Theorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een...Show moreTheorieën over hoe het geheugen werkt bestaan al minstens vijftig jaar, maar kennis over hoe het geheugen beïnvloed kan worden door sprekers is nog beperkt. Politici of onderzoekers die een toespraak of presentatie houden, willen dat het publiek iets meeneemt uit hun woorden – dat zij iets onthouden uit de toespraak of presentatie. Hiervoor kunnen geheugentheorieën een uitkomst bieden: deze leggen uit hoe informatie wordt verwerkt en uiteindelijk in het langetermijngeheugen terecht kan komen. Geheugentheorieën stellen dat informatie via het sensorisch geheugen naar het kortetermijngeheugen gaat, om vervolgens doorgestuurd te worden naar het werkgeheugen wanneer de informatie als relevant bevonden wordt. In het werkgeheugen wordt de informatie verbonden aan de kennis die is opgeslagen in het langetermijngeheugen – dit proces wordt ook wel elaboratie genoemd. In het langetermijngeheugen wordt informatie opgeslagen, die later teruggehaald kan worden – het proces van retentie. Beide processen zijn het hoofdonderwerp van deze thesis, alleen worden deze niet onderzocht met behulp van de geheugentheorieën, maar door te analyseren hoe sprekers gebruikmaken van manieren om het publiek hun informatie te laten onthouden. Hier zijn namelijk zogenoemde retentietechnieken voor, die de spreker kan inzetten zodat hun woorden wellicht beter worden onthouden. Het proces van elaboratie wordt meegenomen wanneer alleen de elaboratieve retentietechnieken geanalyseerd worden: de technieken die ervoor kunnen zorgen dat oude en nieuwe informatie (gemakkelijker) aan elkaar verbonden wordt in het geheugen. Het onderzoek dat in deze scriptie wordt beschreven, heeft zich beperkt tot het analyseren van twee elaboratieve retentietechnieken: de anekdote en de vraagfiguur. De vraagfiguur heeft vier subtechnieken: de letterlijke vraag, de quaestie, de retorische vraag en de subiectie. Het gebruik van deze retentietechnieken is onderzocht in twee corpora en een vergelijkingscorpus: politici die spreken in de Algemene Politieke Beschouwingen (APB-corpus), communicatieonderzoekers die een presentatie geven tijdens een VIOT-conferentie en sprekers tijdens een TED-conferentie. Statistische analyses waren hiervoor uitgevoerd op het aantal voorkomens van de retentietechnieken, de lengte per retentietechniek en het percentage dat een retentietechniek gemiddeld innam in een toespraak of presentatie. Met deze statistische analyse konden de verschillen tussen de genreconventies van de corpora en het vergelijkingscorpus verklaard worden. Voor het APB en het VIOT is tevens een tekstuele analyse uitgevoerd, om te weten te komen op welke manieren sprekers uit deze corpora gebruik maakten van de retentietechnieken. De resultaten lieten zien dat de statistische analyse niet geleid heeft tot bewijs voor het verschil in gebruik van retentietechnieken, hoewel dit verschil wel uit de tekstuele analyse van de vraagfiguren bleek. De tekstuele analyse liet zien dat de hoofddoelen van de sprekers in de verschillende genres gestimuleerd worden door het gebruik van de verschillende vraagtechnieken. Zo gebruiken APB-sprekers veelal de quaestie om hun hoofddoel overtuigen te bewerkstelligen, terwijl VIOT-sprekers vooral de subiectie gebruiken om het publiek nieuwsgierig te maken naar de informatie die zij willen overbrengen. De sprekers bij TEDtalks gebruiken weer meer retorische vragen, die de gedeelde waardeoordelen en emoties uitdrukken en waardoor het publiek wellicht geïnspireerd wordt. De tekstuele analyse van de anekdote liet daarentegen niet veel verschillen zien tussen de genres. Deze en andere, minder eenduidige, resultaten worden besproken in de thesis en vervolgens bediscussieerd.Show less
Aanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen...Show moreAanleiding voor dit onderzoek zijn uiteenlopende claims afkomstig uit de neurowetenschappen en (neuro)marketingpraktijk waaruit blijkt dat consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloed kunnen worden in hun (koop)gedrag. Verwacht werd dat de manieren om consumenten ‘onbewust’ of ‘breingericht’ te beïnvloeden verschillen van de manieren die Hoeken in het boek Overtuigende Teksten noemt om consumenten te beïnvloeden in hun gedrag. Uiteindelijk bleek dat inzichten uit adviesboeken over ‘onbewust’ of ‘breingericht’ beïnvloeden relatief weinig waarde hebben voor het bevorderen van de effectiviteit van teksten waarin producten of diensten gepromoot worden. Uitzondering hierop zijn beïnvloedingstactieken die samenhangen met ‘prijsperceptie’, ‘schaarste’ en ‘prijspijn’. Het lijkt mij van belang om een ‘passend’ theoretisch kader te ontwikkelen voor het ontwerpen en beoordelen van reclameteksten. Ik raad aan om daarbij, in tegenstelling tot de geraadpleegde (advies)literatuur, een context-georiënteerd marketingperspectief in te nemen waarin de behoefte van de consument centraal staat. Zo’n kader zou een waardevolle aanvulling op het boek Overtuigende Teksten zijn. Show less
In de aanloop naar de troonswisseling in 2013 leefde in Nederland de vraag of er met een nieuwe vorst ook een nieuwe tijd zou aanbreken. Zou de troonrede dit jaar eens anders dan anders zijn? Zou...Show moreIn de aanloop naar de troonswisseling in 2013 leefde in Nederland de vraag of er met een nieuwe vorst ook een nieuwe tijd zou aanbreken. Zou de troonrede dit jaar eens anders dan anders zijn? Zou deze toespraak hoop en troost kunnen bieden gedurende de nog altijd voortdurende kredietcrisis? Tacitus (vertaling 2003, 95) stelde al dat mensen tijdens turbulente tijden als een crisis, meer behoefte hebben aan ‘grote’ en ‘troostrijke’ woorden. Wanneer men hier ontvankelijk voor is, is het aannemelijk dat men ook vatbaarder is voor eventuele retorische of manipulatieve uitwerkingen van dergelijke ‘troostrijke’ woorden. Middels het gebruik van frames en metaforen kunnen mensen (veelal onbewust) in een bepaalde denkrichting worden gestuurd. In deze scriptie is onderzocht welke frames en metaforen er zijn gebruikt in de troonredes met betrekking tot de crisis: ‘Welke crisisframes en crisismetaforen worden er in de troonredes gebruikt ten tijde van de crisisperioden uit de 20ste en 21ste eeuw, welke functies vervullen zij, en zijn er per periode typerende crisisframes en crisismetaforen aan te wijzen?’ Hierbij is uitgegaan van een kwalitatieve analyse, die gebaseerd is op talige elementen. Zowel de aanwezigheid en de spreiding van de crisisframes (en ondersteunende metaforen bij deze frames) bínnen een crisistijd, als de dominante crisisframes door de verschillende crisistijden heen, zijn in kaart gebracht. Zoals was te verwachten door het officiële, onafhankelijke en ingetogen karakter van het genre van de troonrede, komen er geen tot weinig opvallende en niet-conventionele frames en metaforen voor. De subtielere varianten die zijn aangetroffen in het geanalyseerde metaforische taalgebruik, zijn veelal gebaseerd op algemene concepten. In totaal konden er vijf crisisframes (met bijbehorende ondersteunende metaforen) worden onderscheiden: de crisis als bedreiging (voornamelijk ondersteund door de pressiemetafoor), de crisis als beproeving (de krachtmetafoor), de crisis als exogeen effect (de natuurrampmetafoor), de crisis als aanleiding voor het treffen van maatregelen (de krachtmetafoor en de ziektemetafoor) en de crisis als illustratie van positieve aspecten (de bouwmetafoor). Bij een vergelijking van de aangetroffen crisisframes door de crisistijden heen, valt het op dat het bedreigingsframe in vroegere crisistijden (zoals De Grote Depressie en de Tweede oliecrisis) overheerst. Later lijkt dit frame echter steeds meer plaats te maken voor het beproevingsframe en het frame van de crisis als aanleiding voor het treffen van maatregelen. Waar de focus eerst lijkt te liggen op de ontreddering en het (naderend) gevaar, gaat het later steeds meer om het ombuigen van de nare crisisomstandigheden naar herstel.Show less
In de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan...Show moreIn de huidige maatschappij wordt steeds vaker van mensen gevraagd om een presentatie te geven. Sommige mensen worden onzeker als ze een presentatie moeten geven voor publiek en deze onzekerheid kan ze belemmeren in het dagelijks leven. Deze mensen hebben een lichte vorm van speechangst, dat is een soort spreekangst. Specifiek is het de angst die verbonden is aan gesproken communicatie in een specifieke situatie (Dwyer & Baartmans, 2003). Tijdens dit scriptieonderzoek is onderzocht hoe een methode eruitziet die mensen met lichte speechangst in groepssituaties met face-to-facecontact kan helpen om zelfverzekerder te spreken voor publiek en die zo veel mogelijk profiteert van inzichten uit de adviesliteratuur en van presentatieprofessionals en onderbouwd is door wetenschappelijk onderzoek. Om deze methode te kunnen construeren is nagegaan welke oorzaken er zijn voor speechangst, welke methoden er zijn om zelfverzekerder te leren spreken, aan welke kwaliteitscriteria de methode moet voldoen en wat presentatieprofessionals vonden van de eerste versie van de ontwikkelde zogenoemde zelfverzekerdheidsmethode. Het scriptieonderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de basis van de zelfverzekerdheidsmethode bestaat uit drie deelmethoden: diepe buikademhaling, vaardigheidstraining en visualisatie. Diepe buikademhaling zorgt voor rust bij de spreker, vaardigheidstraining gaat ervan uit dat sprekers onzeker zijn voor het geven van een presentatie, omdat ze niet alle vaardigheden hebben die ervoor nodig zijn en dat deze onzekerheid vermindert als een spreker de benodigde vaardigheden leert. Tot deze vaardigheden behoren bijvoorbeeld het opbouwen, leren beheersen en uitvoeren van de presentatie. Visualisatie is het laatste onderdeel van de methode. Dit onderdeel laat de spreker zijn presentatie voor zich zien. Hij moet dan bedenken hoe hij naar de locatie van de presentatie toe gaat, hoe hij de presentatie uitvoert, tot een goed einde brengt en hiervoor applaus krijgt. Tijdens visualisatie maakt de spreker in zijn hoofd zijn eigen realistische succesfilm. De zelfverzekerdheidsmethode is geconstrueerd aan de hand van de drie deelmethoden. Een eerste kwaliteitscontrole van de zelfverzekerdheidsmethode heeft plaatsgevonden door deze te laten beoordelen door vier presentatieprofessionals. De commentaren van deze presentatieprofessionals hebben hoofdzakelijk gezorgd voor aanpassingen op drie algemene punten: de duur van alle oefeningen is aangepast, het taalgebruik is volwassener geworden en bij de uitleg van de oefeningen is er meer rekening gehouden met het onverwachte.Show less