Dit onderzoek is gericht op de politieke beleidsambities en het geplande klimaatbeleid van Nederlandse provincies. Er is hierbij onderzocht in hoeverre de ambities uit de provinciale...Show moreDit onderzoek is gericht op de politieke beleidsambities en het geplande klimaatbeleid van Nederlandse provincies. Er is hierbij onderzocht in hoeverre de ambities uit de provinciale coalitieakkoorden 2019 – 2023 verklarend zijn voor de mate waarin het geplande klimaatbeleid in de omgevingsvisies voldoende goed doordacht en synergetisch is. Enerzijds wordt hiermee getracht inzicht te verkrijgen in de mate waarin Nederlandse provincies een voldoende goed doordachte en synergetische beleidsplanning van het klimaatbeleid realiseren. Anderzijds is de doelstelling om te onderzoeken of de politieke beleidsambities verklarend zijn voor eventuele verschillen en daarmee of het geambieerde klimaatbeleid overeenkomsten laat zien met het geplande klimaatbeleid.Show less
Dit onderzoek gaat over de vraag hoe beleidsdoelen op het gebied van participatie en de institutionele context van een regio de verschillende vormen van participatie bij de Regionale...Show moreDit onderzoek gaat over de vraag hoe beleidsdoelen op het gebied van participatie en de institutionele context van een regio de verschillende vormen van participatie bij de Regionale Energiestrategiën kunnen verklaren. De beleidsdoelen die centraal staan zijn democratische legitimiteit en draagvlak en inhoudelijke verrijking. Elke regio die een Regionale Energiestrategie moet opstellen heeft eigen kenmerken, waardoor er verschillen tussen regio’s op gebied van participatiebeleid kunnen ontstaan. De belangrijkste verschillen die in dit onderzoek worden bekeken zijn de bestuurlijke complexiteit en de hoeveelheid inwoners.. Voor dit onderzoek zijn documenten geanalyseerd en interviews gehouden. De vier regio’s die geselecteerd zijn om de invloed van de institutionele context te onderzoeken zijn Goeree-Overflakkee, Noord-Holland Zuid, Noord- en Midden-Limburg en Flevoland. Beleidsdoelen zouden moeten leiden tot vormen van participatiebeleid die passen bij bepaalde rollen van de overheid, zoals een consulterende rol of een medebeslissende tol. De verwachtingen op dit gebied zijn echter niet uitgekomen. Er is een link gevonden tussen de participatievorm financiële participatie en het beleidsdoel democratische legitimiteit en draagvlak, maar dit is niet genoeg om een generaliseerbare uitspraak te kunnen doen. Daarnaast zijn er aanwijzingen gevonden dat het betrekken van belanghebbenden verband houdt met een samenwerkende rol. Passages die deze samenwerking bespraken gingen ook gepaard met het beleidsdoel inhoudelijke verrijking. De kenmerken van de regio’s konden geen verklaring bieden voor het terugvinden van bepaalde vormen van participatie. De conclusie is daarom dat beleidsdoelen geen direct verband houden met participatievormen die passen bij bepaalde overheidsrollen en de institutionele context kan de verschillen tussen regio’s niet verklaren. Ondanks dat lijkt er wel sprake te zijn van een verband tussen bestuurlijke complexiteit en het beleidsdoel inhoudelijke verrijking. Vervolgonderzoek zou daarom in kunnen gaan op het mogelijk verband tussen bestuurlijk complexe regio’s en het beleidsdoel inhoudelijke verrijking en de achterliggende verklaringen. Er zijn een aantal beperkingen geweest aan het onderzoek waardoor mogelijk verklaard kan worden dat verwachtingen niet uitgekomen zijn. Het vormen van RESsen is een proces wat nog steeds bezig is, waardoor het onderzoek mogelijk in een te vroeg stadium heeft plaatsgevonden. Dat hangt tegelijkertijd samen met een van de aanbevelingen uit dit onderzoek: participatiebeleid is belangrijk vanwege de vele voordelen die het biedt. Het is cruciaal dat hier op tijd mee wordt begonnen en plannen snel concreet worden gemaakt.Show less
In dit onderzoek naar agendavorming binnen Nederlandse stadsgemeenten wordt aan de hand van Kingdon’s Multiple Streams Approach gezocht naar een verklaring voor de agendavormingsverschillen tussen...Show moreIn dit onderzoek naar agendavorming binnen Nederlandse stadsgemeenten wordt aan de hand van Kingdon’s Multiple Streams Approach gezocht naar een verklaring voor de agendavormingsverschillen tussen de gemeenten Zoetermeer en Schiedam, op het beleidsterrein van biodiversiteit. Uit comparative within-case-analysis komt in de studie naar voren dat de MSA van Kingdon op Nederlands gemeenteniveau succesvol kan worden gebruikt om agendavorming te verklaren; er wordt een relatie gevonden tussen de afhankelijke variabele in het onderzoek (agendavorming) en verklarende variabelen die uit de theorie voortvloeien. De meest vooraanstaande bevinding in het onderzoek is het belang van budgettering, politiek draagvlak en een duidelijke probleemdefinitie onder beleidsmakers. Uit de verkregen data volgt dat deze concepten een verklarende rol spelen bij de totstandkoming van agendavorming. De onderzoeksresultaten gaan dan ook gepaard met de aanbeveling ten overstaan van beleidsmakers om zich op deze concepten te richten wanneer zij beleid doorgang proberen te laten vinden tot de beleidsagenda.Show less
De Europese Unie (EU) heeft om de klimaatverandering tegen te gaan verschillende duurzaamheidsdoelstellingen geformuleerd. In 2020 moet 20% van het totaal aan opgewekte energie, hernieuwbaar worden...Show moreDe Europese Unie (EU) heeft om de klimaatverandering tegen te gaan verschillende duurzaamheidsdoelstellingen geformuleerd. In 2020 moet 20% van het totaal aan opgewekte energie, hernieuwbaar worden opgewekt. Voor 2030 is deze doelstelling 32%. Deze doelstellingen zijn gesteld om in 2050 als Europese Unie klimaat- en energieneutraal te zijn. Nederlandse gemeenten hebben invloed op of deze doelstellingen gehaald worden. Wanneer wordt ingezoomd op twee Nederlandse gemeenten, Alkmaar en Dordrecht, die vergelijkbaar zijn in oppervlakte en inwonersaantal, wordt duidelijk dat Alkmaar in verhouding tot Dordrecht beter op weg is om het aandeel in gebruikte energie uit hernieuwbare bronnen t.o.v. het totale energiegebruik te verhogen en dus de EU doelstellingen te halen. Dit terwijl de beleidsdoelen die zijn opgenomen in de beleidsstukken en coalitieakkoorden van de gemeenten overeenkomen. Hoewel de implementatieprestatie output van tussen de gemeenten dus hetzelfde is, verschillen zij op implementatieprestatie outcome. In dit onderzoek wordt, aan de hand van vier onafhankelijke variabelen die de implementatieprestatie van gemeenten t.o.v. het Europese beleid kunnen verklaren, achterhaald welke processen binnen een gemeente hier de grootste verklaring voor zijn. Hiermee wordt de bestaande theoretische kennis die bestaat over deze onafhankelijke variabelen uitgebreid en wordt onderzocht of deze variabelen naast implementatieprestatie output ook de verschillen in outcome tussen gemeenten kunnen verklaren. Een vergelijkende case study toont vervolgens aan dat de variabele beleidsondernemerschap de verschillen op beleidsimplementatie tussen de gemeenten kan verklaren. De variabele policy saliency is geen verklaring voor de verschillen. De variabelen interne coördinatie en beleidsvoorkeuren zijn een verklaring voor de verschillen, maar enkel wanneer deze samenvallen met de variabele beleidsondernemerschap.Show less