Deze scriptie onderzoekt de rol van wetenschappelijk gezag in de Nederlandse politiek. De casus die wordt onderzocht is het milieudebat in de jaren tachtig en het kernenergiedebat in het bijzonder....Show moreDeze scriptie onderzoekt de rol van wetenschappelijk gezag in de Nederlandse politiek. De casus die wordt onderzocht is het milieudebat in de jaren tachtig en het kernenergiedebat in het bijzonder. Het onderwerp wordt bekeken aan de hand van een retorische analyse van de debatbijdrages van allerhande politici in de Tweede Kamer. In de Nederlandse politiek is de tendens van fact-free en post-truth politics, en de kritiek op wetenschappelijk gezag in het bijzonder, de afgelopen jaren vooral aan de oppervlakte gekomen tijdens het klimaatdebat. Momenteel lijkt er wat betreft dit onderwerp een hardnekkige spanning te bestaan tussen de ‘waarheid’ van de wetenschap en die van bepaalde politici. Het begin van het klimaatdebat zoals dat nu wordt gevoerd in de politiek ligt in de jaren tachtig. Het milieuvraagstuk was in toenemende mate gepolitiseerd geraakt en een bijzondere rol was weggelegd voor de slepende discussie omtrent kernenergie, die in deze periode tot een kookpunt kwam. Daarnaast zijn de jaren tachtig een interessante periode wat betreft de relatie tussen politiek en wetenschap. De zakelijke politieke stijl van Lubbers en de zijnen zorgde voor een nieuw ideaalbeeld: efficiëntie stond centraal en politiek bedrijven betekende compromissen bereiken door middel van een redelijke discussie, waarin een grote waardering was voor de mening van experts. Dit is de achtergrond waartegen de casus van het milieudebat zich in de jaren tachtig afspeelde. In deze scriptie wordt gesteld dat wetenschappelijke invloed in het politiek debat tot op zekere hoogte gewenst is, aangezien het zorgt voor een redelijke discussie gebaseerd op deskundige kennis en rationele argumentatie. De rol van de wetenschap in de Nederlandse debat- en spreekcultuur is daarmee van groot belang. Desondanks is het essentieel om de wetenschap niet als absoluut te zien en haar kritisch te blijven bevragen. Zowel het wantrouwen van de wetenschap als het portretteren van de wetenschap als absolute waarheid, brengen de politieke discussie gebaseerd op een uitwisseling van redelijke argumenten in gevaar. Voor het beschermen van het ethos van de wetenschap moeten zowel de wetenschap zelf, als politici, oppassen met het presenteren van haar claims als de waarheid. Het erkennen van de relativiteit van de wetenschap houdt daarmee de redelijke discussie in stand.Show less
During the election campaign of 2002, Pim Fortuyn (1948-2002) was accused on multiple occasions of being undemocratic. The purpose of this thesis is to investigate what democracy fundamentally...Show moreDuring the election campaign of 2002, Pim Fortuyn (1948-2002) was accused on multiple occasions of being undemocratic. The purpose of this thesis is to investigate what democracy fundamentally meant to Fortuyn, by looking at his conception of democracy in the period 1980- 2002. Democracy was a key concept in his thinking and his concern for democracy was a red line throughout his intellectual development. How this democracy was to be achieved varied greatly, however, across Fortuyn’s political career. We can roughly distinguish three different periods in his views on democracy: social-democratic (1980-1988), neoliberal (1988-1995), and fundamentalist (1995-2002). The many changes in his views on democracy can be explained by contextual factors: he followed dominant political ideologies, was influenced by persons in his direct environment, and his views were often a rationalization of his own changing private experiences. That is not to say that Fortuyn was merely a passive product of that environment. He was an opinion maker, and talented at placing issues on the agenda. He also liked to create unrest, as he formulated conceptions of democracy that were on many aspects significantly different from mainstream Dutch political culture. It is difficult to see in Fortuyn someone seeking to bring about a crisis of liberal democracy; instead, the alternatives he envisaged was a representative democracy all the same, and he had far too much respect for ‘the democratic senses’ of the Dutch people, democratic values, and the rule of law. Though on two (brief) periods in his life he may have transgressed the boundaries of liberal democracy, the various periods of his political career may be regarded as having been characterized by a restless concern to achieve democracy rather than to overturn it.Show less