De scriptie gaat over het onderzoek naar de beheersing van de Nederlandse grammatica van een Nederlands-Vietnamees kind in vergelijking met de eentalige en tweetalige kinderen uit het onderzoek van...Show moreDe scriptie gaat over het onderzoek naar de beheersing van de Nederlandse grammatica van een Nederlands-Vietnamees kind in vergelijking met de eentalige en tweetalige kinderen uit het onderzoek van Blom (2010). Uit zowel het onderzoek van Blom (2010) als het mijne blijkt dat tweetalige kinderen met een geringere blootstelling aan het Nederlands meer moeite hebben dan eentaligen met het verwerven van de relatie tussen de finietheid en de realisatie van het onderwerp.Show less
Dit onderzoek is uitgevoerd als een vervolgonderzoek op het onderzoek van Orlita (2015) om te kijken of de moedertaal een rol heeft gespeeld bij het verwerven van Nederlandse lidwoorden. Twee...Show moreDit onderzoek is uitgevoerd als een vervolgonderzoek op het onderzoek van Orlita (2015) om te kijken of de moedertaal een rol heeft gespeeld bij het verwerven van Nederlandse lidwoorden. Twee groepen NT2-sprekers met verschillende moedertalen zijn getest in dit onderzoek. Een groep die Chinees als moedertaal heeft en die geen gebruik maken van een lidwoordensysteem in hun moedertaal en een groep die Hongaars als moedertaal heeft en wel een lidwoordensysteem kent in hun moedertaal. 15 Chinese NT2-sprekers en 15 Hongaarse NT2-sprekers hebben de lidwoordeninvultest, die 64 vragen bevat, afgelegd. De resultaten laten zien dat de moedertaal van beide groepen wel degelijk invloed heeft op het correct gebruik van Nederlandse lidwoorden. Verder blijkt dat Hongaarse NT2-sprekers inderdaad minder moeite hebben met het correct gebruik van Nederlandse lidwoorden dan Chinese NT2-sprekers. Dus de aanwezigheid van een lidwoordensysteem in de moedertaal helpt bij het verwerven van het Nederlandse lidwoordensysteem.Show less
Dit onderzoek gaat om het Nederlandse woord 'er' met nadruk op de drie soorten verwijzend 'er' en hoe moeilijk die zijn voor NT2-leerders. Binnen het kader van dit onderzoek werd er een...Show moreDit onderzoek gaat om het Nederlandse woord 'er' met nadruk op de drie soorten verwijzend 'er' en hoe moeilijk die zijn voor NT2-leerders. Binnen het kader van dit onderzoek werd er een grammaticaliteitsbeoordelingstest opgesteld om achter te komen welk verwijzend 'er' het moeilijkst is voor NT2-leerders.Show less
Usage-based theorieën benadrukken de rol die inputfrequentie speelt in zowel eerstetaalverwerving als tweedetaalverwerving. In dit artikel wordt de relatie tussen de frequentie van voegwoorden en...Show moreUsage-based theorieën benadrukken de rol die inputfrequentie speelt in zowel eerstetaalverwerving als tweedetaalverwerving. In dit artikel wordt de relatie tussen de frequentie van voegwoorden en de moeilijkheid van bijzinsvolgorde ondergezocht. Dit onderzoek bestaat uit twee delen, namelijk corpusonderzoek en woordvolgorde-test. Het corpusonderzoek wordt uitgevoerd om de frequentie van de voegwoorden te krijgen. Aan de hand van de bevindingen van het corpusonderzoek wordt de woordvolgorde-test opgesteld. 20 NT2-leerders van de Universiteit Leiden hebben de woordvolgorde-test, die 48 vragen bevat, afgelegd. De resultaten laten zien dat NT2-leerders meer fouten gemaakt hebben met infrequente voegwoorden dan met frequente. Hoewel de aantallen fouten met zowel infrequente als frequente voegwoorden nog klein zijn, is de trend al duidelijk te zien: bijzinsvolgorde met frequente voegwoorden lijken makkelijker te verwerven zijn door NT2-leerders dan met infrequente voegwoorden.Show less
Dit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de...Show moreDit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de gebruikswijze door beide sprekers worden met elkaar vergeleken.Show less
In my paper I decided to compare how fast people learn Dutch as their third language compared to how they learn it as their fourth. My hypothesis was that the people who learn it as fourth are...Show moreIn my paper I decided to compare how fast people learn Dutch as their third language compared to how they learn it as their fourth. My hypothesis was that the people who learn it as fourth are gonna be better (they'll have better mastery of the language after the same amount of time following the same course compared to people who learn it as their third language). To test my hypothesis I ran an experiment with the help of students who were learning Dutch at the Leiden University. They came from 2 different courses and each group had a selection of students who learned Dutch as third or fourth language.Show less
In het Nederlands is het woord er in verschillende functies te gebruiken. Men onderscheidt grammaticale functies en verwijzende functies. Beide soorten hebben nog verdere onderverdelingen. Bij de...Show moreIn het Nederlands is het woord er in verschillende functies te gebruiken. Men onderscheidt grammaticale functies en verwijzende functies. Beide soorten hebben nog verdere onderverdelingen. Bij de verwijzende functies vormt de functie er in combinatie met een voorzetsel een uitzondering. Deze functie wordt ook als voornaamwoordelijk bijwoord aangeduid en ondergaat daarmee ook de splitsingsregels die gelden voor deze woordsoort. Het voornaamwoordelijk bijwoord is vaker onderzocht, maar alleen in bredere zin (Haeseryn 1989,Van der Horst 1992, Honselaer 1994), evenals de presentatieve vormen van er (Grondelaers 1994, van Boxtel 2005). Specifiek over er in combinatie met een voorzetsel is, voor zover ik weet, nog geen onderzoek gedaan, zeker niet wat betreft de verwerving ervan door T2-leerders. Een ander punt is dat de splitsingsregels ook weer onderverdeeld zijn in drie vormen waarbij de splitsing verplicht, facultatief of onmogelijk is. Voor de voornaamwoordelijke bijwoorden met er zijn daarvan de meest voorkomende vormen de verplichte of onmogelijke splitsing. Verder spelen er nog verschillende regels met betrekking tot de plaats in de zin van het voorzetsel een rol in het correcte gebruik van deze functie van er.Show less
Throughout the years a lot of research has been done on the acquisition of pronunciation in a second language (L2). But on the other hand, relatively little research has been done regarding the...Show moreThroughout the years a lot of research has been done on the acquisition of pronunciation in a second language (L2). But on the other hand, relatively little research has been done regarding the acquisition of pronunciation of Dutch as a second language (Neri, Cucchiarini & Strik, 2006). In addition there is also relatively little knowledge on how pronunciation can be trained by means of education or pronunciation training. Research by Anderson-Hsieh, Johnson and Koehler (1992) showed that especially the prosodic features of a language (e.g. aspects such as melody, loudness and tempo) determine whether a L2-speaker sounds “foreign”. The (international) literature suggests that there has been minimal attention on the acquisition of the pronunciation of a L2 in language classes. In some cases, it is assumed that language teachers have too little knowledge to train pronunciation systematically. Leiden University has been working on a solution to this problem by the development of modern technology, namely the computer program Lorre. This is a computer program, developed within Leiden University, which helps L2-learners train their pronunciation and also supplies with visual feedback. It is desired to expand this program with new language training material. My research explores the possibilities concerning extensions of the computer program Lorre and will focus on the prosodic level of pronunciation. In this thesis I investigated what kind of exercises can be implemented in Lorre to train prosodic features of Dutch as a second language. My research hypothesis is that many aspects of pronunciation can cause problems for L2 learners of Dutch and that it is possible to develop exercises to train all aspects of prosody. My goal was to examine the (international) literature to determine what prosodic problems occur when learning Dutch as a second language. Subsequently I developed practical exercises suitable to implement in Lorre.Show less
This paper examines the phenomenon of unaccusativity on the basis of the learnability of the perfective auxiliary by English native speakers of Dutch as a second language. The unaccusative...Show moreThis paper examines the phenomenon of unaccusativity on the basis of the learnability of the perfective auxiliary by English native speakers of Dutch as a second language. The unaccusative/unergative divide between intransitive verbs has been shown to apply across languages and is widely considered to be innate, although the syntactic manifestations differ between languages. One of the most salient distinctions between unaccusative and unergative verbs is the choice of either HAVE or BE as the perfective auxiliary, and Dutch is one language that makes such a distinction. In a series of papers Sorace (1993, 2000, 2004) suggests that the divide is more complex than a two-way split and that auxiliary selection is gradient, with verbs that fall into certain categories being more consistent in their auxiliary choice both within and across languages, and also more easily learnable. This gradience is summarised in the Auxiliary Selection Hierarchy. This paper describes an experiment investigating the interlanguage of Dutch L2 speakers. The findings show a strong tendency for the selection of BE for unaccusative verbs, and also a slight gradient effect in accordance with the ASH.Show less
Overgeneralisatie is een bekend verschijnsel in het proces van kinder- en tweedetaalverwerving. In het Nederlands treedt overgeneralisatie op ook bij het verwerven van werkwoorden. Bij de verleden...Show moreOvergeneralisatie is een bekend verschijnsel in het proces van kinder- en tweedetaalverwerving. In het Nederlands treedt overgeneralisatie op ook bij het verwerven van werkwoorden. Bij de verleden tijd van lopen zal een kind bv *loopte zeggen voordat hij de juiste vorm liep heeft verworven. Eerder onderzoek (Lalleman, Van Santen & Van Heuven, 1997, Lalleman & Van Santen, 1993) laat zien dat Nederlandstalige kinderen en tweedetaalleerders van het Nederlands vaak regelmatige (zwakke) verleden-tijdsvormen gebruiken bij onregelmatige (sterke) werkwoorden tijdens het verwervingsproces. Ook als de verwerving compleet is blijven sommige zwakke vormen van sterke werkwoorden in gebruik (bv. ervaren - ervaarde). De data van eerder onderzoek (Lalleman et al., 1997) laten zien dat tweedetaalleerders ook sterke vormen gebruiken bij zwakke werkwoorden en dit wordt ‘irregularisatie’ genoemd. Het huidige onderzoek richt zich op overgeneralisatie en irregularisatie bij jonge volwassen moedertaalsprekers en tweedetaalleerders. De hypotheses zijn: (1) overgeneralisatie komt in zekere mate voor bij T1-sprekers en in sterkere mate bij T2-sprekers. (2) T2-sprekers maken irregularisaties bij zwakke werkwoorden die lijken op sterke werkwoorden. (3) Als een werkwoord een zwakke en sterke vorm heeft, kiezen zowel T1-sprekers als T2-sprekers de zwakke vorm. Vierentachtig werkwoorden in drie condities werden gekozen: sterk, zwak en met beide vormen. De woorden waren zo infrequent mogelijk omdat daarmee een grotere kans is op overgeneralisatie of irregularisatie. Tweeëntwintig Nederlandse moedertaalsprekers en 17 hoogopgeleide gevorderde tweedetaalleerders met diverse moedertalen namen deel. Iedereen kreeg een lijst zinnen waarin de verleden-tijdsvorm van de testwoorden (gepresenteerd als infinitief) moest worden ingevuld, zonder daarbij hulpmiddelen te gebruiken. Alle drie hypotheses worden bevestigd. Opvallend is dat moedertaalsprekers in enkele gevallen ook irregularisaties vormen bij zwakke werkwoorden (bv. optuigen – *toog op).Show less