Skeletmateriaal in Nederland wordt standaard onderzocht. De resultaten van dit soort onderzoek kunnen informatie geven over de gezondheid van de vroegere Nederlandse samenlevingen. In Amerika wordt...Show moreSkeletmateriaal in Nederland wordt standaard onderzocht. De resultaten van dit soort onderzoek kunnen informatie geven over de gezondheid van de vroegere Nederlandse samenlevingen. In Amerika wordt een database opgezet om makkelijker resultaten te zoeken en te vergelijken, The Global History of Health Project. De resultaten van het onderzoek naar het Nederlandse skeletarchief staan niet in zo’n database. Hierdoor is het moeilijk om collecties te zoeken en vergelijken. Bovenstaand onderzoek is gebaseerd op een geselecteerde dataset van 17 sites die onderverdeeld zijn in 23 begravingsperioden tussen de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Deze sites zijn verder verdeeld onder 4 contexten; civiele context van de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, religieuze context (LME) en militaire context (NT). Door het gebruik van deze sites en onderverdelingen is getracht een begin te maken aan een systeem zoals The Global History of Health Project en te kijken of de gesteldheid van de gezondheid van het Nederlands skeletarchief uit deze resultaten te halen is. Er kan worden geconcludeerd dat de religieuze context (LME) de hoogste percentages aan volwassenen en vrouwen hebben en dat de militaire context (NT) het hoogste percentage niet-volwassenen en mannen bevat. De lengten zijn het langste van de mannen en vrouwen, indien met de methoden van Trotter gemeten, in de civiele context van de Late Middeleeuwen. De mannen zijn het langste, indien met de methode van Breitinger gemeten, in de religieuze context van de Late Middeleeuwen. Betreffende het ziektebeeld van de vroegere samenlevingen zijn, indien men kijkt naar beide perioden, de ziekte aantallen gelijk. Wanneer er echter gekeken wordt naar de verschillende contexten, hebben de contexten van de Late Middeleeuwen de meeste hoogste percentages. Aangezien niet alle skeletassemblages in dit onderzoek zijn meegenomen zou een uitbreiding van de geselecteerde dataset met meerdere sites bevorderlijk zijn voor dit onderzoek. Verder zou het onderzoek uitgebreid kunnen worden met de toevoeging van onderzoek naar DNA en Isotopen en onderzoek naar het gebit.Show less
In this thesis there is researched to what extent the period defined as Breda’s Golden Era (the first half of the 16th century) is visible in the development of cesspits and import ceramics. Three...Show moreIn this thesis there is researched to what extent the period defined as Breda’s Golden Era (the first half of the 16th century) is visible in the development of cesspits and import ceramics. Three research questions form the focus point of this thesis. First there is investigated to what extent the demographic development of Breda coincides with the economic development of the city. Second there is researched to what extent the economic and demographic development of Breda is reflected in the development of cesspits. And last there is investigated to what extent the economic and demographic development of Breda are reflected in the development of import ceramics. The economic development seems to coincide with the demographic development. Four phases are distinguished based on these developments in order to set a base to which the archaeological data will be compared. Phase 1 (1100-1404) includes the start and steady growth of Breda. Phase 2 (1404-1504) includes a stronger economic growth of the city. Phase 3 (1504-1566) marks the period referred to as the Golden Era of the city and phase 4 (1566-1648) marks the decline of Breda. The first working hypothesis, the recognition of Breda’s Golden Era in the development in number of cesspits, is more or less confirmed as the development in number of cesspits coincides for a large part with the development in density of population. The density of population regarding the number of civilians seems to coincide better with the development of cesspits than the density of population including both civilians and militaries, which resided in the city during the Eighty Year’s War (1568-1648). The second working hypothesis, the recognition of Breda’s Golden Era in the development in import ceramics, is also confirmed as the peak in total number of import ceramics coincides with Breda’s Golden Era and the low in total number of import ceramics with the decline of the city during the Eighty Year’s War (1568-1648).Show less
Aanleiding voor dit archeobotanische onderzoek naar het mysterie van middeleeuwse mestkuilen is de veronderstelling van Van Oosten dat mestkuilen, vooral kuilen met paardenmest, uit...Show moreAanleiding voor dit archeobotanische onderzoek naar het mysterie van middeleeuwse mestkuilen is de veronderstelling van Van Oosten dat mestkuilen, vooral kuilen met paardenmest, uit laatmiddeleeuwse opgravingen mogelijk broeibedden geweest zijn. Deze broeibedhypothese is een alternatieve verklaring voor de gangbare opvatting dat het opslagkuilen voor mest zijn. Broeibedden zijn kuilen waarin (paarden)mest onder een laag aarde zorgt voor warmte (broei), zodat gewassen als meloenen, komkommers, sla en radijs vroeg in het jaar gekweekt kunnen worden. Historische aanwijzingen geven aan dat broeibedden in de Late Middeleeuwen archeologisch aangetroffen kunnen worden. Kennis over deze methode was in Europa bekend, en voor Nederland bestaat een redelijk goed beeld over handel in groenten en zaden, waaronder groenten die goed in broeibedden gekweekt kunnen worden. Botanische voorwaarden, waaraan een broeibed moet voldoen zijn vastgelegd in een broeibedhypothese determinatieschema en toegepast op botanische determinaties van zaden in mestmonsters van de opgravingen Dordrecht-Statenplein en ‘s-Hertogenbosch-Postkantoor/Kerkstraat. Met behulp van deze interpretatiesystematiek zijn de onderzochte kuilen beide geïnterpreteerd als kuil met een tuinbouwfunctie. Uit dit onderzoek is nadrukkelijk naar voren gekomen dat het niet mogelijk is om met uitsluitend botanisch onderzoek aan te tonen dat een mestkuil in het verleden een broeibed geweest is. Gedetermineerde groentegewassen kunnen niet eenduidig aan een broeibed worden gerelateerd. Fysiologische en chemische processen maken dat de overblijfselen van broeimest in de vorm van een substantiële hoeveelheid stro zeer gering is waardoor broeibedden archeologisch slecht zichtbaar zijn. Stro geeft geen informatie over broeitemperaturen, waardoor niet vastgesteld kan worden of in een mestkuil sprake is geweest van een broeiproces. Om de mysterieuze middeleeuwse mestkuilen te ontrafelen en de broeibedhypothese verder te onderzoeken is een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk.Show less
During an excavation in 1998 at the junction of the Hoogstraat/Lange Wolstraat in Sluis, many waste contexts were found that contained glass. A total of 124 individuals were encountered. The...Show moreDuring an excavation in 1998 at the junction of the Hoogstraat/Lange Wolstraat in Sluis, many waste contexts were found that contained glass. A total of 124 individuals were encountered. The contexts were divided into two periods: 1300-1400 and 1400-1500. 98 glasses date from the 14th century, 26 date from the 15th century. In the 14th century most glasses were probably made in the Mediterranean, in the 15th century, most were probably made of Waldglas. In the Low Countries there is no site where such glasses in such an amount were found as in Sluis. Most sites in the Low Countries have a higher MNI in the 15th century, not in the 14th century. The sites, even along the same river, may show a different assemblage. In the 14th century, the sites west of Utrecht have relatively more Maigelbecher than sites east of Utrecht. In the 15th century, the sites west of Utrecht have relatively more Maigeleins than sites east of Utrecht. In general the MNI increases from the 14th to the 15th century and of the drinking vessels the Maigelbecher, Maigeleins and prunted beakers (Waldglas) start to dominate the assemblage.Show less
The most important concept in warfare in early-modern Europe and the construction of fortifications is the Military Revolution of 1560-1660. This revolution is among others characterised by a...Show moreThe most important concept in warfare in early-modern Europe and the construction of fortifications is the Military Revolution of 1560-1660. This revolution is among others characterised by a change in military tactics, strategy and size of early-modern armies and the qualitative and quantitative improvements on the field of weaponry, together with the development of the trace Italienne (bastioned fortification system). This eventually led to a great change of fortification systems and the important change from battles between large standing armies to sieges. The constant evaluation and innovation on the field of military fortifications eventually led to the formation of multiple fortification systems as the Italian Fortification Systems, Old Dutch Fortification System, Improved Dutch Fortification System, French Fortification System and New Dutch Fortification System. When the theory is to be followed, the constructed field sconces would have been constructed according to the most modern fortification system of their time, and show signs of improvement and innovation during the years the fortifications would have been in use. The former is stressed and researched by studying the Bordeelschans (1604), the Zwartendijksterschans (1593-1672) and schans Altena (1597, 1605 and 1627). Eventually there is tried to research to what extent the effects of the Military Revolution, with the various constructive innovations on the field of field sconces and fortification systems, are noticeable in historical and archaeological datasets and implemented in the construction of (field) sconces in the Dutch Republic during the period of 1583-1695. This thesis also adress the importance and the need of an interdisciplinary approachShow less
In 2011 schreef Dijkstra zijn academisch proefschrift Rondom de mondingen van de Rijn en Maas, waarin hij het landschap en bewoning tijdens de Vroege Middeleeuwen (450-900) in de Rijnmondregio...Show moreIn 2011 schreef Dijkstra zijn academisch proefschrift Rondom de mondingen van de Rijn en Maas, waarin hij het landschap en bewoning tijdens de Vroege Middeleeuwen (450-900) in de Rijnmondregio behandeld. Dijkstra bespreekt onder andere de assemblages dierlijk botmateriaal van de opgravingen Oegstgeest van de campagnes uit 2004 en 2008. Tijdens het onderzoek door auteur naar de veestapel van Oegstgeest is het assemblage van de opgraving van 2010 bestudeerd. Dit was een mooie gelegenheid om mijn gegevens en bevindingen te kunnen vergelijken met Dijkstra, en vervolgens zijn beweringen te kunnen toetsen aan de hand van mijn onderzoeksgegevens. Daarnaast is Esser’s constatering getoetst voor de Rijnmondregio. Esser zag een toenemend belang van de schapenteelt naar mate men dichter bij de kust komt (Esser 2010,323). Uit het onderzoek blijkt Esser’s constatering niet te gelden voor de Rijnmondregio. Verder is er een vergelijking gemaakt tussen verschillende nederzettingen van onder andere het botmateriaal en ambachten met de Rijnmondregio. Op basis van mijn onderzoek, gebaseerd op secundaire producten van metaal en glas is te zeggen dat er handels- en uitwisselingsrelaties werden onderhouden tussen de nederzettingen in de Rijnmondregio en zelfs daar buiten. Valkenburg – De Woerd lijkt een surplus productie te hebben gehad wat betreft kammen en sieraden, mede hierdoor konden de mensen op de nederzettingen zaken met elkaar uitwisselen en was er dus sprake van handel. Gebaseerd op de analyse van het botmateriaal kan er niet geconcludeerd worden dat Oegstgeest een ‘handelsplaats’ is geweest. Er is onvoldoende bewijs om dit begrip toe te kennen aan de oevernederzetting Oegstgeest.Show less