Dit onderzoek richt zich op de accentvorming in de tweede taal van gelijktijdig tweetaligen, en specifiek op het identificeren van het accent in de tweede taal en de reden achter dit accent. Ook...Show moreDit onderzoek richt zich op de accentvorming in de tweede taal van gelijktijdig tweetaligen, en specifiek op het identificeren van het accent in de tweede taal en de reden achter dit accent. Ook zal het een methode presenteren voor soortgelijk onderzoek in de toekomst. Het onderzoek bestaat uit een case-study van een Nederlands-Duits gelijktijdig tweetalige, die Engels als L2 heeft geleerd. Hierbij wordt gekeken naar met welk accent test-klinkers uit de L2 worden uitgesproken. Er lijkt geen eenduidig antwoord te zijn op de vraag welk accent er aanwezig is: dit hangt namelijk zowel af van de eigenschappen van de klinkers uit de moedertalen en uit de tweede taal, als van of de proefpersoon begeleiding heeft gehad bij de uitspraak in de tweede taal.Show less
In this thesis, I will use comparative data, archaeological evidence and the social and ecological changes in our ancestors' lives, not to pinpoint the exact moment in time language came to be, but...Show moreIn this thesis, I will use comparative data, archaeological evidence and the social and ecological changes in our ancestors' lives, not to pinpoint the exact moment in time language came to be, but to make a case for why two million years ago is more likely than 50.000 years ago.Show less
In early speech, Dutch children favor voiceless stops in initial position and often substitute voiced stops for their voiceless counterparts (/b/ → [p] and /d/ → [t]). These devoicing errors have...Show moreIn early speech, Dutch children favor voiceless stops in initial position and often substitute voiced stops for their voiceless counterparts (/b/ → [p] and /d/ → [t]). These devoicing errors have been accounted for by either an incomplete phonological contrast in the lexical representation, or the inability to phonetically implement the contrast, or to execute the phonetic-articulatory program. The present study replicates, albeit with an adjusted design for Dutch children, Baese-Berk and Goldrick (2009) to shed more light on which one of the proposed accounts can be held accountable for these devoicing errors. In this production-experiment four girls and five boys with a mean age of 23;15 months participated. It was found that VOT values differed significantly for target voiced labials and target voiceless stops, indicating that children possess an underlying representation of this contrast. Furthermore, VOT values of initial target voiced labial stops presented with their minimal pair competitor were significantly shorter than the same initial target voiced labial stops presented without their minimal pair neighbor. These results demonstrate that the phonological contrast between voiced and voiceless initial stops is present in the lexical representation and, as a result, devoicing errors in Dutch children must be due to problems at the level of the motor plan.Show less
Language is one of the most important factors in our daily lives. Therefore the impact aphasia has on people is even bigger than possibly imagined. Many different treatments, such as melodic, tone...Show moreLanguage is one of the most important factors in our daily lives. Therefore the impact aphasia has on people is even bigger than possibly imagined. Many different treatments, such as melodic, tone and visual techniques, have been investigated thourougly so far. A treatment focussing on the olfactory system on the other hand has not been investigated as much. One of the reasons the olfactory system would be interesting to investigate in relation to the recovery from aphasia is that odors activate memories; when we smell a scent, it reminds us of something, someone or somewhere, and we are able to give words to the scent. This made me curious whether there is indeed a link, direct or indirect, between the olfactory system and the linguistic system. This bachelors’ thesis will investigate whether odor stimulation/training may facilitate correct naming of aphasic patients. The thesis will be theoretically oriented.Show less
Dit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de...Show moreDit onderzoek richt zich op het gebruik van modale partikels door enerzijds een moedertaalspreker en anderzijds een tweedetaalsprekr van het Nederlands. De frequentie van modale partikels en de gebruikswijze door beide sprekers worden met elkaar vergeleken.Show less
Katwijk heeft een hoge incidentie van erfelijke doofheid. In gemeenschappen waar dit voorkomt ontstaat in alle bekende gevallen een eigen gebarentaal. Deze scriptie is de eerste stap in het...Show moreKatwijk heeft een hoge incidentie van erfelijke doofheid. In gemeenschappen waar dit voorkomt ontstaat in alle bekende gevallen een eigen gebarentaal. Deze scriptie is de eerste stap in het onderzoeken of er ook in Katwijk een eigen gebarentaal is geweest. De hoofdvraag is of er sprake is van specifieke Katwijkse gebaren en wat dit vertelt over de vraag of er een eigen gebarentaalvariant in Katwijk is geweest voordat de eerste dove bewoners naar dovenscholen gingen. Dit is gedaan door een lexicale variatie studie met behulp van interviews met dove Katwijkse gebarentaalgebruikers. De specifieke Katwijkse gebaren in deze interviews zijn door middel van een filtersysteem eruit gefilterd. Uit het onderzoek naar 188 gebaren is naar voren gekomen dat er zes hiervan mogelijk Katwijkse gebaren zijn. Dit onderzoek lijkt daarom in de richting te wijzen dat er specifieke Katwijkse gebaren zijn, wat mogelijk zou kunnen betekenen dat er een Katwijkse gebarentaal is geweest. Hier is echter meer onderzoek naar nodig.Show less
Taalgebruikers gebruiken allerlei verschillende middelen om hun mening te verkondigen. Naar het uiten van meningen is een groot aantal studies verricht; bijvoorbeeld Biber (2004), Biber en Finegan ...Show moreTaalgebruikers gebruiken allerlei verschillende middelen om hun mening te verkondigen. Naar het uiten van meningen is een groot aantal studies verricht; bijvoorbeeld Biber (2004), Biber en Finegan (1989) en Scheibman (2002). Deze scriptie kijkt nader naar het onderwerp taalintensiteit als een persuasief stijlmiddel. Aan de hand van het Taalintensiteitsmodel dat Van Mulken en Schellens (2012) opstelde wordt er gekeken naar het intensiveerder-gebruik in redactionele commentaren van Amerikaanse en Nederlandse kranten en het verschil tussen verschillende krantentypes. Hiervoor worden 40 Amerikaanse commentaren gebruikt en 46 Nederlandse commentaren uit telkens drie verschillende kranten. In Nederlandse kranten worden gemiddeld genomen meer intensiveerders gebruikt dan in de Amerikaanse commentaren. Tevens blijkt de verwachte relatie tussen populistische kranten en verhoogde aantallen intensiveerders niet zo rechtlijnig te zijn als verwacht. De Nederlandse kranten blijken allemaal dezelfde soort stijl te hanteren, die contrasteert met de Amerikaanse stijl. Deze bevindingen leiden tot de vraag of de Amerikaanse kranten het genre redactioneel commentaar niet met een andere insteek benaderen.Show less
Verhagen stelde in zijn theorie dat zinnen met ‘niet’ in negatieve argumentatieve richting sturen. Ik heb laten zien dat er ook vragen met een ontkenning zijn die in positieve argumentatieve...Show moreVerhagen stelde in zijn theorie dat zinnen met ‘niet’ in negatieve argumentatieve richting sturen. Ik heb laten zien dat er ook vragen met een ontkenning zijn die in positieve argumentatieve richting sturen. Daarom heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: hoe weet de taalgebruiker wanneer ‘niet’ positief geïnterpreteerd moet worden? Specifieker: in hoeverre is aan de constructie van zulke zinnen te zien dat ‘niet’ positief is? Nadat ik de weinige literatuur heb besproken die er over dit onderwerp te vinden is, heb ik corpusonderzoek gedaan. Ik heb daarvoor 200 vraagzinnen met ‘niet’ geanalyseerd. Ik heb de zinnen in twee groepen verdeeld: de groep waar het meteen duidelijk is dat de in negatieve of in positieve argumentatieve richting stuurt en de groep waar dat zonder de context niet duidelijk is. Het is mij opgevallen dat ‘niet’ in twee betekenissen voorkomt: als ontkenning en als partikel met weinig betekenis. Bij de positieve argumentatieve richting wordt de ‘niet’ steeds als partikel gebruikt. Zinnen met de ontkenning ‘niet’ sturen na de context steeds richting ‘nee’, zinnen met partikel richting ‘ja’. Het bleek dat deze vragen steeds een suggestie doen. Soms was dit iets suggestiever dan anders, maar steeds werd er nieuwe informatie gegeven. Zonder de context was niet meteen duidelijk welke betekenis we hier aan ‘niet’ konden toekennen. Het is opvallend dat binnen de vraagwoordvragen en binnen de ja/nee vragen geen enkele zin met sowieso positief is gevonden. Bij de zinnen waar het nog niet duidelijk was zonder de context viel het op dat die na interpretatie met de context de zinnen veel vaker positief dan negatief geïnterpreteerd werden. Daarna heb ik kenmerken van de constructies gezocht. Bij vraagwoordzinnen viel op dat bij de positieve richting ‘niet’ na het vraagwoord kon staan, dit gebeurde nooit bij de negatieve richting. Bij ja/nee vragen in mededelende vorm zagen we ‘, niet?’ wat altijd richting ‘ja’ stuurt, en zagen we een kleine vraagzin aan het eind van de zin ‘is het niet?’ wat ook altijd richting ‘ja’ stuurt. Dit zijn eigenlijk de enige vormen in de constructie die ondubbelzinnig laten zien dat ‘niet’ positief geïnterpreteerd moet worden. Voor de zinnen waar dit niet in voorkomt, zullen we toch in de context moeten blijven kijken.Show less
Volgens de taalkundige relativiteitshypothese is het mogelijk dat de taal die iemand spreekt invloed heeft op de manier van denken (Brysbaert et al. 1998: 52-55; Boroditsky 2001: 2). Onderzocht...Show moreVolgens de taalkundige relativiteitshypothese is het mogelijk dat de taal die iemand spreekt invloed heeft op de manier van denken (Brysbaert et al. 1998: 52-55; Boroditsky 2001: 2). Onderzocht werd of dit ook geldt voor getallen in het Nederlands en Engels, die vanaf het getal 21 een verschillende structuur hebben. Dit verschil in structuur zou er toe kunnen leiden dat Nederlands- en Engelstalige sprekers bij het verwerken van deze getallen de aandacht op verschillende onderdelen van het getal richten. Eerder was er al een effect gevonden in een onderzoek waarin Duits en Engels werden vergeleken (Nuerk et al. 2004). In het huidige onderzoek moesten Engelstaligen en Nederlandstaligen getallen voorlezen, waarbij hun oogbewegingen werden gevolgd. Er werd een klein, maar significant verband effect gevonden tussen moedertaal en de locatie van de eerste fixatie. Dit kan duiden op invloed van moedertaal op het verwerken van getallen.Show less
In this study, politeness as it is expressed in Japanese is analyzed by using Pan's Grammar of Politeness (2011). Ide's (1989) concept of discernment is tested by an analysis of a DCT presented to...Show moreIn this study, politeness as it is expressed in Japanese is analyzed by using Pan's Grammar of Politeness (2011). Ide's (1989) concept of discernment is tested by an analysis of a DCT presented to Japanese students. The weight of politeness strategies as formulated by Brown and Levinson (1987) is tested in relation to the expression of discernment as defined by Ide (1989).Show less
When people make a "mistake" in a normal conversation, they like to initiate and repair it themselves. Is this preference the same in interviews? Interviews are more controlled then normal...Show moreWhen people make a "mistake" in a normal conversation, they like to initiate and repair it themselves. Is this preference the same in interviews? Interviews are more controlled then normal conversations and have a formal goal "getting good answers from the interviewee". By doing a conversation analysis on 96 minutes of interviews, a possible different repair preference in interviews will be researched.Show less
In meerdere delen van de wereld worden sinds een aantal jaren geconfronteerd met de terreurbeweging IS. De massamedia beïnvloedt de ideeën en gedachten van het lezerspubliek over bepaalde...Show moreIn meerdere delen van de wereld worden sinds een aantal jaren geconfronteerd met de terreurbeweging IS. De massamedia beïnvloedt de ideeën en gedachten van het lezerspubliek over bepaalde onderwerpen. Ieder bericht bevat frames die een onderwerp vanuit een bepaald perspectief belichten. Schrijvers kunnen framen door bepaalde delen in een tekst te benadrukken of juist weg te laten. Frames manifesteren zich in teksten door middel van frame packages. Dit zijn bundels die zijn samengesteld uit framing devices (metaforen en woordkeuze) en uit reasoning devices (probleemdefinitie, oorzaak, gevolg, oplossing en moreel oordeel). Deze scriptie onderzoekt de frames in de krantenberichtgeving van de aanslagen in Parijs en geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: Hoe verliep de krantenberichtgeving over de aanslagen in Parijs (november 2015) en vanuit welke nieuwsframes berichtten de vijf grote dagbladen uit Nederland? De frames worden in beeld gebracht door middel van een kwalitatieve, inductieve framinganalyse, op basis van de methodologie van Van Gorp (2006). De inductieve fase heeft een overzicht van voorkomende frames opgeleverd die eigenhandig zijn geconstrueerd. In het bronnenmateriaal van deze scriptie, dat loopt van 14 november 2015 tot en met 18 november 2015, zijn vier frames geconstrueerd: het verbroederingsframe, het angstframe, het oorlogsframe en het vluchtelingenframe.Show less
In this thesis I evaluate the debate on the question whether the Gaulish language influenced Breton, and whether Gaulish was still alive at the time of the Breton migrations. François Falc'hun...Show moreIn this thesis I evaluate the debate on the question whether the Gaulish language influenced Breton, and whether Gaulish was still alive at the time of the Breton migrations. François Falc'hun argued for Gaulish influence on Breton at various occasions, but I showed that his argumentation is not very convincing.Show less
“Als er in Nederland een nieuw praatprogramma wordt gelanceerd, zeggen de makers vaak: ‘Wij laten mensen uitpraten; bij ons krijgen gasten eindelijk de tijd.’ Ik heb dan het gevoel dat ze het tegen...Show more“Als er in Nederland een nieuw praatprogramma wordt gelanceerd, zeggen de makers vaak: ‘Wij laten mensen uitpraten; bij ons krijgen gasten eindelijk de tijd.’ Ik heb dan het gevoel dat ze het tegen DWDD hebben. Ik laat inderdaad niet iedereen uitpraten; waarom zou ik? Ik probeer erop toe te zien dat het programma elke seconde boeiend is, en daar horen af en toe interrupties bij. Het zou een mooie, saaie boel worden als we iedereen lieten uitpraten, toch?” (Roggeveen, 2015). Het onderbreken van gasten in talkshows wordt op verschillende internetfora uitvoerig besproken. Matthijs van Nieuwkerk wordt ervan beticht zijn gasten niet uit te laten spreken. Door middel van kwalitatief onderzoek is Eva Jinek vergeleken met Matthijs van Nieuwkerk. Vanwege de beperkte mogelijkheden van de scriptie kan slechts een voorzichtige aanname gedaan worden. Op basis van het gedane onderzoek lijken interrupties in het genre talkshows redelijk normaal te zijn, bij beide presentatoren.Show less
In this thesis I will be looking at complex predicates of Dutch, Jaminjung, Saramaccan and Japanese. The approach will be to part from Dutch and investigate which semantic types of complex...Show moreIn this thesis I will be looking at complex predicates of Dutch, Jaminjung, Saramaccan and Japanese. The approach will be to part from Dutch and investigate which semantic types of complex predicates are also present in the other languages. I found that, although they differ greatly in the combination of word classes in forming complex predicates, they show a great amount of similar semantic types. Each language has complex predicates which are in meaning predictable from the combination of their parts, and those which are not. Both in the predictable and in the non-predictable types they have similar functions, among which one part expresses a causative, inchoative, directional, quantificational, aspect or resultative.Show less
In dit onderzoek hebben wij twee experimenten uitgevoerd waarin wij onderzoek doen naar de mogelijke communicatieve functie van complexe structuren. We hebben 46 proefpersonen tien afbeeldingen...Show moreIn dit onderzoek hebben wij twee experimenten uitgevoerd waarin wij onderzoek doen naar de mogelijke communicatieve functie van complexe structuren. We hebben 46 proefpersonen tien afbeeldingen laten zien waarin het communicatieve doel van de proefpersoon werd gemanipuleerd door middel van twee onafhankelijke variabelen: transitiviteit en focus. De experimenten onderscheiden zich in de manier van antwoorden: in het ene experiment is dit met woorden en in het andere experiment met geknipte plaatjes uit de afbeeldingen. De resultaten steunen het idee dat focus een rol speelt bij de keuze voor het creëren van een structuur. Bovendien bevestigen de resultaten ook dat in het tweede experiment (waarbij geantwoord wordt met plaatjes) een grotere variatie aan structuren optreedt dan in het experiment waarbij proefpersonen antwoord geven met woorden.Show less
Would it not be great if any child could grow up bilingual? Because of the many benefits of bilingualism, a start-up company developed a program called TuMi Mundo that attempts to make it possible...Show moreWould it not be great if any child could grow up bilingual? Because of the many benefits of bilingualism, a start-up company developed a program called TuMi Mundo that attempts to make it possible for infants to acquire a second language via non-live exposure only. This study reflects on the first experiment to test if this is indeed possible. A Head Turn Preference Procedure was conducted to test the language preference of the infants after two months of near-daily exposure. Previous studies showed that monolinguals prefer their native language and bilinguals prefer both languages equally. We compared the babies exposed to the app with a monolingual control group and found that the exposed infants indeed showed no preference, but the monolinguals did neither. This lack of expected preference in the monolinguals makes the bilingual-like behavior of the exposed infants uninterpretable. The results of this study are therefore not enough to answer the question whether non-live exposure is enough to make an infant perceive the language as native.Show less