In Dutch archaeology prehistoric houses are frequently used as sources of information on past societies. There hasn’t been much research on the construction of these houses, however. Even though...Show moreIn Dutch archaeology prehistoric houses are frequently used as sources of information on past societies. There hasn’t been much research on the construction of these houses, however. Even though anthropological studies show that the construction of a house vital is in understanding the links between house and society. This thesis develops a chaîne opératoire-based methodology for studying prehistoric house-construction and applies this methodology to develop an analogy for prehistoric house-construction. The latter goal is achieved by studying the reconstruction of a Late Neolithic house that was built during the Horsterwold-project. This project is an archaeological experiment that aimed to gain insights in prehistoric house-building and tool use by building a reconstruction of a Late Neolithic house with replicas of Neolithic and Mesolithic tools. All the use of tools and building-processes were monitored during the project. The results of this analysis consist of a chaîne opératoire for the Horsterwold House; an overview of traces from production processes which can serve to diagnose these; and quantifications for several of the building-processes. These results can be used as parallels for understanding the construction of the original house, but also as a starting-point for the analysis of prehistoric house-construction. Since the methodology was an essential element of the thesis, it was tested by analysing an Iron Age house from Ezinge, Groningen. This test demonstrated the broad applicability of the model when studying prehistoric house-construction. The most important result of this study is that we should understand prehistoric houses as the end product of a dynamic interaction between a large number of factors in a complex entanglement of processes. This complexity offers opportunities to study the connections between a large number of factors through an analysis of prehistoric house-construction.Show less
In deze scriptie wordt een ruimtelijk onderzoek uitgevoerd met de uitkomsten van een typologische analyse van een selectie van het vuursteen uit de Vlaardingen site, Wateringseveld Binnentuinen....Show moreIn deze scriptie wordt een ruimtelijk onderzoek uitgevoerd met de uitkomsten van een typologische analyse van een selectie van het vuursteen uit de Vlaardingen site, Wateringseveld Binnentuinen. Ook wordt er een vergelijking gemaakt tussen een woonplaats met één fase bebouwing, een woonplaats met twee fasen van bebouwing en een deel van het erf . Hieruit werd duidelijk dat de twee woonplaatsen veel van elkaar verschilden, terwijl het materiaal van het erf erg lijkt op dat van één van de huisplattegronden. Bij één van de woonplaatsen zijn grote hoeveelheden verbrand vuursteen gevonden. Het vuursteen van Wateringseveld Binnentuinen heeft een zuidelijke herkomst, evenals de grote hoeveelheid Buren bijlfragmenten die er zijn gevonden. Er zijn in het vuursteen geen aanwijzingen voor het wel of niet plaats vinden van agrarische activiteiten op de site.Show less
This thesis is about bone paste (also called incrustation) used in the pottery of the Dutch Funnel Beaker West Group, which could be dated between 3400 BC and 2850 BC. On the basis of the problem...Show moreThis thesis is about bone paste (also called incrustation) used in the pottery of the Dutch Funnel Beaker West Group, which could be dated between 3400 BC and 2850 BC. On the basis of the problem definition an answer is sought for the question whether the bone paste was inserted into the pottery decorations and what this bone paste is made of. This question is answered through four research parts. The first is a study of Funnel Beaker pottery to look at how frequently the phenomenon of bone paste usage occurs. The second is an experiment to try to find out what is the best way to make bone paste. The third is a taphonomical experiment to see if there are any detectable traces of the application of bone paste in the pottery. And the fourth is a DNA analysis to find out if the bone which was used for the Funnel Beaker pottery was human or animal derived. The conclusion of this thesis is that bone paste can be found in about 23% of the ancient pottery studied. Probably, more pottery contained bone paste, but this is undetectable due to taphonomic conditions and the cleaning of the pottery. White burned crushed bone was most likely rubbed into fired pottery and then a fatty substance such as melted butter was put over it. This means that the pots could not be heated or washed. The result of the taphonomical part of the research is the discovery that bone powder applied before melted butter is most resistant to all kinds of taphonomical processes. The outcome of the DNA analysis is that most likely burned human bone was used as a source for the crushed bone powder in the ancient pottery decorations.Show less
Tijdens archeologische opgravingen worden veel stenen gevonden. Van deze stenen zijn er velen verbrand. Ondanks dat er veel verbrandde stenen zijn gevonden tijdens opgravingen, is er in het...Show moreTijdens archeologische opgravingen worden veel stenen gevonden. Van deze stenen zijn er velen verbrand. Ondanks dat er veel verbrandde stenen zijn gevonden tijdens opgravingen, is er in het verleden maar weinig mee gedaan. Soms wordt simpelweg aangenomen dat deze verbrandde stenen gebruikt zijn om mee te koken. Mijn onderzoek tracht te ontdekken of aan de hand van macroscopische en microscopische sporen op de stenen herleidt kan worden of de desbetreffende stenen gebruikt zijn om mee te koken. Ik heb ervoor gekozen om zeer specifiek te kijken of de stenen gebruikt zijn om water te koken of om vlees te grillen. Om een antwoord te bewerkstelligen heb ik een experiment uitgevoerd waarin ik stenen heb gebruikt om water mee te koken en om vlees mee te grillen. Een derde groep stenen is niet gebruikt en alleen verbrand. Voor dit onderzoek heb ik drie steensoorten getest. Deze drie steensoorten zijn: zandsteen, kwartsitische zandsteen en gangkwarts. Mijn onderzoek heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om te bepalen of stenen gebruikt zijn om te grillen. Het is wel mogelijk om te zien of een steen gebruikt is om water aan de kook te brengen. Stenen kunnen breken door verhitting. De stenen die breken door alleen verhitting hebben breuken die vrij recht zijn. Als een hete steen in koud water ondergedompeld wordt kan de steen door het plotselinge temperatuursverschil ook breken. De breuken die op deze manier gevormd worden zijn echter onregelmatig van vorm. Men kan dus bepalen of een steen is gebruikt om water mee te koken door te kijken naar de manier waarop deze steen gebroken is. De resultaten van mijn experiment komen overeen met de resultaten van het experiment van Batchelor. Mijn resultaten spreken de resultaten van het experiment van Nakazawa echter weer tegen.Show less
De vuurstenen artefacten van Molenaarsgraaf zijn klein van formaat en zijn vooral gemaakt met harde percussie. Sommige zijn gemaakt met een bipolaire afslagtechniek. Voor het vervaardigen van deze...Show moreDe vuurstenen artefacten van Molenaarsgraaf zijn klein van formaat en zijn vooral gemaakt met harde percussie. Sommige zijn gemaakt met een bipolaire afslagtechniek. Voor het vervaardigen van deze artefacten zijn kleine stukken vuursteen gebruikt die uit een fluviatiele context komen. Er zijn weinig formele werktuigtypen gevonden. Het meest voorkomende formele werktuig is de schrabber. Verder zijn er boortjes en een vuurslag. Een interessant gegeven dat ontdekt is tijdens de gebruikssporenanalyse is dat wat typologisch wordt gezien als een boor in feite niet als een boor is gebruikt. Het desbetreffende artefact is namelijk gebruikt voor het schrapen van huid. Er is in dit geval dus geen correlatie tussen vorm en functie. Bij de schrabbers is dit duidelijk wel het geval. Bijna alle schrabbers zijn gebruikt voor het bewerken van huid. Veel van de onderzochte artefacten zijn waarschijnlijk lang gebruikt. Bij de meeste schrabbers is de werkrand een aantal malen vernieuwd. Dit blijt uit het feit dat veel schrabbers steile en overhangende hoeken van de werkrand hebben. Ook zijn relatief veel artefacten geschacht geweest. Van de 29 onderzochte artefacten zijn zes artefacten zeker geschacht geweest. Mogelijk zijn meer artefacten geschacht geweest, maar dit kan niet met zekerheid worden gesteld. Het gebruikssporenonderzoek geeft duidelijk een ander beeld dan het bestaande beeld dat artefacten uit die periode voornamelijk ad hoc vervaardigd en gebruikt zijn, aangezien veel van de artefacten van Molenaarsgraaf geschacht en langdurig gebruikt zijn geweest. Opmerkelijk is dat juist de curated werktuigen veelal ad hoc vervaardigd waren. Er lijkt dus geen evenredig verband te bestaan tussen ad hoc vervaardiging en expedient gebruik. Het beeld dat door De Bogen, Boog C Noord, Eigenblok en Barendrecht Zuidpolder (gelijktijdige sites) wordt geschetst komt overeen met de resultaten van Molenaarsgraaf. Ook op die sites komen veel schrabbers voor die gebruikt zijn ten behoeve van huidbewerking. Ze zijn bovendien veelal onderhouden en geschacht geweest. Het enige opmerkelijke verschil is dat in de selectie van artefacten van Molenaarsgraaf geen ad hoc gebruik lijkt voor te komen, terwijl dat op andere gelijktijdige sites wel het geval is.Show less
De opgraving Brandwijk- het Kerkhof is uitgevoerd 1991 door M Verbruggen en is onderdeel van het donkenproject in de Alblasserwaard. In deze scriptie zijn de werktuigen van been en gewei, afkomstig...Show moreDe opgraving Brandwijk- het Kerkhof is uitgevoerd 1991 door M Verbruggen en is onderdeel van het donkenproject in de Alblasserwaard. In deze scriptie zijn de werktuigen van been en gewei, afkomstig van deze opgraving, microscopisch bekeken op zoek naar gebruikssporen. De resultaten zijn vervolgens vergeleken met de opgravingen Hardinxveld-Giessendam Polderweg en de Bruin, Schipluiden en Ypenburg. De belangrijkste vondsten van de site Polderweg stammen uit het Laat-Mesolithicum, de Bruin valt net als Brandwijk onder de Swifterbant-cultuur, Schipluiden en Ypenburg stammen uit het Midden-Neolithicum en worden gerekend tot de Hazendonk-groep. Op de site Brandwijk zijn 10 werktuigen, 3 mogelijk werktuig en 2 stukken productieafval gevonden van bot en gewei. De werktuigen zijn opgedeeld in 3 priemen, 3 platte priemen of spatels, en 4 beitels. De werktuigen lijken, zover microscopisch zichtbaar, voornamelijk gebruikt te zijn op plantaardige materialen zoals, gras, bast, twijgen en hout. Werktuigen voor het bewerken van huiden en grote bijlen voor het bewerken van hout zijn niet gevonden op deze opgraving in tegenstelling tot de andere opgravingen. Dit zou kunnen duiden op een seizoensmatige bewoning met specifieke activiteiten maar hier kunnen geen harde uitspraken over gedaan worden zolang het vuursteen materiaal nog niet functioneel onderzocht is. De belangrijkste bewerkingstechniek in deze periode is de metapodiumtechniek. Deze techniek word van het mesolithicum tot ver in het neolithicum gebruikt. Ook op de site Brandwijk is gebruik gemaakt van deze techniek. Echter is er vaker gekozen voor een vergelijkbare techniek waarbij andere langbeenderen gebruikt worden in plaats van de metapodia. Dit kan wijzen op een schaarste aan grondstoffen of een andere voorkeur van de maker. Bij de keuze van gewei is er overeenstemming met de ander opgravingen, er zijn voornamelijk afgeworpen geweien gebruikt. Alleen bij Ypenburg is dit niet het geval.Show less
Martiality, elites and burials are important topics in current Bronze Age studies. Instead of swords, spears and axes, this thesis focuses on Bronze Age archery, and examines one of the most...Show moreMartiality, elites and burials are important topics in current Bronze Age studies. Instead of swords, spears and axes, this thesis focuses on Bronze Age archery, and examines one of the most durable material components of this practice: bronze arrowheads. Despite its durability, only 25 arrowheads make up the entire corpus of bronze arrowheads found in the Netherlands. All except one of those was found in burial mounds. This raises the question of how these objects were usually employed outside a funerary context. This thesis tries to move towards an answer to this question by first collecting and interpreting the knowledge on bronze age arrowheads, putting these objects in a wider framework. It then introduces some theories on the use of bows during the Bronze Age. Functional analysis was applied to the arrowheads of Hijken, Geldermalsen-Eigenblok and Sleen. This lead to some conclusions on the production and use of these objects. It appeared they were cast, and not cut out of sheet bronze, and after slight hammering were polished. No convincing traces of use were found. This, together with the data on the context of the arrowheads, lead to the conclusion that these objects were indeed weapons, and shared their function, efficient implements of killing as well as objects for show, with other weapons.Show less