these researchers have determined species of the family Mustelidae, including the ermine Mustela erminea, a Mustela species and a Martes species, and species of the family Bovidae, including Bos primigenius and Bison priscus. The previously analysed faunal assemblage from level Schöningen 13II-4 has been added to the palaeoecological and biostratigraphic analyses as well. The large mammals have been used to reconstruct the palaeoecology during the Reinsdorf Interglacial. The animals represent a warm temperate climate and the presence of a forest steppe environment in Schöningen 13II-1, the climatic optimum, with increasingly cooler conditions up to level Schöningen 13II-4, in which the wooden spears were encountered. These results are in accordance with the palaeobotanical data of the Schöningen 13II levels. Considering the taphonomic state of the bones it appears that these are very well preserved, whilst all skeletal elements are more or less equally represented. Unfortunately the presence of human cutmarks has been difficult to establish, only two indeterminate bone fragments certainly display cutmarks. The fauna therefore consisted of natural populations which might occasionally have been hunted and butchered by hominids. Gnawing traces of a rodent are present on a radius of Bos/Bison. The mammalian compositions of the Schöningen 13II levels have been compared with those from other Middle Pleistocene sites in Germany and Great Britain. The Schöningen 13II compositions bear most resemblance to the faunal assemblages from Bilzingsleben II and Swanscombe, attributed to MIS 11. It follows that according to the large mammal fauna the Reinsdorf Interglacial should be attributed to MIS 11 as well, and is thus of Holsteinian age.Show less
Om de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen....Show moreOm de ontwikkeling van kinderen en jongeren met angstig-depressief gedrag gericht te kunnen begeleiden dient bekend te zijn welke algemene adaptieve vaardigheden deze jeugdigen precies ontberen. Dit onderzoek beoogt op dit gebied een bijdrage te leveren. Middels de experimentele vragenlijst ‘Algemene Vaardigheden Jeugdigen’ (AVJ) en de angstdimensies van de ‘Sociaal Emotionele Vragenlijst’ (SEV) is onderzocht in hoeverre er sprake is van tekorten in de algemene adaptieve vaardigheden van jeugdigen die angstig-depressief gedrag vertonen. Hierbij verwijst de term ‘algemene adaptieve vaardigheden’ naar de competenties om leeftijdsgebonden dagelijkse ontwikkelingstaken thuis, op school en in de vrije tijd adequaat te kunnen vervullen. Uit de resultaten blijkt dat angstig-depressieve jeugdigen ten opzichte van jeugdigen zonder ontwikkelingsproblemen tekorten hebben op alle vaardigheidsgebieden. Daarnaast blijken alle adaptieve vaardigheden significante voorspellers voor de mate van angstig-depressief gedrag. Hierbij zijn ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘autonomie en zelfsturing’ de belangrijkste voorspellers. Adolescenten met angstig-depressief gedrag beheersen de vaardigheden ‘omgang met leeftijdgenoten’ en ‘positieve invulling van vrije tijd’ significant minder goed dan kinderen met dit gedrag. De gemiddelde mate waarin jongens in de kindertijd met angstig-depressief gedrag positief gericht zijn op school, werk en toekomst is significant hoger dan bij jongens in de adolescentiefase. Jonge meisjes (4-12 jaar) beheersen deze vaardigheid het minst goed. Meisjes in de adolescentiefase beheersen deze vaardigheid het beste in vergelijking tot jongens in de leeftijd van 4-18 jaar en meisjes in de kindertijd. Met betrekking tot de andere adaptieve vaardigheden blijken ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ geen verschil te maken. Vervolgonderzoek is nodig om angstig-depressief gedrag van kinderen en adolescenten en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn zo compleet mogelijk in kaart te brengen, zodat preventie en hulpverlening zo effectief mogelijk kan worden ingezet.Show less
