Ondanks dat er veel tijd aan leesonderwijs wordt besteedt, hebben veel leerlingen moeite met begrijpend lezen. Dit onderzoek is er op gericht om inzicht te geven in de cognitieve processen die...Show moreOndanks dat er veel tijd aan leesonderwijs wordt besteedt, hebben veel leerlingen moeite met begrijpend lezen. Dit onderzoek is er op gericht om inzicht te geven in de cognitieve processen die plaatsvinden tijdens het begrijpend lezen. Hierbij is er specifieke aandacht voor inferenties die kinderen maken tijdens het lezen en eventuele verschillen hierin. En daarnaast wordt er een nieuwe toets voor begrijpend lezen onderzocht, waarbij individuele verschillen in en moeilijkheden met begrijpend lezen geanalyseerd kunnen worden. Deze informatie kunnen leerkrachten gebruiken om hun leerlingen vooruit te helpen met het begrijpend lezen. De geselecteerde spreekproef (N= 49) bestaat uit 24 meisjes en 25 jongens uit groep 6, 7 en 8 van reguliere basisscholen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de MOCCA, de CBM-Maze task en van de Think Aloud & Recall. De MOCCA is zo gemaakt dat er door de antwoorden van de participant een onderscheid gemaakt kan worden wat voor proces er plaatsvindt tijdens het lezen van de verhaaltjes.Show less
Er zijn veel kinderen die moeite hebben met begrijpend lezen. Om die kinderen de juiste hulp te kunnen bieden, is het belangrijk om te weten met welk aspect van begrijpend lezen zij problemen...Show moreEr zijn veel kinderen die moeite hebben met begrijpend lezen. Om die kinderen de juiste hulp te kunnen bieden, is het belangrijk om te weten met welk aspect van begrijpend lezen zij problemen ervaren. In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van het werkgeheugen en het algemeen leesbegrip op het maken van causale verbanden en het leggen van lokale overbruggingen tijdens het lezen, met behulp van de Multiple-choice Online Cloze Comprehension Assessment (MOCCA). Deze test meet welke verbanden kinderen leggen tijdens het lezen. Er is in dit onderzoek voornamelijk gekeken naar de invloed van het werkgeheugen en het leesbegrip op het maken van causale inferenties binnen een tekst. Er zijn 105 participanten onderzocht uit groep 6 tot en met groep 8, afkomstig van vier verschillende scholen. Er is tweemaal een multiple regressie gedaan, met het werkgeheugen en het leesbegrip als voorspellers. In de ene regressie is het leggen van causale verbanden de afhankelijke variabele. In de andere regressie is het maken van lokale overbruggingen de afhankelijke variabele. In tegenstelling tot de gevonden literatuur is het werkgeheugen geen significante voorspeller voor het maken van causale inferenties. Uit de analyse bleek wel dat het leesbegrip een significante voorspeller is voor het leggen van causale verbanden en het maken van lokale overbruggingen, een goed leesbegrip leidt tot het maken van meer/beter inferenties.Show less
Het onderzoeken van de mogelijke verschillen tussen een- en tweetalige leerlingen wat betreft werkgeheugen en begrijpend lezen is het doel van dit onderzoek. Als begrijpend leestaak is de Es-cue...Show moreHet onderzoeken van de mogelijke verschillen tussen een- en tweetalige leerlingen wat betreft werkgeheugen en begrijpend lezen is het doel van dit onderzoek. Als begrijpend leestaak is de Es-cue taak gebruikt. Dit is een taak met samengestelde zinnen verbonden met één van de volgende drie voegwoorden: ‘terwijl’ (als controleconditie), ‘voordat’ of ‘nadat’. Als werkgeheugentaken zijn de Sentence Span task (gebaseerd op Daneman & Carpenter, 1980) en Mental Counters (gebaseerd op Larson, Merrit, & Williams, 1988) ingezet. De verwachting was dat tweetalige leerlingen een voordeel zouden hebben en dat dit naar voren zou komen uit betere scores op de werkgeheugentaken (Bailystok, 2001). Het onderzoek is uitgevoerd met de data van 39 leerlingen uit de groepen acht van twee basisscholen in West- Nederland. Op de Es-cue is een verschil gevonden tussen de groepen bij het voegwoord ‘voordat’. De eentaligen scoorden beter wanneer het voegwoord tussen de hoofd- en bijzin staat en de tweetaligen bij de positie vooraan de zin. Uit de werkgeheugendata komt naar voren dat er tegen de verwachting in op één taak een significant beter resultaat is behaald door de eentalige leerlingen. Mogelijk speelt bij dit tegengestelde resultaat van de werkgeheugentaak de mate van tweetaligheid mee. Een andere mogelijke verklaring zou een verschil wat betreft sociaal economische status kunnen zijn. Hier is echter niet op gecontroleerd. Wel is vooraf bekeken of andere achtergrondvariabelen (cito scores technisch- en begrijpend lezen, score op Raven en Maze) een mogelijke rol konden gaan spelen. Hieruit is naar voren gekomen dat op een significant verschil op de score op de citotoets voor begrijpend lezen na, geen significante verschillen zijn gevonden. Aanbeveling is om de relatie tussen begrijpend lezen, werkgeheugen en mogelijk van invloed zijnde achtergrondvariabelen verder te onderzoeken vanuit het perspectief dat het aantal tweetalige leerlingen binnen de Nederlandse maatschappij naar verwachting voorlopig zal blijven groeien.Show less
The purpose of the current research was to learn more about the differences between subgroups of poor comprehenders. Using a think-aloud and recall procedure the differences in the online process...Show moreThe purpose of the current research was to learn more about the differences between subgroups of poor comprehenders. Using a think-aloud and recall procedure the differences in the online process of inference making and the offline product of reading comprehension, the mental representation of narrative and informational texts, have been investigated in fourth and fifth grade Dutch speaking students. Results from the think-aloud procedure replicated findings from previous research. Two subgroups of poor comprehenders have been found which differ in inference making. First, the paraphrasers primarily make text repetitions while reading a text. Second, the elaborators make connecting and elaborative inferences comparable to good comprehenders. However, unlike the good comprehenders, the elaborators make more invalid inferences. Results from the recall procedure indicated that the subgroups of poor comprehenders do not differ in the mental representation they construct after reading both narrative and informative texts. The current research confirms that poor comprehenders do not form a homogenous group, but differ in online comprehension processes. However, next to individual differences also the existence of subgroups of poor comprehenders has been confirmed. Further research is needed to investigate the instructional and educational validity of the subgroups of poor comprehenders.Show less
The inference making ability of good and poor comprehenders were assessed by means of a think-aloud procedure. Inference making is the online process of connecting different parts of a text and the...Show moreThe inference making ability of good and poor comprehenders were assessed by means of a think-aloud procedure. Inference making is the online process of connecting different parts of a text and the connection of parts of the texts with background knowledge. Special interest of the current research was the role of vocabulary and working memory in inference making ability. The results indicated that good and poor comprehenders differ in their inference making ability. Poor comprehenders make more text repetitions while good comprehenders make more elaborative inferences. This seems to be influenced by vocabulary and working memory. Good comprehenders have a greater vocabulary knowledge and a greater working memory capacity and this stimulates elaborative inferencing. Poor comprehenders have less vocabulary knowledge and working memory capacity and this limitates their ability to make elaborative inferences. Vocabulary knowledge and working memory capacity affects the inference making ability and thereby affects the construction of a coherent mental representation of the text.Show less