In februari 1972 werd bekend dat de laatste drie Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap vrijgelaten zouden worden. Uit onvrede met dit besluit zetten de verschillende kampcomités...Show moreIn februari 1972 werd bekend dat de laatste drie Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap vrijgelaten zouden worden. Uit onvrede met dit besluit zetten de verschillende kampcomités van het voormalig verzet hun onenigheden opzij en werkten samen om de vrijlating te voorkomen. Uit deze eerste samenwerking ontstond een paar weken later het Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS). De oprichting van dit Centraal Orgaan leek een omkeer te zijn in de Nederlandse herdenkingscultuur van het kampverleden die tot dan toe versplinterd was in allerlei groeperingen. Deze scriptie behandelt de vraag in hoeverre het Centraal Orgaan de aaneengesloten comités en het voormalig verzet wist te verenigen in de periode 1972-1984. Hierbij wordt de geschiedenis van het COVVS behandeld en komen verschillende aangesloten organisaties aan bod.Show less
In 1811 werd met de invoering van de Code Pénal het verbod op prostitutie in ons land opgeheven. De staat wilde de prostitutie echter wel blijven controleren, zodat de verspreiding van venerische...Show moreIn 1811 werd met de invoering van de Code Pénal het verbod op prostitutie in ons land opgeheven. De staat wilde de prostitutie echter wel blijven controleren, zodat de verspreiding van venerische ziekten kon worden tegengegaan. Om deze reden werd er vanaf ongeveer 1860 in de meeste gemeenten een sanitair toezicht op prostitutie ingesteld. Dit systeem stond bekend onder de naam Reglementering. Volgens de MNV kwam door deze relatief tolerante houding ten aanzien van de prostitutie het morele gehalte van de natie in gevaar. Daarom gingen ze vanaf hun officiële oprichting in 1890 ijveren voor een verscherping van de wetgeving, waarbij vastgelegd zou worden dat het houden van bordelen verboden was. In 1911 werd het werk van de Middernachtzending beloond en werd er groot pakket aan wetswijzigingen op het gebied van de zedelijkheid door de Kamer geloodst. Deze wetswijzigingen kwamen later bekend te staan als de zedelijkheidswetten. Dit succes vormde voor NMV echter geen aanleiding om hun activiteiten te staken. De zedeloosheid was een ‘groot kwaad’ dat zijn kop op zou blijven steken. De vereniging ging haar activiteiten na 1911 zelfs uitbreiden. De NMV ‘moest’ haar activiteiten uitbreiden, omdat de zedelijke gesteldheid van Nederland volgens de zendelingen zienderogen achteruit ging. Het was echter niet alleen een ‘moeten’ voor de vereniging, maar ook een ‘kunnen’. Intern ging het de vereniging namelijk voor de wind. Het aantal leden en vrijwilligers nam toe in de periode 1911-1928 en ook de inkomsten stegen ieder jaar. Er was echter één groot probleem voor de NMV: men wist niet hoe ze de vermeende ontucht nu het beste aan konden pakken. Overal zag men de ‘ontucht’ toenemen. Ze hadden voldoende vrijwilligers en financiële middelen, maar waar moest men beginnen? Uiteindelijk resulteerde deze twijfel in een beleid waarin men alles ging bestrijden wat in hun ogen het zedelijke moraal van de Nederlandse natie zou kunnen schaden. Het begrip ‘zedeloosheid’ was voor de Middernachtzending vanaf 1911 niet meer beperkt tot enkel de prostitutie, maar ook tal van andere zaken werden als onzedelijk beschouwd. Zodoende kwam er aandacht voor allerlei nieuwe thema’s zoals drankmisbruik en homofilie. Verder werd de bestrijding van de Neo-Malthusiaanse Bond een belangrijke doelstelling. Ook de bestrijding van het ‘papieren gevaar’, de pornografie, kreeg steeds meer aandacht. Vanaf 1929 kreeg de Middernachtzending echter te maken met interne onrust. Leden begonnen te mopperen dat er te weinig aandacht was voor het ‘getuigende werk’ en ook financiële middelen schoten door de aanhoudende economische malaise tekort. Hierdoor verdween geleidelijk de oorspronkelijkheid en de strijdlust en ging de Middernachtzending lijken op de vele andere verenigingen die zich keerden tegen alles wat niet strookte met de goede zeden. We kunnen stellen dat toen het oorspronkelijke doel, het bordeelverbod, was bereikt, de vereniging min of meer stuurloos werd. Men keerde zich tegen de zedeloosheid in het algemeen, maar van doelgerichte acties was geen sprake meer. De dagen waarin de zendelingen harde actie bedreven en zich subversief gedroegen waren inmiddels definitief voorbij. De bloei van de vereniging tussen 1890 en 1928 werd gevolgd door een periode van achteruitgang. Met het sterven van Velthuysen in 1936 kreeg de Middernachtzending een grote klap te verwerken, waarna de te varen koers helemaal zoek was. Aan de hand van een nieuwe sterke secretaris heeft men de boel echter toch voor een periode van negen jaar op de rit kunnen krijgen. Dit kwam mede doordat er in de Tweede Wereldoorlog, door verruwing en verharding, voldoende werk te doen was voor de zedelijkheidszendelingen. Met het einde van de oorlog was echter dit werk ook voorbij en uiteindelijk fuseerde de Middernachtzending in 1948 met de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijke Bewustzijn. Dit betekende het definitieve einde van de Middernachtzending.Show less
De bestrijding van zwarte handel in Nederland door het eerste naoorlogse kabinet-Schemerhorn was tweeledig omdat het enerzijds als een financieel-monetair probleem en anderzijds als een morele...Show moreDe bestrijding van zwarte handel in Nederland door het eerste naoorlogse kabinet-Schemerhorn was tweeledig omdat het enerzijds als een financieel-monetair probleem en anderzijds als een morele kwestie werd gezien. De eerste maanden na de bevrijding lag de nadruk op de aanpak van het financiele aspect van het probleem door minister Pieter Lieftinck. Daarna werd de focus verlegd naar de morele bestrijding waarbij de minister-president Willem Schermerhorn en de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Gerardus van der Leeuw het voortouw namen. Dit kabinet richtte de Rijksvoorlichtingsdienst op, dat tot taak had een grootschalig moreel offensief op te zetten om de vermeende zedeloosheid onder de bevolking tegen te gaan. Middels het eigen dagblad Commentaar, de radiozender Herrijzend Nederland en een ware postercampagne werd getracht de morele boodschap zo duidelijk mogelijk over te brengen.Show less
In de bestaande literatuur wordt verondersteld dat er een opleving van het antisemitisme plaatsvond in naoorlogs Nederland. Of hiervan ook sprake was in de Nederlandse dagbladpers is vooralsnog...Show moreIn de bestaande literatuur wordt verondersteld dat er een opleving van het antisemitisme plaatsvond in naoorlogs Nederland. Of hiervan ook sprake was in de Nederlandse dagbladpers is vooralsnog onbekend. In deze scriptie is geprobeerd antwoord te geven op de vraag wat de houding was van de Nederlandse dagbladpers ten opzichte van Joden in de periode van 5 mei 1945 tot 3 juli 1946. Hiervoor zijn vier thema’s onderzocht, namelijk: kampen, repatriëring, Joodse bezittingen en rechtsherstel en de oprichting van een Joodse staat. Er is onderzoek gedaan naar de berichtgeving in de vier dagbladen met de grootste oplage in september 1945; Het Vrije Volk, De Waarheid, Het Parool en Trouw. Uit het onderzoek blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de berichtgeving in de vier onderzochte dagbladen. Daarnaast zijn er ook een aantal belangrijke overeenkomsten. Enerzijds kan worden gesteld dat de houding van de dagbladpers over het algemeen niet negatief was ten opzichte van de Joden, maar hier tegenover staat het gebrek aan berichtgeving over de Joden. Verder blijkt uit de artikelen die wel gepubliceerd werden weinig empathie voor het lijden van de Joden.Show less