Steeds meer kinderen worden met een scheiding van ouders geconfronteerd, dit is een stressvolle gebeurtenis voor zowel ouder als kind; informatie over de gevolgen hiervan op het executief...Show moreSteeds meer kinderen worden met een scheiding van ouders geconfronteerd, dit is een stressvolle gebeurtenis voor zowel ouder als kind; informatie over de gevolgen hiervan op het executief functioneren (EF) is nodig om de kinderen zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen. Het doel van dit onderzoek is de samenhang tussen een scheiding van ouders en problemen met het werkgeheugen en de inhibitie van een kind tussen de twee en de vijf jaar te onderzoeken. De hypothese is dat zowel het werkgeheugen als de inhibitie een negatieve samenhang heeft met een scheiding van ouders. De EF zijn gemeten door middel van de BRIEF-P vragenlijst, deze hebben 856 ouders ingevuld over hun kinderen. De kinderen waren tussen de 2 en de 5 jaar oud, de gemiddelde leeftijd was 3;7 jaar. 53% van de kinderen waren jongens en 47% waren meisjes. Hiernaast zijn er bij sommige kinderen ook neuropsychologische taken afgenomen: de ANT. Deze zijn bij 74 kinderen afgenomen, waarvan 51% meisjes en 49% jongens, de gemiddelde leeftijd van deze groep was 5;1 jaar. Er bleek een significant verschil (U(286247)=11335.500, Z=-2.969, p=0.003) tussen de inhibitie van kinderen van gescheiden ouders (M=26.98, SD=7.15) en de inhibitie van kinderen uit een intact gezin (M=23.65, SD=5.36). Een hogere score duidt op meer inhibitieproblemen. Ook is een significant verschil (U(285250)=11820.500, Z=-2.607, p=0.009) tussen het werkgeheugen van kinderen van gescheiden ouders (M=26.38, SD=6.98) en het werkgeheugen van kinderen uit een intact gezin (M=23.56, SD=5.46). Een hogere score duidt op meer werkgeheugenproblemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen van gescheiden ouders dus meer problemen blijken te hebben met inhibitie en werkgeheugen dan kinderen uit een intact gezin.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2018-01-01T00:00:00Z
The aim of the present study was to examine infant emotion regulation, expressed in autonomic nervous system-reactivity, during the Still-Face Paradigm (SFP). In addition, the effect of maternal...Show moreThe aim of the present study was to examine infant emotion regulation, expressed in autonomic nervous system-reactivity, during the Still-Face Paradigm (SFP). In addition, the effect of maternal risk status on children’s emotional and behavioural development was examined. The sample consisted of 51 mothers and their 6-month-old infants. Measures of heart rate, pre-ejection period (PEP), skin conductance level (SCL), and respiratory sinus arrhythmia (RSA) were collected during baseline and during the SFP episodes. Infant behavioural responses were coded as well. The SFP was able to elicit sympathetic and parasympathetic activity. In response to the still-face an increase in sympathetic activity was found, but only by SCL and heart rate, not by PEP. In addition, the still-face elicited an inhibition of the parasympathetic nervous system, the RSA decreased and the heart rate increased. In the transition from still-face to reunion, an effect of risk status was found on the pattern of heart rate and SCL. Infants from the high-risk group showed more sympathetic activity, indicating more stress and less emotion regulation. Overall, the SFP is able to elicit physiological features of emotion regulation and is able to indicate early differences in the autonomic nervous system activity in response to stress. Future studies should replicate these findings and should further investigate the role of maternal risk status.Show less
Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen avondlijkheid en gedragsproblemen bij kinderen. Hierbij is nader onderzoek verricht in de samenhang van deze...Show moreHet doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen avondlijkheid en gedragsproblemen bij kinderen. Hierbij is nader onderzoek verricht in de samenhang van deze relatie met betrekking tot puberteit, temperament en slaapduur. De volgende vraag stond centraal in dit onderzoek: “Is er een relatie tussen avondlijkheid en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 11 jaar?” Aan dit onderzoek hebben in totaal 97 kinderen deelgenomen. Hiervan zijn 44 jongens en 53 meisjes in de leeftijd van 9 tot 12 jaar (M = 10.51, SD = .79). Met behulp van de Children’s Chronotype Questionnaire (CCTQ) is het chronotype van de participanten gemeten. De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is gebruikt om de internaliserende en externaliserende gedragsproblemen te bepalen. De puberale status van de kinderen is gemeten met de Puberty Development Scale (PDS) en het temperament met de Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised (EATQ-R). Een logboek ingevuld door ouders gedurende zeven achtereenvolgende dagen, is gebruikt om de slaapduur van de kinderen bij te houden. In het onderzoek is geen relatie gevonden tussen avondlijkheid en gedragsproblemen. Ook met betrekking tot de factoren puberteit en temperament is er geen samenhang gevonden. Tussen avondlijkheid en slaapduur is wel een relatie gevonden. Het betreft een negatieve relatie, wat inhoudt dat naarmate de kinderen hoger scoren op avondlijkheid zij een kortere slaapduur hebben. Er is verder onderzoek nodig om de relatie tussen chronotype en gedragsproblemen in kaart te brengen.Show less
Bij volwassenen is aangetoond dat slaap invloed heeft op stemming, cognitief functioneren. Executieve functies zijn belangrijke regulerende cognitieve functies die nodig zijn om zich te kunnen...Show moreBij volwassenen is aangetoond dat slaap invloed heeft op stemming, cognitief functioneren. Executieve functies zijn belangrijke regulerende cognitieve functies die nodig zijn om zich te kunnen aanpassen aan veranderende situaties. In dit onderzoek werd de relatie tussen slaap en executief functioneren bij kinderen tussen 2 en 5 jaar oud onderzocht. Om deze relatie te onderzoeken is een aselecte cohort studie uitgevoerd. In deze cohort studie werd de BEHAVIOR RATING INVENTORY OF EXECUTIVE FUNCTION – PRESCHOOL VERSION (BRIEF-P) afgenomen bij ouders om problemen met executief functioneren van kinderen te meten. Slaapgewoontes zijn gemeten met de vragenlijst SLAAPGEWOONTES VAN JONGE KINDEREN. Deze studie toont aan dat executief functioneren over het algemeen niet gerelateerd is aan totale slaapduur (p >0.22). Uit subgroep analyse bleek echter wel dat er een relatie is tussen executief functioneren en het aantal uren dat kinderen van 2 en 3 jaar 's nachts slapen (p <0.05). Deze associatie werd niet gereproduceerd bij kinderen tussen van 4 en 5 jaar oud (p >0.28). Hiermee hebben we aangetoond dat slaapduur gedurende de nacht van belang is voor de ontwikkeling van executieve functies. Ouders zouden geholpen kunnen worden door goede informatie voorziening omtrent gewenste slaap van kinderen zodat zij beter in kunnen spelen op de slaapbehoefte van het kind. De mogelijke executieve functie verbetering bij kinderen die hier uit voorkomt zal er voor zorgen dat kinderen zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden waardoor ze zich beter kunnen ontwikkelen.Show less
Zowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen...Show moreZowel het Executief Functioneren als temperament zijn onderliggend aan gedrag en heel brein bepaald. Het doel van deze studie is het verband tussen deze twee constructen te onderzoeken bij kinderen van 2 tot en met 5 jaar. Voor jonge kinderen is dit verband nog niet eerder onderzocht. De vragenlijsten BRIEF-P, en ECBQ of CBQ zijn afgenomen bij 657 kinderen. Correlationeel onderzoek is uitgevoerd om het verband tussen de verschillende componenten van temperament (Effortful Control, Negatieve Emotionaliteit en Extraversie) en EF te onderzoeken. De resultaten hebben aangetoond dat EF redelijk samenhangt met temperament en dat deze samenhang vooral wordt veroorzaakt door de hoge correlatie met negatieve emotionaliteit. Dit onderzoek toont aan dat kinderen die problemen hebben met EF beschikken over minder goede zelfregulerende eigenschappen, meer negatieve emoties vertonen en gemiddeld extraverter zijn dan kinderen die geen problemen ondervinden op het gebied van EF. Voor jongens was het verband tussen EF en temperament op tweejarige leeftijd het sterkt, de sterkte nam af naarmate zij ouder werden. Voor de meisjes echter was deze relatie op vierjarige leeftijd het sterkst, bij hen was de sterkte van het verband niet stabiel voor leeftijd. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een redelijk verband tussen EF en temperament en zowel sekse als leeftijd spelen daarbij een rol.Show less
The transition to adolescence is linked to behavioral and/or emotional problems, and to a change of circadian phase preference towards evening chronotype. Recent studies showed that eveningness in...Show moreThe transition to adolescence is linked to behavioral and/or emotional problems, and to a change of circadian phase preference towards evening chronotype. Recent studies showed that eveningness in adolescence is associated with behavioral and emotional problems and with shorter sleep duration, poor sleep quality, and daytime sleepiness. Studies on chronotype, sleep and behavioral/emotional problems in preadolescents are scarce. The current study examined: 1) whether there is association between chronotype and behavioral/ emotional problems in healthy 9, 10, and 11-year-old preadolescents, and 2) whether the hypothesized correlation is mediated by sleep quality, sleepiness, and/or sleep duration. Parents of 98 Dutch children aged 9 to 11 filled out the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), Children’s Chronotype Questionnaire (CCTQ), Sleep Disturbance Scale for Children (SDSC), and a sleep diary. The hypothesized association between eveningness and behavioral and/or emotional problems was not found. However, eveningness was significantly correlated to poor sleep quality and daytime sleepiness. Furthermore, poor sleep quality was significantly correlated to externalizing problems, and daytime sleepiness was significantly correlated to internalizing problems. To conclude, eveningness does not increase the risk of behavioral/emotional problems, but is related to poor sleep quality and increased daytime sleepiness. These results suggest that evening types are particularly vulnerable to behavioral/emotional problems when they experience poor sleep quality/ daytime sleepiness. Moreover it might mean that other children, who are not considered evening types but do experience poor sleep quality/daytime sleepiness, may also be vulnerable to behavioral/emotional problems.Show less
De huidige studie doet onderzoek naar de relatie tussen de executieve functies [EF] en de receptieve taalontwikkeling bij kinderen tussen de leeftijd van vier en vijf jaar. Middels enkelvoudige...Show moreDe huidige studie doet onderzoek naar de relatie tussen de executieve functies [EF] en de receptieve taalontwikkeling bij kinderen tussen de leeftijd van vier en vijf jaar. Middels enkelvoudige regressie analyses is onderzocht of de vier componenten van het executief functioneren significante correlaties hebben met de receptieve taalontwikkeling. Ook is onderzocht of deze correlaties per leeftijdsgroep verschillen en of er interactie-effecten zijn tussen de leeftijd en EF op de receptieve taalontwikkeling. De steekproef bestaat uit 865 kinderen, waar van er 456 jongens (53.3%) waren. De resultaten zijn verkregen door middel van de vragenlijsten: Child Behavior Checklist voor gedragsproblemen, Executieve Functies Gedragsvragenlijst voor de executieve functies en de Peabody Picture Vocabulary Test voor de receptieve taalontwikkeling. De vier componenten van het executief functioneren hebben geen significant verband met de receptieve taalontwikkeling wanneer er naar alle leeftijdsgroepen bij elkaar gekeken wordt. Wel is er een significant verband gevonden tussen de problemen in de cognitieve flexibiliteit en de receptieve taalontwikkeling op de leeftijd van vijf jaar. Tevens is een verband gevonden tussen de problemen in het werkgeheugen en de receptieve taalontwikkeling, deze is echter niet significant. Deze studie concludeert dat executieve functies alleen gerelateerd zijn met de receptieve taalontwikkeling op een latere leeftijd in de ontwikkeling van het kind.Show less
In dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect...Show moreIn dit onderzoek is het effect van speltraining op de gedragproblemen van jonge, laagfunctionerende kinderen met een klinische diagnose binnen het autismespectrum (ASS) onderzocht. Om het effect van speltraining op de gedragsproblemen te onderzoeken zijn er vragenlijsten met betrekking tot probleemgedrag afgenomen bij ouders (de VOG-O) en is er een speltraining uitgevoerd met zowel een voor- als een nameting. De onderzoeksgroep bestaat uit 60 kinderen onder de 10 jaar met een klinische ASS diagnose en met of zonder een verstandelijke beperking. Er is onderzocht of het probleemgedrag van deze kinderen afnam op de vijf verschillende probleemgedrag-subschalen en totaalschaal van de VOG-O en de hieruit voortvloeiende categorieën van Rutter (Specifieke gedragsproblemen bij autisme en Nietspecifieke gedragsproblemen).Show less
Er bestaat nog weinig experimenteel onderzoek naar effecten van slaaptekort op het neurocognitieve functioneren bij kinderen. Dit onderzoek richt zich op de invloed van slaapbeperking op de...Show moreEr bestaat nog weinig experimenteel onderzoek naar effecten van slaaptekort op het neurocognitieve functioneren bij kinderen. Dit onderzoek richt zich op de invloed van slaapbeperking op de emotionele informatieverwerking bij kinderen van 8 tot en met 11 jaar. Er namen n=55 kinderen deel met een gemiddelde leeftijd van 9,9 jaar. Na een week normale slaap, drie dagen beperkte slaap en drie dagen verlengde slaap werden steeds de Ultimatum Game en de Face Reliability Task afgenomen om respectievelijk emotieregulatie en de mate waarin visuele informatie positief of negatief beoordeeld wordt, te meten. De slaapduur werd vastgesteld met een actometer (n=6) en door ouders geschat met een slaaplogboek (n=55). Er werd gevonden dat de foto’s negatiever beoordeeld werden en dat de reactietijd (Face Reliability Task) op de taak verkortte na slaapbeperking en na slaapverlenging ten opzichte van de normale week. Slaapbeperking bleek niet van invloed op emotieregulatie (Ultimatum Game). Geconcludeerd kan worden dat dit onderzoek geen eenduidige weergave geeft van de invloed van slaapbeperking op de emotionele informatieverwerking bij kinderen.Show less
In eerder onderzoek is gevonden dat het executieve functioneren bij kinderen sterk samenhangt met gedragsproblemen. Echter in weinig onderzoek is een differentiatie gemaakt tussen verschillende...Show moreIn eerder onderzoek is gevonden dat het executieve functioneren bij kinderen sterk samenhangt met gedragsproblemen. Echter in weinig onderzoek is een differentiatie gemaakt tussen verschillende domeinen van het executieve functioneren en van gedragsproblemen. In het huidige onderzoek is onderzocht welk component van het executief functioneren het sterkste verband vormt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen van twee tot en met vijf jaar. Ouders uit een steekproef van 705 kinderen uit de algemene kinderpopulatie (2-5 jaar) hebben Nederlandse versies van de Behavior Rating Inventory of Executive Function Preschool Version (Gioia, Espy & Isquith, 2003) en de Child Behavior Checklist 1½-5 jaar (Achenbach & Rescorla, 2000) ingevuld. Uit de analyses blijkt dat vooral jongens met externaliserend probleemgedrag de meeste problemen ondervinden met inhibitie (rho(362)=.74, p<.01). Kinderen met internaliserend probleemgedrag hebben de meeste problemen met cognitieve flexibiliteit (rho(362)=.62, p<.01). De overige correlaties waren tevens significant maar minder sterk, bijvoorbeeld emotieregulatie in verband met internaliserend probleemgedrag (rho(362)=.55, p<.01). De conclusie is dat er een relatie is tussen het disfunctioneren van de hersenen met betrekking tot de executieve functies en probleemgedrag. Inhibitie is het component van executief functioneren die het sterkste verband vormt met externaliserende problemen en cognitieve flexibiliteit met internaliserende problemen.Show less
In deze studie staat de invloed van slaaprestrictie op emotieregulatie van kinderen centraal. Op basis van de literatuur werd ondersteld dat slaaprestrictie een negatieve invloed heeft op...Show moreIn deze studie staat de invloed van slaaprestrictie op emotieregulatie van kinderen centraal. Op basis van de literatuur werd ondersteld dat slaaprestrictie een negatieve invloed heeft op emotieregulatie. Het experimentele onderzoek vond plaats gedurende drie weken onder 57 proefpersonen van acht tot en met elf jaar (M=9.90, SD=0.80). In de eerste week werd de baseline slaapduur gemeten, waarna twee weken volgden waarin de slaapduur gedurende drie nachten een uur per nacht werd beperkt of verlengd. De slaapduur werd gemeten met een slaaplogboek en de emotieregulatie met The Ultimatum Game. Door middel van gepaarde t-toetsen werd onderzocht of slaapbeperking zorgde voor meer afwijzingen in The Ultimatum Game. Er werden hiervoor geen significante effecten gevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat slaaprestrictie gedurende drie nachten geen negatieve invloed heeft op de emotieregulatie van kinderen.Show less