Veel pleegouders worstelen met gedragsproblemen van hun pleegkind. Zij geven aan, dat hulp hierbij gewenst is en vragen meestal BJZ en pleegzorgwerkers om hulp. Vervolgens blijkt, dat de hulp lang...Show moreVeel pleegouders worstelen met gedragsproblemen van hun pleegkind. Zij geven aan, dat hulp hierbij gewenst is en vragen meestal BJZ en pleegzorgwerkers om hulp. Vervolgens blijkt, dat de hulp lang niet altijd adequaat is en te laat start, of helemaal niet op gang komt. Pleegouders geven aan, dat meest voorkomende gedragsproblemen hechtingsproblemen betreft, maar ook sociale problemen en aandachtsproblemen worden vaak genoemd. Aangezien hechting zeer belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind (van IJzendoorn, 1994) is het van groot belang kinderen, die hechtingsproblemen hebben hulp te bieden. In dit onderzoek wordt onderzocht of de gedragsproblemen of de begeleiding hiervan redenen zijn voor pleegouders om te stoppen met het pleegouderschap. Eén van de conclusies van het onderzoek is, dat er vaak een combinatie van redenen verantwoordelijk is voor het stoppen van pleegouders. Een te zware gezinsbelasting wordt als meest voorkomende reden genoemd. Een kwart van de ondervraagden geeft aan, dat ‘de begeleiding bij gedragsproblemen’ een reden zou kunnen zijn of is geweest om te stoppen. Pleegouders geven aan, dat zij zich niet serieus genomen voelen door de hulpverlening en dat er niet genoeg naar hen geluisterd wordt. Als pleegouders doorgaan met het pleegouderschap komt dat vooral omdat zij het belang van het kind voorop stellen.Show less
In deze scriptie is onderzocht wat de redenen zijn voor pleegouders om het pleegouderschap te beëindigen in relatie tot BJZ/de gezinsvoogden. Ook is na gegaan in hoeverre Bureau Jeugdzorg en/of...Show moreIn deze scriptie is onderzocht wat de redenen zijn voor pleegouders om het pleegouderschap te beëindigen in relatie tot BJZ/de gezinsvoogden. Ook is na gegaan in hoeverre Bureau Jeugdzorg en/of gezinsvoogden een beslissing van pleegouders om het pleegouderschap te beëindigen, beïnvloeden. De onderzoeksgroep bestaat uit 22 ex-pleegouders en 444 pleegouders, bestaande uit voornamelijk pleegmoeders. Voor het onderzoek zijn 16 interviews en meer dan 500 digitale vragenlijsten afgenomen. Uit de resultaten komt naar voren dat (ex)pleegouders zich niet gehoord/serieus genomen voelen door de gezinsvoogd en dat het belang van het kind bij hen niet altijd voorop staat. Daarnaast blijken problemen met BJZ/de gezinsvoogden zelden de enige reden voor (ex)pleegouders om het pleegouderschap te beëindigen. Het zijn verschillende redenen bij elkaar, waarvan de voornaamste een te zware gezinsbelasting is, die maken dat pleegouders het pleegouderschap beëindigen.Show less
Het onderhavige dossieronderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen vanaf het moment van uithuisplaatsing is uitgevoerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel. Onderzocht is of samenhang bestaat...Show moreHet onderhavige dossieronderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen vanaf het moment van uithuisplaatsing is uitgevoerd bij Bureau Jeugdzorg Overijssel. Onderzocht is of samenhang bestaat tussen de ontwikkeling van het kind, de relatie met pleegouders en de frequenties van oudercontacten. Hierbij zijn verplaatste en niet-verplaatste pleegkinderen met elkaar vergeleken. Indien het kind is teruggeplaatst naar zijn ouder(s) zijn gegevens verzameld over de ontwikkeling van het kind, de relatie tussen ouder(s) en kind na terugplaatsing en het contact met de ex-pleegouders. De onderzoeksgroep bestaat uit 102 pleegkinderen, 54 jongens en 48 meisjes. De gemiddelde leeftijd is zes jaar en zes maanden. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een kwantitatief format. Uit het onderzoek blijkt dat verplaatste kinderen gemiddeld meer problemen hebben in hun ontwikkeling dan niet-verplaatste kinderen, met name op emotioneel gebied, en dat er gemiddeld meer problemen zijn in de relatie met de pleegouders. Verplaatsingen belemmeren de opbouw van een duurzame relatie met pleegouders. Er is een duidelijk positief verband gevonden tussen de ontwikkeling van het kind en de relatie met zijn pleegouders: hoe minder problemen in de relatie met de pleegouders, hoe minder ontwikkelingsproblemen bij het kind. Er blijkt geen samenhang te zijn met de frequentie van oudercontacten. Er zijn 21 kinderen teruggeplaatst, waarvan een kwart (vijf kinderen) opnieuw uit huis is geplaatst. Er is geen verband gevonden tussen de ontwikkeling van het kind en de frequentie van contact met de ex-pleegouders. De uitkomsten van het onderzoek benadrukken het belang van een duurzame relatie van het kind met pleegouders. Deze relatie zal ondersteund moeten worden, wil men het ontwikkelingsbelang van het kind kunnen bevorderen.Show less
Achtergrond: Er is binnen de pleegzorg weinig bekend over moslimpleeggezinnen en –kinderen. In deze scriptie is onderzocht hoe moslimpleegouders en –kinderen de pleegzorg beleven en welke...Show moreAchtergrond: Er is binnen de pleegzorg weinig bekend over moslimpleeggezinnen en –kinderen. In deze scriptie is onderzocht hoe moslimpleegouders en –kinderen de pleegzorg beleven en welke knelpunten ze tegen komen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Kompaan en de Bocht (Tilburg). Methode: Naast een literatuuronderzoek is verslag gedaan van een kwalitatief onderzoek onder moslimpleegouders en –kinderen. Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat moslimouders hun kinderen bij voorkeur geplaatst zien in moslimpleeggezinnen. Pleegkinderen vinden het vooral belangrijk dat ze zich thuis voelen in een pleeggezin. Zij lijken een breakdown lang niet altijd als negatief te ervaren. Pleegzorgwerkers hebben vaak minder zicht op opvoedsituaties in netwerkpleeggezinnen, en ervaren een dilemma tussen het belang van het kind en het behoud van het pleeggezin. Verder komt naar voren dat er niet voldoende geluisterd wordt naar de pleegkinderen en dat ze er zelf soms ook moeite mee hebben om duidelijk te maken dat het niet goed gaat. Er blijken veel factoren van invloed te zijn op het succes van een plaatsing. Juist omdat het om zo veel factoren gaat, is het belangrijk om prioriteiten aan te brengen in al die criteria, zodat er professionele keuzes kunnen worden gemaakt bij matching en begeleiding, in het belang van de pleegkinderen.Show less
Loyaliteit naar ouders is een veelgenoemd argument voor terugplaatsing van pleegkinderen naar hun ouders. Hierbij wordt veelal uitgegaan van de bloedband tussen ouder en kind, die wordt beschreven...Show moreLoyaliteit naar ouders is een veelgenoemd argument voor terugplaatsing van pleegkinderen naar hun ouders. Hierbij wordt veelal uitgegaan van de bloedband tussen ouder en kind, die wordt beschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en door Nagy, een Hongaarse gezinstherapeut. Beide noemen de band tussen ouder en kind van groot belang en stellen dat ouders de plicht en het recht hebben het kind op te voeden en het kind recht heeft opgevoed te worden door zijn ouders. Daarbij dient het belang van het kind dient voorop te staan. Loyaliteit is hierin een onduidelijk, en soms verkeerd geïnterpreteerd, begrip. In deze scriptie worden twee soorten loyaliteit van het kind beschreven: emotionele loyaliteit en zijnsloyaliteit. Dit onderscheid wordt vaak niet gemaakt, maar is van belang voor het kind. In dit onderzoek is gekeken of het Relatiediagram inzicht biedt in deze vormen van loyaliteit bij pleegkinderen. Voor onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt van het Relatiediagram (SL7) en enkele andere signaleringslijsten van het Pedagogisch Signalerings Instrumentarium voor het Pleeggezin (PSI-P). In onderhavig onderzoek zijn 48 kinderen van 6;0-11;11 jaar onderzocht, omdat vanaf 6;0 jaar het Relatiediagram kan worden ingevuld. Aan de hand van de gegevens uit het Relatiediagram en andere signaleringslijsten van het PSI-P zijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses uitgevoerd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het Relatiediagram veel informatie biedt over de beleving van relaties door het pleegkind. Aan de hand hiervan, zeker in combinatie met andere lijsten kan inzicht worden verkregen in gehechtheid en loyaliteit. Onderscheid tussen emotionele en zijnsloyaliteit kan worden gemaakt en eventuele loyaliteitsconflicten kunnen naar voren komen. Emotionele loyaliteit is van belang met betrekking tot de ontwikkeling van het kind. Het PSI-P, en met name het Relatiediagram, zou in geval van eventuele terugplaatsing goed kunnen worden ingezet. Oudercontacten zijn negatief van invloed gebleken op de hechtings- en opvoedingsrelatie tussen het pleegkind en zijn pleegouders. Oudercontacten zijn echter wel van belang voor het kind in verband met de zijnsloyalteit en zijn identiteitsontwikkeling. De hechtings- en opvoedingsrelatie is van groot belang voor het kind om zich te kunnen ontwikkelen. Ondersteuning in de relatie met pleegouders is nodig, waarbij afspraken omtrent het contact met de ouders aangepast kunnen worden. De frequentie is niet van belang gebleken. Uit de gegevens blijkt echter dat duidelijkheid over de betekenis van de ouder voor het kind, nu en in de toekomst (zich houden aan afspraken; wel of geen terugplaatsing), van groot belang is willen problemen voorkomen kunnen worden.Show less
Om het aantal mislukte terugplaatsingen vanuit pleegzorg te kunnen terugdringen is meer inzicht nodig in factoren die bijdragen aan een succesvolle terugplaatsing. In dit onderzoek zijn...Show moreOm het aantal mislukte terugplaatsingen vanuit pleegzorg te kunnen terugdringen is meer inzicht nodig in factoren die bijdragen aan een succesvolle terugplaatsing. In dit onderzoek zijn kwantitatieve analyses uitgevoerd waarin succesvol teruggeplaatste kinderen werden vergeleken met zowel kinderen die niet zijn teruggeplaatst als met kinderen die na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst zijn. Deze analyses zijn uitgevoerd op basis van gegevens uit 136 cliëntdossiers bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam, Eindhoven en Amsterdam. Tevens zijn kwalitatieve analyses uitgevoerd om meer zicht te krijgen op de ervaringen van gezinnen waarvan de kinderen succesvol zijn teruggeplaatst. Uit de resultaten komt naar voren dat succesvol teruggeplaatste kinderen in vergelijking met niet-teruggeplaatste kinderen minder vaak taal- en spraakproblemen hebben en minder vaak hulpverlening ontvangen tijdens de pleeggezinplaatsing. Vanuit de vergelijking met herhaald uit huis geplaatste kinderen komen drie beschermende factoren voor een succesvolle terugplaatsing naar voren. Wanneer de kinderen in een netwerkpleeggezin worden geplaatst en de ouders gedurende de plaatsing aan een verbeterde beschikbaarheid werken en meerdere vormen van hulpverlening gericht op terugplaatsing ontvangen, wordt de kans op een succesvolle terugkeer naar huis vergroot. De kwalitatieve analyses geven inzicht in de factoren die de geïnterviewde ouders hebben geholpen bij het omgaan met de uithuisplaatsing en het toewerken naar een succesvolle terugplaatsing.Show less
Stichting Kompaan en de Bocht (Kompaan) is een organisatie voor jeugdhulpverlening en biedt hulp bij problemen rondom opgroeien en opvoeden. Moslimpleegzorg staat hoog in het vaandel bij Kompaan,...Show moreStichting Kompaan en de Bocht (Kompaan) is een organisatie voor jeugdhulpverlening en biedt hulp bij problemen rondom opgroeien en opvoeden. Moslimpleegzorg staat hoog in het vaandel bij Kompaan, maar het idee is ontstaan dat er meer breakdowns plaatsvinden in desbetreffende groep dan in de reguliere pleegzorg. Daarom wil Kompaan een onderzoek dat zich richt op de moslimpleegzorg. Uit eerder onderzoek is gebleken dat pleegkindfactoren, pleeggezinfactoren en factoren die te maken hebben met de manier waarop de pleegzorg plaatsvindt worden geassocieerd met het plaatsingsverloop (Van Ooijen en Strijker (2010), Farmer, Moyers en Lipscombe, 2004, Van de Loo, 2008). Daarom worden deze factoren in onderstaand onderzoek geanalyseerd bij 46 moslimpleegkinderen en pleeggezinnen. Dit is de gehele moslimpopulatie van Kompaan. Bij iets meer dan de helft van deze kinderen heeft een breakdown plaatsgevonden. Doordat dit onderzoek zich specifiek op moslimpleegzorg richt, wordt de etniciteit, religie, opvoedingsstijl en manier van hulpverlening meegenomen. Uit onderzoek van de Graaf (1995) blijkt dat angst van de roddel in de Islamitsche gezinnen groot is. Ook wordt aangegeven dat er bij hulpverleneners kennis moet zijn van cultuur en tradities. Vrouwenzaken, zoals de opvoeding, worden met vrouwen besproken. Mannen hebben (nog) geen rol in de opvoedingsproblemen. Het is belangrijk dat de problemen die in een gezin spelen, binnen het gezin blijven en dus niet met buitenstaanders worden besproken. En het geloof speelt een rol in het dagelijks leven van veel moslims. In dit onderzoek worden vijf significante verschillen gevonden. De etniciteit van een pleegkind lijkt bepalend voor het verloop van een plaatsing. Daarnaast komt naar voren dat het contact met vader en het verloop van dit contact een rol speelt bij het verloop van een plaatsing. De etniciteit en het geslacht van de pleegzorgwerker maken ook een verschil wanneer het om moslimpleegzorgplaatsingen gaat. Het onderzoek geeft inzicht in de variabelen die mogelijk van invloed zijn op de moslimpleegzorgplaatsingen. Er dient rekening gehouden te worden met het lage aantal participanten en daardoor ook de beperkingen van de resultaten. Door de kleine onderzoeksgroep kan dit een vertekend beeld geven. De resultaten van dit onderzoek kunnen uitgangspunten zijn voor vervolgonderzoek. Daarnaast worden er aandachtspunten voor Kompaan beschreven.Show less
Het kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en...Show moreHet kwalitatieve, verkennende en deels retrospectieve onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Pleegzorgadvies Nederland, richt zich op de transitie naar volwassenheid bij pleegkinderen en residentieel geplaatste kinderen. De respondenten bestaan uit 18 jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar oud, afkomstig uit pleeggezinnen en residentiële instellingen. Middels face-to-face semigestructureerde interviews naar de belevingen is getracht een antwoord te formuleren op de hoofdvraag: “Hoe hebben jongvolwassenen, opgegroeid in pleeggezinnen of residentiële instellingen, de transitie naar volwassenheid bereikt, hoe reflecteren zij op hun jeugd en wat is hun mening over de hulpverlening?” Uit dit onderzoek blijkt dat de transitie naar volwassenheid beter wordt doorlopen indien er in de jeugd sprake is geweest van stabiele opvoedsituaties en de mogelijkheid om tijdens de transitie terug te vallen op een sociaal netwerk. Veel wisselingen van woonplek, residentiële plaatsingen op jonge leeftijd en traumatische gebeurtenissen en problemen in de jeugd, lijken daarentegen factoren te zijn die de transitie naar volwassenheid moeizamer doen verlopen. Over het algemeen kunnen jongvolwassenen zich met behulp van enige ondersteuning redelijk tot goed redden.Show less
Het terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw...Show moreHet terugplaatsen van pleegkinderen naar hun gezin van herkomst verloopt niet altijd positief. Ongeveer één derde van deze kinderen wordt na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst. Het opnieuw uit huis plaatsen van kinderen kan negatieve gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Besluitvorming speelt een cruciale rol bij het wel of niet terugplaatsen van kinderen naar hun gezin van herkomst. In dit onderzoek is aan de hand van de gegevens uit 130 cliëntdossiers bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam, Eindhoven en Amsterdam de besluitvorming rondom het terugplaatsen van pleegkinderen geanalyseerd. Uit de resultaten komt naar voren dat zowel aan een uithuisplaatsing als aan een terugplaatsing hoofdzakelijk ouder- en gezinsfactoren ten grondslag liggen. Kindfactoren en daarmee ook de interactie tussen de ouder(s) en het kind spelen slechts een zeer beperkte rol in de besluitvorming. Ook is er sprake van verschillen tussen de criteria die verschillende Bureaus Jeugdzorg in den landen hanteren. Daarnaast blijkt dat kinderen die, na terugplaatsing, opnieuw uit huis geplaatst worden relatief korter in hun eerste pleeggezin hebben gewoond, dan kinderen die niet opnieuw uit huis geplaatst worden. Ook blijkt dat kinderen die bij één ouder teruggeplaatst zijn, gemiddeld vaker uit huis geplaatst worden, dan kinderen die teruggeplaatst zijn bij hun beide ouders. Tevens blijkt dat wanneer een gezinsvoogd twijfelt over het terugplaatsen van het kind dit een negatieve invloed heeft op het totaal aantal keren dat het kind uit huis wordt geplaatst in zijn leven. Tenslotte blijkt het toetsen van terugplaatsingen door de Raad voor de Kinderbescherming (nog steeds) onvoldoende te verlopen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in dit onderzoek slechts bij 34% het besluit tot terugplaatsing getoetst. Deze toetsing vond in 77% van de gevallen achteraf plaats, waardoor het risico op onzorgvuldig terugplaatsen van kinderen aanwezig blijft.Show less