Objective To examine the relationship between maternal reflective functioning (RF) and child aggression and whether this relationship is mediated by child’s precursors of Theory of Mind (ToM). The...Show moreObjective To examine the relationship between maternal reflective functioning (RF) and child aggression and whether this relationship is mediated by child’s precursors of Theory of Mind (ToM). The influence of coaching on maternal reflective functioning and child aggression is also examined. Method The sample consisted of 85 mother-infant dyads. Mothers were allocated to a high or low risk group based on maternal characteristics. Half of the high risk mothers were randomly assigned to a coaching group. Maternal reflective functioning was assessed prenatally and when children were 20 months of age by Pregnancy Interview (PI) and Parental Development Interview (PDI). Mothers were asked to aggressive symptoms in their child. Children’s precursors of ToM were measured at 20 months by an imitation task, a visual perspectives task and a discrepant desires task. Results Maternal prenatal reflective functioning was found to be negatively related to child aggressive behaviour. However maternal postnatal self-related RF was positively related to child aggression. In addition, maternal reflective functioning was found to be positively related to one precursor of ToM, but ToM did not mediate the relationship between maternal reflective functioning and child aggression. No effect of coaching on maternal reflective functioning and child aggression was found. Conclusion The present study provides evidence for the relationship between maternal reflective functioning and child aggression at a young age. This emphasizes the importance of well-developed maternal reflective functioning capacities for the behavioural development of children. This relationship could be mediated by child’s ToM, but this should be further researched. Coaching would be a suitable way to enhance maternal reflective functioning capacities, but the effects of coaching should be investigated after mothers received coaching for a longer period of time.Show less
In deze studie is bij patiënten met vroeg en continu behandelde Phenylketonurie (PKU) in de leeftijd van 6 tot 42 jaar, de relatie onderzocht tussen visuospatiëel werkgeheugen, inhibitie en...Show moreIn deze studie is bij patiënten met vroeg en continu behandelde Phenylketonurie (PKU) in de leeftijd van 6 tot 42 jaar, de relatie onderzocht tussen visuospatiëel werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit gemeten met de Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT; De Sonneville, 2005) en doelgericht, efficiënt en sociaal aangepast gedrag gemeten met de Behavior Rating Inventory Executive Functioning- Adult (BRIEF/BRIEF-A; Smidts & Huizinga, 2009). Beide meetinstrumenten zijn paramaters voor het executief functioneren (EF). In totaal hebben 189 participanten, waaronder 90 PKU patiënten en 99 gematchte controle proefpersonen aan het onderzoek deelgenomen. Resultaten toonde aan dat binnen de groep participanten in de leeftijd van 6 tot 12 jaar, PKU patiënten gemiddeld significant slechter presteerden ten opzichte van controle proefpersonen op nauwkeurigheid en reactietijd van het inhibitie vermogen en op nauwkeurigheid van de cognitieve flexibiliteit. Tegen de verwachting in werd gevonden dat binnen de leeftijdsgroep 12 tot 18 jaar, controle proefpersonen gemiddeld significant slechter presteerden ten opzichte van PKU patiënten op reactietijd. Deze resultaten kenden allen een groot effect. Er waren geen verschillen in prestaties op visuospatiëel werkgeheugen. Met betrekking tot de BRIEF en de BRIEF-A waren er geen verschillen in rapportages tussen controle proefpersonen en PKU patiënten op de totale schaal en op de subschalen inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen. Binnen de groep PKU patiënten bleken life-time Phe waardes geen relatie te hebben met prestaties en vragenlijst-uitkomsten. Tot slot werden er over de gehele groep participanten geen samenhang gevonden tussen de ANT en de BRIEF/BRIEF-A. Binnen de controlegroep bleek nauwkeurigheid van het inhibitie vermogen positief maar zwak gerelateerd aan de schaal cognitieve flexibiliteit van de BRIEF. Binnen de PKU groep bleek de snelheid van het inhibitie vermogen positief maar zwak gerelateerd aan de schaal werkgeheugen van de BRIEF-A. Ook bleek nauwkeurigheid van de cognitieve flexibiliteit positief maar zwak gerelateerd aan de schaal inhibitie van de BRIEF-A. Deze resultaten wijzen erop dat executieve functies neuropsychologisch gemeten slechts nauwelijks gerelateerd zijn aan de sturing van gedrag in het dagelijks leven zoals ingeschat door de patiënten, of in het geval van kinderen van 12 jaar of jonger, door hun ouders. Ook kan het zo zijn dat de cognitieve zwakheden bij de PKU groep ervoor zorgen dat zij over minder inzicht beschikken bij het invullen van de zelfrapportage. Voor de praktijk geldt voor nu dat binnen de groep PKU patiënten de cognitieve zwakheden niet noodzakelijk problemen geven voor het dagelijks leven.Show less