De metafoor is een dankbaar argumentatiemiddel in de politiek. Een metafoor dient ertoe een complex concept te bezien in termen van een concreter concept. Zodoende worden bepaalde eigenschappen...Show moreDe metafoor is een dankbaar argumentatiemiddel in de politiek. Een metafoor dient ertoe een complex concept te bezien in termen van een concreter concept. Zodoende worden bepaalde eigenschappen benadrukt, terwijl andere eigenschappen worden verdrongen. Hierdoor heeft de metafoor een sturende werking. In navolging van de Conceptuele Metaforentheorie (CMT) wordt in dit onderzoek ervan uitgegaan dat metaforen alomvattend en systematisch zijn. Metaforen zijn volgens deze theorie verbonden met het menselijk conceptueel systeem. Mensen zouden in hun hoofd conceptuele metaforen hebben, waar systematisch talige metaforen uit voortvloeien. In deze kwalitatieve studie is exploratief onderzocht op welke manier links-progressieve politici metaforen als argumentatiemiddel hebben ingezet in het debat over de Spreidingswet in vergelijking met rechts-conservatieve politici; zij hebben verschillende opvattingen over het onderwerp migratie. Hierbij is onderzocht of dit leidt tot verschillend metafoorgebruik. Dit onderzoek is relevant omdat in reeds uitgevoerd onderzoek naar migratiemetaforen gegevens ontbreken over links-progressief en Nederlands gebruik hiervan. Reeds uitgevoerd onderzoek naar migratiemetaforen identificeerde rechts-conservatief gebruik van metaforen dat ertoe diende om migranten te dehumaniseren en mensen bang te maken voor migranten, om zo het standpunt te ondersteunen dat het land waarin zij wonen minder of geen migranten moet opnemen. De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: ‘Hoe maken Kati Piri en Jasper van Dijk gebruik van metaforen om hun standpunten te verdedigen in het debat over de Spreidingswet, in vergelijking met Ruben Brekelmans en Gidi Markuszower?’ Ter beantwoording van de onderzoeksvraag is voor de identificatie van talige metaforen geput uit de Metaphor Identification Procedure (MIP, na uitbreiding aan de Vrije Universiteit (VU) verworden tot MIPVU) die ertoe dient om het identificatieproces objectiever, systematischer en generaliseerbaarder te maken, waar behoefte aan was vanuit onderzoekers die kritisch waren over deze aspecten bij toepassing van de CMT. Met deze methode zijn transcripten van het Spreidingswetdebat in de Tweede Kamer geanalyseerd. Voor de ontwarring van conceptuele metaforen bestaat geen systematische analysemethode. Dat analyseonderdeel blijft inherent interpretatief en subjectief. Uit de analyse blijkt dat de links-progressieve politici Kati Piri en Jasper van Dijk enkel migratiemetaforen inzetten met betrekking tot het doeldomein ‘migranten’, met als doel om empathie voor migranten op te wekken ter ondersteuning van het standpunt dat de Spreidingswet moet worden aangenomen zodat migranten op een meer humane manier kunnen worden opgevangen. Zij bezien migranten in termen van water, objecten en dieren. Deze metaforen zijn oorspronkelijk geïdentificeerd als metaforen die rechts-conservatieve anti-migratieretoriek ondersteunen, maar Piri en Van Dijk zetten deze in om links-progressieve pro-migratiestandpunten te ondersteunen. De metaforen van Piri en Van Dijk zijn overwegend niet-opzettelijk en hebben daarom geen sterke sturende werking. De rechts-conservatieve politici Ruben Brekelmans en Gidi Markuszower bezien migranten als water en objecten om hen te dehumaniseren, om zo empathie voor migranten te minimaliseren om een streng migratiebeleid te rechtvaardigen. Zij bezien de Spreidingswet in termen van een ‘magneet’ voor migranten en een ‘kerstcadeau’ voor gemeenten om de standpunten te ondersteunen dat de Spreidingswet leidt tot meer migratie naar Nederland en dat deze wet te willekeurig kan worden toegepast. De argumentatie van Brekelmans en Markuszower is dat het invoeren van de Spreidingswet leidt tot een onwenselijke situatie in Nederland. Zij bezien Nederland daarom in termen van een asielzoekerscentrum, en bezien een land met veel migranten als de hel en een land met weinig migranten als de hemel. Alle geïdentificeerde metaforen van Brekelmans en Markuszower zijn potentieel opzettelijk en hebben daarom een sterke sturende werking. Piri en Van Dijk zetten dus niet bij alle doeldomeinen metaforen in, Brekelmans en Markuszower wel. Piri en Van Dijk sturen daarbij bovendien minder sterk met metaforen dan Brekelmans en Markuszower. Door een discrepantie in het corpus en vraagtekens bij de representativiteit van de politici voor hun flank is vervolgonderzoek naar meer politici van beide flanken nodig.Show less
In deze scriptie staan de turncrisispersconferenties van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie centraal. De bestuurders van de KNGU poogden in deze persconferenties om de imagoschade van de...Show moreIn deze scriptie staan de turncrisispersconferenties van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie centraal. De bestuurders van de KNGU poogden in deze persconferenties om de imagoschade van de turnbond naar aanleiding van de turncrisis uit 2020 te herstellen. Deze persconferenties, gegeven tussen juli 2020 en oktober 2021, zijn geanalyseerd, waarbij gekeken werd naar de manieren waarop de KNGU-bestuurders gebruikmaakten van opzettelijke metaforen in responsstrategieën uit de Situational Crisis Communication Theory (SCCT) van Coombs (2007). De identificatie en analyse van de opzettelijke metaforen werd gedaan aan de hand van een zelf opgesteld stappenplan dat deels gebaseerd is op de MIPVU-methode van Steen et al. (2010) en deels op de indicatorenlijst van Krennmayr (2011). Zowel de basisbetekenis als de contextuele betekenis van de metaforen stonden centraal in het determineren of er sprake was van een opzettelijke metafoor. De responsstrategieën uit de SCCT van Coombs (2007) zijn geanalyseerd op basis van de functies die deze strategieën vervullen en de context waarin Coombs adviseert om deze strategieën te gebruiken. De SCCT bestaat uit drie categorieën: denial (ontkennen van de crisis), rebuild (imagoschade herstellen) en diminish (minimaliseren van verantwoordelijkheid in de crisissituatie). Uit de analyse van het corpus bleek dat de KNGU-bestuurders gebruikmaakten van twee categorieën responsstrategieën, namelijk de rebuild-strategie (specifiek de subcategorieën corrective action en full apology) en de diminish-strategie (de subcategorie ingratiation, publiek prijzen). De gevonden opzettelijke metaforen droegen op de volgende manieren bij aan de responsstrategieën: door woordspelingen, door oproepen van herkenbare beelden en door het oproepen van krachtige en emotionele beelden.Show less
In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor verschillende vormen van diversiteit binnen de jeugdliteratuur, zoals gender, seksuele, etnische en culturele diversiteit. In dat rijtje...Show moreIn de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor verschillende vormen van diversiteit binnen de jeugdliteratuur, zoals gender, seksuele, etnische en culturele diversiteit. In dat rijtje ontbreekt neurodivergentie; aandacht voor groepen van wie het brein anders werkt. Hoewel daarbij meestal wordt gedacht aan ASS of ADHD, valt ook hoogbegaafdheid onder deze noemer. Daarom staat in deze scriptie de representatie van hoogbegaafdheid in recente jeugdliteratuur centraal. Aan de hand van een brede definitie van hoogbegaafdheid, waarin intellectuele en creatief-productieve vaardigheden gecombineerd worden met ondersteuning uit de sociale omgeving, analyseer ik zes jeugdboeken. Daarbij heb ik oog voor de werking tussen gender en intelligentie. Uit mijn onderzoek is gebleken dat deze zes boeken een beeld van een succesvolle hoogbegaafde neerzetten. De protagonisten zijn bijna zonder uitzondering sterk intrinsiek gemotiveerd en hebben weinig last van perfectionisme of faalangst. Daarnaast komt de combinatie van uitzonderlijk talent op het gebied van muziek, wiskunde en taal meermaals voor. Dit roept het beeld op dat hoogbegaafden op alle terreinen uitblinken. De onderzochte boeken schenken minder aandacht aan creatief-productieve capaciteiten. De hoogbegaafde protagonisten passen op sociaal gebied in twee narratieven. Het eerste narratief veronderstelt de protagonist als een autonome Einzelgänger, die weinig vriendschappen heeft en daar ook niet actief naar op zoek is. In het tweede narratief heeft de protagonist meer vrienden, maar wordt tegelijkertijd ook gepest. De vrouwelijke protagonisten passen niet binnen de perceptie van vrouwelijke hoogbegaafdheid die Reis (2005) presenteert, waarbij vrouwelijke hoogbegaafden meer twijfelen aan hun toekomst en minder succes behalen. Het (accuraat) weergeven van neurodivergentie in jeugdliteratuur draagt bij aan zelfherkenning voor hoogbegaafde kinderen en erkenning door hun sociale omgeving. Met deze masterscriptie hoop ik de urgentie van de representatie van neurodivergentie in jeugdliteratuur te benadrukken.Show less
Met behulp van een literatuuronderzoek wordt gepleit voor een multimediale uitbreiding van de Nederlandse literaire canon. Dit pleidooi wordt gesterkt met een casusbehandeling over 'De Jeugd van...Show moreMet behulp van een literatuuronderzoek wordt gepleit voor een multimediale uitbreiding van de Nederlandse literaire canon. Dit pleidooi wordt gesterkt met een casusbehandeling over 'De Jeugd van Tegenwoordig'.Show less
In elke vorm van communicatie is het noodzakelijk om een selectie te maken uit alle mogelijke informatie die je kunt meenemen in je boodschap. Fotografen doen dit onder andere door keuzes te maken...Show moreIn elke vorm van communicatie is het noodzakelijk om een selectie te maken uit alle mogelijke informatie die je kunt meenemen in je boodschap. Fotografen doen dit onder andere door keuzes te maken over de uitsnede en compositie van een foto, bij tekstschrijvers gaat het bijvoorbeeld om woordkeuze en welke argumenten je weglaat. Dit fenomeen wordt framing genoemd: door het gebruik van specifieke woorden en beelden in je boodschap zet je een verhaal neer dat een bepaald stuk van de werkelijkheid belicht en een ander stuk juist vervaagt. De afgelopen jaren is het onderzoeksveld van framing sterk gegroeid, maar de nadruk ligt hierbij nog altijd op het framen met tekst; beeldframing wordt tot dusver grotendeels buiten beschouwing gelaten. Wanneer zowel beeld als tekst wordt ingezet, is het logisch om beide vormen van communicatie mee te nemen in een analyse, gezien ze beide bijdragen aan de overtuigende effecten van framing. Een methode om beide modi te onderzoeken is de integratieve methode van Dan (2018b). Hierbij worden beeld en tekst van elkaar gescheiden en los van elkaar onderzocht. In dit onderzoek is Dans methode gebruikt om te onderzoeken in hoeverre de visuele en tekstuele frames overeenkomen in Nederlandse krantenartikelen over klimaatactivisme in de periode 2019-2023. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn 160 artikelen uit vier verschillende Nederlandse dagbladen geanalyseerd, met 339 bijbehorende foto’s. Voor de beeldanalyse is gebruikgemaakt van de theorie van Dimitrova en Rodriguez (2011), die vier niveaus onderscheiden aan de hand waarvan beelden kunnen worden geanalyseerd: 1) denotatieve systemen; 2) stilistische-semiotische systemen; 3) connotatieve systemen en 4) ideologische representaties. Het tekstcorpus is onderzocht met een inductieve kwalitatieve inhoudsanalyse (Van Gorp, 2007). Uit deze analyses zijn 17 frames gedestilleerd. Uit de resultaten is gebleken dat de tekstuele en visuele frames over klimaatactivisme in grote mate overeenkomen. In ruim de helft (53,1 procent) van de artikelen van het onderzoekscorpus was er sprake van een perfecte overeenkomst: de tekstuele en visuele frames sluiten volledig op elkaar aan binnen deze artikelen. In bijna een derde (29,4 procent) van de artikelen is geen overeenkomst gevonden tussen de tekstuele en visuele frames. In deze gevallen suggereert de lage congruentieratio dat de foto’s een ander verhaal vertellen dan de tekst waar de foto’s bij geplaatst zijn. In ongeveer twee derde van de artikelen (67,5 procent) is sprake van een redelijke of hogere overeenkomst. Bij een minderheid van de artikelen (33,5 procent) is er slechts matige of geen overeenkomst. De gemiddelde congruentieratio van de 160 artikelen was 0,63. Nadere inhoudelijke bestudering van artikelen met perfecte, niet-perfecte en geen congruentie liet echter zien dat de daadwerkelijke overeenkomst tussen tekst- en beeldframes in het corpus genuanceerder is dan deze waarden laten zien. Zo is gebleken dat perfecte overeenkomst volgens de verbale-visuele congruentieratio niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat de boodschap van de tekst en de boodschap van de foto’s van een artikel exact overeenkomen. Zeker wanneer er meerdere tekstframes aangehaald worden in een artikel waar maar één foto bij is gepubliceerd, is het niet vanzelfsprekend dat tekst en beeld precies hetzelfde verhaal vertellen. In werkelijkheid wordt een deel van de tekst niet meegenomen in de beeldframing, daarom ligt de daadwerkelijke overeenkomst lager dan de perfecte congruentie doet vermoeden. Ook een congruentieratio van 0 hoeft niet te betekenen dat tekst en beeld een totaal ander verhaal vertellen. Zo is geconstateerd dat er gevallen zijn waarbij zowel de tekstframes als de beeldframes de activisten in een positief daglicht stellen, alleen om verschillende redenen. In zulke gevallen komt de algemene indruk van klimaatactivisten dus wel degelijk overeen in tekst en beeld, maar is dat niet terug te zien in de verbale-visuele congruentie. Dit is een wezenlijk verschil met artikelen waarbij de verbale frames volledig tegengesteld zijn aan de visuele frames, want ook die gevallen kwamen in de analyse naar voren.Show less
Een onderzoek naar verborgen vrouwelijke perspectieven die in de gedichten van Iduna Paalman, door middel van intertekstuele verwijzingen, voor het voetlicht worden gebracht. In de gedichten van...Show moreEen onderzoek naar verborgen vrouwelijke perspectieven die in de gedichten van Iduna Paalman, door middel van intertekstuele verwijzingen, voor het voetlicht worden gebracht. In de gedichten van Paalman die in deze scriptie worden behandeld ontmoeten we vrouwen die in de geschiedenis ofwel géén representatie kennen, éénzijdig gerepresenteerd worden, en zien we het effect van representaties als ‘de fatale vrouw’. Uit mijn analyses van een aantal gedichtencycli blijkt dat de perspectieven van verschillende historische 'figuren' in deze gedichten ons iets vertellen over de 'vrouwelijke situatie' van toen, maar ons ook confronteren met de hedendaagse 'vrouwelijke situatie'. Er is vooruitgang, maar ook overlap, en veel van de verwachtingen en kaders van de vrouw zijn immer nog aanwezig.Show less
Deze scriptie biedt vanuit de taalbeheersing een nieuw perspectief op voedingsadvies en het dieetdiscours. De scriptie brengt het dieetboek als communicatief activiteitstype in kaart, en beschrijft...Show moreDeze scriptie biedt vanuit de taalbeheersing een nieuw perspectief op voedingsadvies en het dieetdiscours. De scriptie brengt het dieetboek als communicatief activiteitstype in kaart, en beschrijft vervolgens een verzameling argumentatieve patronen uit dieetboek ‘De voedselzandloper’ (Verbrugh, 2012) die prototypisch zijn voor dit type communicatieve activiteit. De patronen worden verklaard aan de hand van de uitgebreide pragma-dialectiek (of de theorie van strategisch manoeuvreren). Onder andere probleemoplossende argumentatie, voorbeeldargumentatie, expertiseargumentatie (the argument of expert opinion), cirkelredeneringen en ethos komen hierbij aan bod.Show less
Deze masterscriptie onderzocht de verklaring van T3-leesvaardigheid, oftewel de leesvaardigheid in een derde taal. Op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat zowel de leesvaardigheid in...Show moreDeze masterscriptie onderzocht de verklaring van T3-leesvaardigheid, oftewel de leesvaardigheid in een derde taal. Op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat zowel de leesvaardigheid in de eerste taal (T1) als de taalvaardigheid in de tweede taal (T2) invloed hebben op de T2-leesvaardigheid, had deze studie als doel om te onderzoeken in hoeverre T3- leesvaardigheid verklaard kan worden door T2-leesvaardigheid en T3-linguïstische kennis, waaronder woordenschatkennis. Daarnaast werd onderzocht of het taalvaardigheidsniveau een rol speelt bij de relatie tussen T2- en T3-leesvaardigheid. Er namen 33 proefpersonen deel aan het onderzoek, waarbij zij drie verschillende toetsen moesten afnemen, namelijk een woordenschatkennistoets, een leesvaardigheidstoets en een meta-cognitieve questionnaire. Uit de correlatie- en regressieanalyses bleek dat alleen T3-woordenschatkennis significant gerelateerd was aan T3-leesvaardigheid. Daarnaast werd een moderator-analyse uitgevoerd om de invloed van T3-taalvaardigheidsniveaus te onderzoeken. Uit de analyse bleek dat de taalvaardigheidsniveaus geen invloed hadden op de correlatie tussen T2- en T3-leesvaardigheid. Dit onderzoek suggereert dat het leren van woordenschat belangrijker zou kunnen zijn dan het ontwikkelen van T2-leesvaardigheid of T3-taalvaardigheidsniveaus om teksten goed te kunnen lezen en begrijpen.Show less