Inleiding: wanneer de kwaliteit van zorg hoog is, heeft dit een positieve invloed op de kwaliteit van bestaan van een cliënt (VGN, 2010). Een onderdeel om de kwaliteit hoog te houden is het stellen...Show moreInleiding: wanneer de kwaliteit van zorg hoog is, heeft dit een positieve invloed op de kwaliteit van bestaan van een cliënt (VGN, 2010). Een onderdeel om de kwaliteit hoog te houden is het stellen van doelen (RVZ, 2011). Kwalitatief goede doelen zorgen ervoor dat een cliënt zich ontwikkelt, wat leidt tot een hogere kwaliteit van bestaan (Schalock et al., 2002). De VGN (2010) stelt een aantal criteria, waaraan doelen moeten voldoen. In dit onderzoek worden doelen geëvalueerd op verschillende niveaus. Hoe zien de profielen van de cliënten eruit en zijn deze passend bij de opgestelde doelen? Voldoen de doelen aan de criteria van de VGN? Bij welke domeinen van kwaliteit van bestaan passen de doelen? In hoeverre worden doelen behaald? Methode: de steekproef bestaat uit elf mannen, met een VG ZZP 6 of 7, die onlangs naar Ipse De Bruggen zijn verhuisd. Aan de hand van het AAIDD model (2012) is een cliëntprofiel opgesteld en hieruit volgt een ondersteuningsvraag. Aan de hand van een aantal criteria worden de doelen geëvalueerd. Resultaten: Geconcludeerd kan worden dat er verschillen zijn in de profielen van de cliënten, op het niveau van intellectuele- en adaptieve vaardigheden en gezondheid verschillen zij sterk van elkaar. Overeenkomsten komen voor op de domeinen context en participatie in de samenleving. Grotendeels zijn de opgestelde doelen passend bij de profielen van de cliënten, er zou echter verwacht worden dat er op meer aspecten doelen zouden worden gesteld. Daarnaast worden doelen vooral gesteld op de domeinen ‘persoonlijke ontwikkeling’ en ‘psychisch welbevinden’ en niet vaak op ‘zelfbepaling’, ‘deelname aan de samenleving’ en ‘ materieel welbevinden’. Doelen zijn niet altijd specifiek (werken aan meer dan 2 aspecten) en meetbaar (geen meetinstrument beschikbaar), maar voldoen grotendeels aan de overige criteria van de VGN (2010). De doelen worden volgens de wettelijk vertegenwoordigers en persoonlijk begeleiders behaald. Discussie: In het vervolgonderzoek moet de steekproef aselect getrokken worden en representatief zijn voor de populatie. Daarnaast zullen er veranderingen aan de vragenlijst plaats moeten vinden en zullen er relaties tussen de vier onderzoeksvragen bekeken kunnen worden.Show less
Het Verzorger Verslag (hierna: VV) is een aanvulling op de PEP-3 in de vorm van een vragenlijst voor de verzorger van het kind. Het VV brengt het functioneren van het kind op het gebied van...Show moreHet Verzorger Verslag (hierna: VV) is een aanvulling op de PEP-3 in de vorm van een vragenlijst voor de verzorger van het kind. Het VV brengt het functioneren van het kind op het gebied van Probleemgedrag, Persoonlijke Verzorging en Adaptief Gedrag in kaart, voor het gebied Persoonlijke Verzorging wordt dit ook uitgedrukt in een ontwikkelingsleeftijd. In het kader van een pilotstudie naar de PEP-3 is het VV vertaald en hebben ouders/verzorgers van kinderen met en zonder ontwikkelingsstoornis het VV ingevuld. In dit onderzoek is de validiteit van het VV onderzocht. Een goede validiteit geeft aan dat het instrument meet wat het volgens de meetpretentie ook zou moeten meten. De meetpretentie van het VV is het geven van een beeld van het functioneren van het kind en het geven van een ontwikkelingsleeftijd van het kind. De centrale onderzoeksvraag luidde dan ook: Is het Verzorger Verslag van de PEP-3 een valide instrument om de ontwikkelingsleeftijd te meten en een beeld te geven van het functioneren van het kind? De indruksvaliditeit is goed met als kanttekening dat de items eenduidiger en concreter kunnen voor een betere validiteit. De gevraagde achtergrondinformatie lijkt te subjectief en de resultaten dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De concurrente validiteit is goed gebleken voor de domeinen Probleemgedrag en Adaptief Gedrag. De resultaten van deze domeinen toonden een significant verschil tussen de resultaten van de klinische en niet-klinische groepen. De resultaten van het domein Persoonlijke Verzorging toonden geen significant onderscheid tussen de scores van kinderen met en zonder een ontwikkelingsstoornis. Om de convergente validiteit te onderzoeken zijn de resultaten van het VV vergelijken met de Vineland Screener 0-12 jaar (hierna: VS). Alle domeinen vertonen significant positieve correlaties met minstens één domein van de VS. De totaalscores van beide instrumenten toonden eveneens een significant positieve correlatie. Bij de gepaarde vergelijking van de ontwikkelingsleeftijden van het VV en de VS zijn significante verschillen gevonden. De ontwikkelingsleeftijden van het VV en de VS zijn niet gelijk. De conclusie is dat het VV niet valide is voor het berekenen van een ontwikkelingsleeftijd, maar wel valide is om een beeld te geven van het huidige functioneren van het kind. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat het domein Persoonlijke Verzorging te beperkt is om een algehele ontwikkelingsleeftijd te kunnen geven en daarnaast wordt de doelgroep van het VV, kinderen van 2 tot 7,5 jaar, vaak geholpen door hun ouders bij hun persoonlijke verzorging.Show less
Er is een gebrek aan instrumenten die inzicht bieden in het niveau van cognitief en adaptief functioneren bij kinderen en jongeren die meer problemen ondervinden bij het afnemen van een test....Show moreEr is een gebrek aan instrumenten die inzicht bieden in het niveau van cognitief en adaptief functioneren bij kinderen en jongeren die meer problemen ondervinden bij het afnemen van een test. Gebruik maken van de omgeving is een optie maar verschillende aspecten zoals sociaal wenselijke antwoorden of onder- en overschatting kunnen gevolgen hebben voor de objectiviteit. Aangezien testen voor deze doelgroep belastend is, zou het wenselijk zijn om gebruik te maken van een korte, snelle test die iets kan zeggen over beide functioneringsgebieden zodat de onderzochte kinderen minder aan testen blootgesteld kunnen worden. Dit onderzoek is voornamelijk bedoeld ter bevordering van diagnostisch onderzoek. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter normeringsonderzoek. Op verschillende kinderdagcentrums en een kinderdagverblijf in Nederland zijn kinderen in de (ontwikkelings)leeftijd van 2-3 jaar, met en zonder een verstandelijke beperking, getest aan de hand van de naar het Nederlands vertaalde PEP-3. Tevens is bij de ouders van deze kinderen de vertaling van de Vineland-2, een ouderinterview, afgenomen. Binnen deze steekproef blijkt de cognitieve ontwikkelingsleeftijd een significante voorspeller voor het niveau van adaptief functioneren bij kinderen met een verstandelijke beperking (r2=.55, p < .001). Voor de zich normaal ontwikkelende kinderen werden geen significante resultaten gevonden (r2=.02, p = .67). Dit voorgaande verschil kwam ook naar voren bij het voorspellen van de adaptieve domeinen aan de hand van de cognitieve schaalscores. De voorspelbaarheid van het niveau van adaptief functioneren verschilt tussen kinderen met en zonder een verstandelijke beperking. Het niveau van adaptief functioneren is structureel beter te voorspellen voor de kinderen met een verstandelijke beperking. Gezien de diversiteit van de groep kinderen met een verstandelijke beperking is generalisatie van de resultaten lastig. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of er een toekomst ligt in het voorspellen van het adaptief functioneren aan de hand van het cognitief functioneren.Show less
Adaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de...Show moreAdaptief gedrag laat zien in hoeverre een persoon in staat is in het dagelijks leven persoonlijk en sociaal adequaat te functioneren. Een onderdeel van het cognitief functioneren is de intelligentie, het IQ. In de definitie voor een verstandelijke beperking komt naar voren dat er sprake dient te zijn van een achterstand in zowel de cognitieve als adaptieve ontwikkeling. De PEP-3 (afname bij kinderen), Vineland-II (interview bij ouders) en Vineland Screener (vragenlijst voor ouders) zijn instrumenten om deze ontwikkeling in kaart te brengen bij kinderen met een ontwikkelingsleeftijd tot vier jaar. Deze studie draagt bij aan de vertaling en normering van de PEP-3 en Vineland-II vanuit Amerika. De vraag in huidig onderzoek is in hoeverre de scores van de instrumenten van elkaar verschillen en welke factoren hierop van invloed zijn. Het wel of niet aanwezig zijn van een ontwikkelingsachterstand en de SES van ouders blijkt van invloed op het verschil tussen de Vineland-II en Vineland Screener. Kinderen met een ontwikkelingsachterstand (en een ASS) scoren lager op het instrument voor de cognitieve ontwikkeling dan op het instrument voor de adaptieve ontwikkeling. De adaptieve ontwikkeling geeft een goed beeld van het functioneren van kinderen met een ontwikkelingsachterstand. De normering en vertaling van de Vineland-II is van belang.Show less
Achtergrond en doel van het onderzoek In dit onderzoek, dat deel uitmaakt van een pilotstudie naar de Vineland-II en PEP-3 in Nederland, wordt onderzoek gedaan naar geslachtsverschillen in...Show moreAchtergrond en doel van het onderzoek In dit onderzoek, dat deel uitmaakt van een pilotstudie naar de Vineland-II en PEP-3 in Nederland, wordt onderzoek gedaan naar geslachtsverschillen in ontwikkelingsniveau en adaptief functioneren bij kinderen met verstandelijke beperking (klinische groep) en zonder verstandelijke beperking (niet-klinische groep). Methoden De Vineland-II en PEP-3 zijn afgenomen bij twaalf KDV of PSZ kinderen van twee en drie jaar en 33 KDC kinderen uit Zuid-Holland en Noord-Brabant. Resultaten Bij de klinische groep is er een significant verschil op ‘Fijne motoriek’ van de PEP-3 (F(1, 31) =6.16, p = 0.02) en op ‘Motoriek’ (F(1, 31) =9.03, p = 0.01) en ‘Geschreven taal’ (F(1, 31) =4.08, p = 0.05) van de Vineland-II. Jongens behalen gemiddeld een hogere score op de genoemde schalen. Bij meisjes zijn er op beide instrumenten gemiddeld meer en hogere significante correlaties. Geslacht is in de klinische groep significant van invloed op ‘Dagelijkse vaardigheden’( χ² = 7.49), ‘Communicatie’ (χ² = 11.34) en de totaalscore (χ² = 9.32) van de Vineland-II. Jongens scoren gemiddeld hoger dan meisjes. Conclusie en discussie Geconcludeerd kan worden dat alleen in de klinische groep significante verschillen gevonden worden tussen jongens en meisjes.Show less