Dit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag of specifieke opvoedtechnieken (gemeten via de CRPBI) een relatie hebben met de informatieverwerking in de hersenen in een presta-tiegerichte...Show moreDit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag of specifieke opvoedtechnieken (gemeten via de CRPBI) een relatie hebben met de informatieverwerking in de hersenen in een presta-tiegerichte context. Hiervoor is bij de proefpersonen (allen vrouw) de feedback related negati-vity (FRN, een event-related potential (ERP) component die ontstaat bij negatieve feedback) en de P300 (een ERP component die een maat is voor aandacht) gemeten tijdens het doen van een time-estimation taak, waarbij goed/fout-informatie (een groen of rood plaatje, respectie-velijk) samenging met plaatjes van walgende of blije gezichten. De hypothese was dat proef-personen die in hun opvoeding veel te maken hebben gehad met Psychologische beheersing (Pb), een techniek waarbij de ouder negatieve signalen geeft in reactie op specifiek gedrag (zoals bijvoorbeeld het maken van fouten), een grotere FRN zouden hebben bij het krijgen van negatieve feedback en een grotere P300 bij feedbackplaatjes van walgende gezichten dan proefpersonen die weinig te maken hebben gehad met Pb. Dit werd verwacht omdat het ge-bruik van Pb een koppeling tot stand brengt tussen het maken van fouten, het zien van afkeu-rende signalen en een verminderd gevoel van eigenwaarde. Bij de andere twee onderzochte dimensies (Strakke beheersing-losse beheersing (Sb), de mate waarin het gedrag van het kind binnen bepaalde grenzen wordt gehouden zonder oordeel over het kind en Acceptatie-afwijzing (Acc), het onafhankelijk van het gedrag afwijzen (of accepteren) van het kind) wordt geen verband met de informatieverwerking verwacht, omdat deze dimensies geen kop-peling tot stand brengen tussen gedrag en eigenwaarde. Gemiddelde FRN- en P300 amplitu-des verschilden niet tussen proefpersonen met een lage of een hoge score op Pb. Wel hadden proefpersonen met een hoge score op Pb een kleiner verschil in FRN-amplitudes in reactie op walgende t.o.v. blije gezichten en een kleiner verschil (hoewel net niet significant) in FRN-amplitudes in reactie op rode t.o.v. groen feedback dan mensen met een hoge score. Dit zou verklaard kunnen worden door het ontbreken van een FRN-inhiberend proces dat bij mensen met een lage score op Pb wel op gang komt, wat zou kunnen wijzen op het vóórkomen van maladaptief perfectionisme: een goede respons is nog niet goed genoeg. Verder hadden men-sen met een hoge score op Pb een grotere P300 in reactie op walgende t.o.v. blije gezichten en mensen met een lage score op Pb juist een grotere P300 in reactie op blije t.o.v. walgende gezichten. Mensen met een lage score op Pb richten hun aandacht mogelijk op positieve sig-nalen of leiden hun aandacht van negatieve signalen af. Dit zou een copingstrategie kunnen zijn om de eigenwaarde op peil te houden. Deze copingstrategie ontbreekt bij mensen met een hoge score op Pb. Het gebruik van Pb heeft dus mogelijk negatieve gevolgen voor de levens-kwaliteit voor iemand die hiermee opgevoed wordt.Show less
Het Curriculum Based Measurement (CBM) is in Amerika vele malen onderzocht en staat bekend om zijn grote mate van effectiviteit. Met de CBM taak kunnen docenten op simpele wijze het leesbegrip bij...Show moreHet Curriculum Based Measurement (CBM) is in Amerika vele malen onderzocht en staat bekend om zijn grote mate van effectiviteit. Met de CBM taak kunnen docenten op simpele wijze het leesbegrip bij leerlingen meten, de progressie volgen, op een effectieve wijze de taak nakijken en de gescoorde punten bijhouden, en aan de hand van de progressie die wel of niet gemaakt wordt beslissingen maken binnen hun instructie programma. Het CBM is in Nederland niet in gebruik, daarom wordt er binnen dit onderzoek onderzocht of de CBM maze betrouwbaar, valide en sensitief tot groei als indicator van de Nederlandse leesvaardigheid is. Er hebben leerlingen (N= 475) van het voortgezet onderwijs afkomstig uit het praktijkonderwijs (Pro) tot Havo/ Vwo en uit verschillende klassen (één tot en met vier) geparticipeerd binnen dit onderzoek. En er is voor twee meetpunten (met een tussentijd van drie maanden) data verzameld. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat de CBM maze taken betrouwbaar zijn, er beter gescoord wordt op de maze taken na een periode van drie maanden, maar niet dat de CBM maze als indicator van de Nederlandse leesvaardigheid gebruikt kan worden.Show less
Het doel van deze studie is het onderzoeken welke constructie van de Curriculum Based Measurement (CBM) maze-taak het niveau van de leesvaardigheid van middelbare scholieren het beste meet. De maze...Show moreHet doel van deze studie is het onderzoeken welke constructie van de Curriculum Based Measurement (CBM) maze-taak het niveau van de leesvaardigheid van middelbare scholieren het beste meet. De maze-taak is een leestaak. Er zijn vier verschillende versies van de maze-taak ontwikkeld die vervolgens gemaakt zijn door 109 brugklassers. De vier versies van de maze-taak die zijn gebruikt in dit onderzoek heten; ‘het origineel’, ‘vier in plaats van drie alternatieven’, ‘ieder vijfde woord verwijderd’ en ‘zonder lidwoorden’. De resultaten die door de leerlingen behaald zijn op de maze-taken zijn gecorreleerd met de criteriumvariabele; namelijk de leesvaardigheidsscores van het Cito Volgsysteem voortgezet onderwijs. Ook is er gekeken of er verschil was tussen de scores van leerlingen op de verschillende versies. Uit dit onderzoek is gebleken dat de correlatie tussen de maze-taak en de leesvaardigheidsscores van het Cito Volgsysteem laag is. Daarnaast is gebleken dat de scores van leerlingen op de verschillende versies van de maze-taken verschilden. Uit een additionele analyse is gebleken dat er significante verschillen bestaan tussen een aantal gemiddelde scores van teksten binnen de versies.Show less
In deze studie is de betrouwbaarheid en validiteit onderzocht van twee Curriculum-Based Measurement lees- en woordenschattaken als indicator voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast is...Show moreIn deze studie is de betrouwbaarheid en validiteit onderzocht van twee Curriculum-Based Measurement lees- en woordenschattaken als indicator voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast is er onderzocht of de CBM taken samen een betere voorspeller zijn voor algemene taalvaardigheid of afzonderlijk. Participanten waren 105 (57 meisjes en 48 jongens) tweede fase leerlingen uit een Internationale Schakelklas in de Randstad. De CBM meetinstrumenten waren twee parallelversies van een maze- en woordenschattaak. De criteriumvariabele in deze studie was het rapportcijfer Nederlands van de leerlingen. De resultaten lieten dat zowel de maze- als woordenschattaak redelijk betrouwbare en valide indicatoren zijn voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. De resultaten lieten zien dat de mazetaak redelijk betrouwbaar is, maar dat het beter is om de taak 2 minuten te laten duren dan 1 minuut. De betrouwbaarheid van de woordenschattaak varieerde tussen de .52 en .70 met een hogere betrouwbaarheidscoëfficiënten voor 2 minuten dan voor 1 minuut. Er was geen significant verschil in betrouwbaarheid tussen de woordenschattaak met en zonder spelling. Correlaties tussen de beide CBM taken en de rapportcijfers Nederlands van de leerlingen varieerde tussen r = .49 en r = .54. De maze- en woordenschat blijken dan ook een redelijk valide indicator te zijn voor algemene Nederlandse taalvaardigheid. Daarnaast blijken de beide CBM taken samen algemene Nederlandse taalvaardigheid beter te voorspellen dan afzonderlijk.Show less
Kinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief...Show moreKinderen met ADHD en/of ASS in de leeftijd van 4-12 jaar hebben problemen met de ontwikkeling van adaptieve vaardigheden. Sekse en leeftijd blijken geen effect te hebben op het adaptief functioneren, de aanwezigehid van een stoornis wel: combormiditeit leidt tot ernstigere problemen in de omgang met anderen. Over het algemeen kan worden gesteld dat kinderen met ADHD een gunstiger beeld laten zien w.b. adaptief functioneren dan kinderen met ASS. Uitzondering vormt het onderdeel zelfsturing, waarop ASS kinderen beter scoren.Show less
Kinderen die meer prosociaal gedrag vertonen laten minder vaak agressief en antisociaal gedrag zien, hebben meer succes op school, ervaren vaker acceptatie van leeftijdsgenoten en zijn meer sociaal...Show moreKinderen die meer prosociaal gedrag vertonen laten minder vaak agressief en antisociaal gedrag zien, hebben meer succes op school, ervaren vaker acceptatie van leeftijdsgenoten en zijn meer sociaal competent. In dit onderzoek wordt onderzocht of emotionele warmte van de ouders samenhangt met prosociaal gedrag van Turks-Nederlandse kinderen en of deze samenhang sterker wordt naarmate kinderen meer inhibitie vertonen. Moeders (N = 75) en vaders (N = 55) van Turks-Nederlandse gezinnen hebben de Egna Minnen Beträffande Uppfostran (EMBU) ingevuld voor het meten van ouderlijke warmte. Moeders hebben de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) en de Child Behavior Questionnaire (CBQ) ingevuld voor het meten van respectievelijk prosociaal gedrag en inhibitie van het kind. Door middel van een hiërarchische regressieanalyse is onderzocht of ouderlijke warmte en inhibitie van het kind samenhangen met prosociaal gedrag en of inhibitie een modererende rol speelt in de samenhang tussen ouderlijke warmte en prosociaal gedrag. Ouderlijke warmte en inhibitie van het kind hingen niet samen met prosociaal gedrag. Inhibitie speelde tevens geen modererende rol in de relatie tussen ouderlijke warmte en prosociaal gedrag. Mogelijke verklaringen hiervoor kunnen liggen de leeftijd van de kinderen, de methodologie die voor dit onderzoek gebruikt is en de verschillen tussen de Nederlandse en Turkse cultuur.Show less
In onderhavig onderzoek wordt de relatie tussen het ontwikkelingsniveau en probleemgedrag van laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis onderzocht. De kinderen zijn tussen de 3;6...Show moreIn onderhavig onderzoek wordt de relatie tussen het ontwikkelingsniveau en probleemgedrag van laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis onderzocht. De kinderen zijn tussen de 3;6 jaar en de 14;10 jaar oud. De onderzoeksgroep bestaat uit 43 jongens en 14 meisjes. Ouders hebben de Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (ouderversie) ingevuld en bij de kinderen is de Psycho-Educational Profile Revised afgenomen. Binnen het ontwikkelingsprofiel is imitatie gemiddeld het minst ontwikkeld en grove motoriek het meest. Wat betreft probleemgedrag komen alle probleemgedragingen vaak voor, communicatiestoornissen lijken het meest voorkomend te zijn. Het ontwikkelingsprofiel en de verschillende probleemgedragingen blijken disharmonisch te zijn. Een hogere ontwikkelingsleeftijd hangt samen met meer probleemgedrag. Leeftijd blijkt niet van invloed op deze relatie. Vervolgonderzoek kan herhalingsonderzoek zijn of comorbide stoornissen meenemen in onderzoek naar de relatie tussen ontwikkelingsniveau en probleemgedrag. Behandeling en begeleiding kan zich richten op communicatiestoornissen en dient rekening te houden met het disharmonische ontwikkelingsprofiel.Show less
Laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis tonen over het algemeen minder gevarieerd spel en minder symbolisch spel dan zich normaal ontwikkelende kinderen. Speltraining kan...Show moreLaagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis tonen over het algemeen minder gevarieerd spel en minder symbolisch spel dan zich normaal ontwikkelende kinderen. Speltraining kan ingezet worden om de spelontwikkeling te stimuleren. Veel onderzoeken onderschrijven de positieve invloed van spel op andere ontwikkelingsgebieden. Daarom is in dit onderzoek onderzocht in hoeverre de adaptieve ontwikkeling van laagfunctionerende kinderen met een autismespectrumstoornis verandert na het krijgen van speltraining. De adaptieve ontwikkeling bestaat uit de ontwikkelingsdomeinen motoriek, dagelijkse vaardigheden, communicatie en socialisatie. Aan het onderzoek hebben 59 kinderen van kinderdagcentra en medische kinderdagverblijven in de regio Zuid-Holland deelgenomen. Voor de kinderen in de behandelgroep werd verwacht dat de totale adaptieve ontwikkelingsleeftijd en de ontwikkelingsleeftijden van de adaptieve ontwikkelingsdomeinen significant meer vooruit zouden gaan in de tijd tussen de meting voorafgaand en na de speltraining. Met uitzondering van de motorische adaptieve ontwikkelingsleeftijd zijn tussen de voor- en nameting inderdaad alle adaptieve ontwikkelingsleeftijden significant vooruitgegaan. Deze vooruitgang is echter in de behandel- en controlegroep hetzelfde. Dit betekent dat de vooruitgang niet veroorzaakt is door het wel of niet krijgen van speltraining, maar mogelijk een effect is van de tijd. Dat de speltraining geen invloed heeft op de mate waarin de adaptieve ontwikkeling vooruit gaat, kan komen doordat het tempo in de speltraining mogelijk te hoog was om goed aan te sluiten op de cognitieve vermogens of de leeftijd van de onderzoeksgroep. Verder onderzoek hiernaar is aan te bevelen.Show less
Er is onderzoek verricht met als doel de samenhang tussen geslacht, leeservaring van ouders, voorleeservaring van kleuters en woordenschatgrootte van vier- en vijfjarige kleuters te onderzoeken. De...Show moreEr is onderzoek verricht met als doel de samenhang tussen geslacht, leeservaring van ouders, voorleeservaring van kleuters en woordenschatgrootte van vier- en vijfjarige kleuters te onderzoeken. De ouders hebben een vragenlijst ingevuld en bij de kleuters zijn er gedragsmaten afgenomen. Er is geen verschil in receptieve en expressieve woordenschatgrootte tussen jongens en meisjes gevonden. Voorleeservaring van ouders is geen significante voorspeller van de receptieve en expressieve woordenschatgrootte. Leeftijd is een significante voorspeller van de receptieve woordenschatgrootte en een marginaal significante voorspeller van de expressieve woordenschatgrootte. Aantal kinderboeken is een marginaal significante voorspeller van de expressieve woordenschatgrootte.Show less
Er bestaat nog weinig experimenteel onderzoek naar effecten van slaaptekort op het neurocognitieve functioneren bij kinderen. Dit onderzoek richt zich op de invloed van slaapbeperking op de...Show moreEr bestaat nog weinig experimenteel onderzoek naar effecten van slaaptekort op het neurocognitieve functioneren bij kinderen. Dit onderzoek richt zich op de invloed van slaapbeperking op de emotionele informatieverwerking bij kinderen van 8 tot en met 11 jaar. Er namen n=55 kinderen deel met een gemiddelde leeftijd van 9,9 jaar. Na een week normale slaap, drie dagen beperkte slaap en drie dagen verlengde slaap werden steeds de Ultimatum Game en de Face Reliability Task afgenomen om respectievelijk emotieregulatie en de mate waarin visuele informatie positief of negatief beoordeeld wordt, te meten. De slaapduur werd vastgesteld met een actometer (n=6) en door ouders geschat met een slaaplogboek (n=55). Er werd gevonden dat de foto’s negatiever beoordeeld werden en dat de reactietijd (Face Reliability Task) op de taak verkortte na slaapbeperking en na slaapverlenging ten opzichte van de normale week. Slaapbeperking bleek niet van invloed op emotieregulatie (Ultimatum Game). Geconcludeerd kan worden dat dit onderzoek geen eenduidige weergave geeft van de invloed van slaapbeperking op de emotionele informatieverwerking bij kinderen.Show less
This study examined the intergenerational transmission of maltreatment by using multiple measurements for retrospective history of maltreatment. Furthermore, social learning theory, attachment...Show moreThis study examined the intergenerational transmission of maltreatment by using multiple measurements for retrospective history of maltreatment. Furthermore, social learning theory, attachment theory, and family stress model were examined as an explanation for intergenerational transmission of maltreatment. This study compared 24 mothers who were in treatment because of maltreating behaviours, to 18 control group mothers who did not maltreat their own children. Results showed that mothers who currently maltreat their own children were more likely to have a history of child maltreatment than mothers from the control group. This significant result was only found when history of maltreatment was measured using a questionnaire (CTQ-SF). The same trends, although nonsignificant, were found when history of maltreatment was measured using an interview (AAI) or a combined measurement of interview and questionnaire. This study did not find support for type-specific patterns and the moderating role of continuity of unemployment. The findings of this study support the hypothesis for the intergenerational transmission of maltreatment. However, no support was found for the social learning theory or the family stress model. Attachment theory might be a better explanation for intergenerational transmission of maltreatment. Further research on attachment theory is needed to confirm this.Show less
Een geletterde thuisomgeving draagt bij aan het verbeteren van de woordenschat van kinderen op jonge leeftijd. Dit onderzoek verschaft inzicht in een aantal factoren binnen de geletterde...Show moreEen geletterde thuisomgeving draagt bij aan het verbeteren van de woordenschat van kinderen op jonge leeftijd. Dit onderzoek verschaft inzicht in een aantal factoren binnen de geletterde thuisomgeving, zoals het aantal kinderboeken in huis en het opleidingsniveau van ouders, die een rol spelen bij de passieve- en expressieve woordenschat van kinderen in de leeftijd van vier en vijf jaar. Tevens wordt er gekeken of er een verschil is in woordenschat tussen jongens en meisjes. Er hebben 20 kinderen (zowel jongens als meisjes) van vier en vijf jaar aan dit onderzoek meegedaan die zijn benaderd op basisscholen en Buitenschoolse opvangs in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland. Door middel van diverse testen die de onderzoekers bij de kinderen hebben afgenomen en vragenlijsten die ouders hebben ingevuld, zijn de gegevens verzameld. Uit de resultaten komt naar voren dat het aantal kinderboeken in huis een significante rol speelt in de expressieve woordenschat van kinderen (β = .50, p = .05). Het aantal kinderboeken in huis is dus een goede voorspeller voor de expressieve woordenschat van kinderen van vier en vijf jaar. De rol van het aantal kinderboeken in huis op de passieve woordenschat kon niet worden aangetoond, evenals de rol van geslacht en het opleidingsniveau van ouders op zowel de passieve- en expressieve woordenschat van kinderen in de leeftijd van vier en vijf jaar.Show less
Om gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is...Show moreOm gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is tussen factoren. Uit zowel longitudinaal onderzoek, onderzoek bij jonge kinderen tot 7 jaar als onderzoek bij adolescenten is een verband gevonden tussen frustratie en het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Ook in het huidige onderzoek is gekeken naar een belangrijke executieve functie, namelijk de frustratietolerantie. Het doel van dit onderzoek is onderzoeken of er een verband is tussen probleemgedrag en de mogelijk onderliggende constructen hot executieve functie, een sterk ontwikkeld Behavioral Activation System en een zwak ontwikkeld Behavioral Inhibition System. Dit is onderzocht bij de populatie kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar. In totaal deden 192 kinderen mee aan het onderzoek, waarvan 15 kinderen op het grensgebied van gedragsproblemen zaten en 13 kinderen een gedragsprobleem hadden. Er is een oudervragenlijst (SDQ), een zelfrapportage (BISBAS) en een computertaak afgenomen (Delay Frustration van de ANT) om het verwachte bovenstaande verband te kunnen onderzoeken. Uit de analyses bleek dat er geen samenhang was tussen gedragsproblemen en zowel het Behavioral Activation System als het Behavioral Inhibition System. Er is wel een lage samenhang gevonden tussen frustratietolerantie en gedragsproblemen, deze samenhang is slechts trendsignificant, dus voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie.Show less
Research has established the calming effect on maternal scent on newborn infants; however, little research has been done to investigate these olfactory responses outside this sensitive period...Show moreResearch has established the calming effect on maternal scent on newborn infants; however, little research has been done to investigate these olfactory responses outside this sensitive period following birth. Additionally, no research has investigated how scent impacts the cry and sleep behavior within the day care setting, an environment of increasing relevance for child development. In this vein, this study examined the effects of maternal scent on the cry and sleep behavior of infants within the Dutch and Chilean day care settings. During the morning nap time, the cry and sleep behavior of 26 infants between the ages 4-9 month was observed via video recording under three different conditions: Own mother scent, Other mother scent, and Neutral scent. Results indicate that infants exposed to Other mother scent cry less than those exposed to both own mother and neutral scent. Additionally, no effects were found for the amount of hours that the infants spent in day care per week. However, an exploratory analysis between the Dutch and Chilean infants revealed differences in cry behavior. Namely, Chilean infants cried less in both own mother and other mother conditions than the Dutch infants. These findings provide preliminary evidence for the continued calming effect of maternal odor, but suggest that as infants develop, they are no longer calmed by the scent of their own mother. Further investigation of such effects could prove fruitful in the development of effective sleep aids within the day care setting.Show less
In deze studie is onderzocht of kinderen (N = 45) in de leeftijd van 51 tot 65 maanden (M = 57.2, SD = 3.9) de naam van letters leren door middel van het voorlezen van een alfabetboek op de...Show moreIn deze studie is onderzocht of kinderen (N = 45) in de leeftijd van 51 tot 65 maanden (M = 57.2, SD = 3.9) de naam van letters leren door middel van het voorlezen van een alfabetboek op de computer. De deelnemende kleuters, afkomstig van twee basisscholen uit Zuid-Holland, leerden gemiddeld drie letters door middel van het voorlezen van een alfabetboek. Het type illustratie was van invloed op de aandacht voor letters en het leren van letters. Een alfabetboek zou dus goed gebruikt kunnen worden in het onderwijs aan jonge kinderen mits het interactief, door een volwassene of met behulp van de computer, wordt voorgelezen.Show less
Objective: The present exploratory study investigated the role of attachment, maternal scent, and quality of home environment on infant’s quality of sleep in day care. The sample consisted of three...Show moreObjective: The present exploratory study investigated the role of attachment, maternal scent, and quality of home environment on infant’s quality of sleep in day care. The sample consisted of three infants, ranging between four and seven months of age. Mothers completed questionnaires regarding general information about themselves and the usual behavior of their infants. Interaction between mother and infant was assessed through the Attachment During Stress Scale (ADS). The Infant/Toddler HOME (IT-HOME) was used to measure the quality of home environment. An experimental procedure was conducted to evaluate infants’ quality of sleep. T-shirts infused with their own maternal odor, another mother odor, and neutral odors were placed in the cribs during their morning nap. Video recordings were coded to assess the crying before sleep, total cry time, sleep duration, and caregiver intervention in each condition. The three securely attached infants involved in the study cried less before sleep and during the entire nap when exposed to the maternal odor, either from their own or other mothers, as compared with the neutral scent. However, they cried even less with the other mother odor compared with their own mother scent. In terms of sleep duration, two of the infants slept more with their own mother scent. The last baby, who showed a different pattern of sleep duration, had the lowest score on HOME. Several explanations are advanced to explain the preliminary findings and suggestions are made for future research.Show less
Teacher feedback is an important aspect of social learning. However, the match between teacher feedback and students’ perceptions of this teacher feedback is scarcely studied. This study aims to...Show moreTeacher feedback is an important aspect of social learning. However, the match between teacher feedback and students’ perceptions of this teacher feedback is scarcely studied. This study aims to fulfill this need by answering the following research question: What is the relationship between the actual oral teacher feedback and the students’ perceptions of the actual oral teacher feedback during collaborative learning? Participants were 77 students and 2 teachers in Dutch university preparatory secondary history education participating in collaborative learning. Self-report questionnaires and transcripts of collaborative learning sequences were analysed. No match was found between actual teacher feedback quality and students’ perceptions of teacher feedback quality. Students’ characteristics partly influenced the students’ perceptions of teacher feedback quality.Show less
Dit onderzoek richt zich op de beleving van sociale steun onder overbelaste jongeren, het verschil tussen overbelaste autochtone en Marokkaanse jongeren en het verband tussen sociale steun met...Show moreDit onderzoek richt zich op de beleving van sociale steun onder overbelaste jongeren, het verschil tussen overbelaste autochtone en Marokkaanse jongeren en het verband tussen sociale steun met schoolmotivatie en welbevinden. Drieëntwintig jongeren (13-26 jaar) uit de provincie Zuid-Holland, die deelnemen aan het Pluscoachtraject, werd gevraagd naar de schoolmotivatie, welbevinden en naar hun beleving van sociale steun aan de hand van vragenlijsten en een interview. Uit de resultaten bleek dat jongeren een positieve beleving hadden van sociale steun en dat er geen verschil was in beleving van sociale steun tussen Marokkaanse en Nederlandse jongeren. Tevens werd er geen verschil en verband gevonden tussen een hoge en een lage mate van ervaren sociale steun enerzijds en schoolmotivatie en welbevinden anderzijds.Show less
Samenvatting Introductie: Het avondchronotype is in eerdere onderzoeken geassocieerd met verminderd cognitief functioneren, slaaptekort en gedrags-emotionele problematiek. In dit onderzoek zal...Show moreSamenvatting Introductie: Het avondchronotype is in eerdere onderzoeken geassocieerd met verminderd cognitief functioneren, slaaptekort en gedrags-emotionele problematiek. In dit onderzoek zal gefocust worden op het laatste, namelijk gedragsproblemen en de relatie met het chronotype. De onderzoeksvragen zijn: 1) Is er bij kinderen met een avondchronotype sprake van hogere scores op internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek dan bij kinderen met een ochtendchronotype? 2) Wordt een eventuele relatie tussen chronotype en gedrags/emotionele problemen gemedieerd door een verminderde slaapduur? Methoden: De onderzoeksgroep die in dit onderzoek wordt gebruikt, bestaat uit 333 kinderen, waarvan 149 jongens en 184 meisjes in de leeftijd van 7 tot 12 jaar van verschillende scholen door heel Nederland. Ouders vulden vragenlijsten in over chronotype (CCTQ), gedragsproblemen (CBCL) en slaapgewoonten, waaronder slaapduur (Slaapgewoontes van het kind). Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat er een groot verschil bestaat tussen de ochtend- en neutrale types en de avondtypes. De mogelijke verklaring hiervoor zou het aantal uren slaap zijn. Uit de mediatieanalyse komt naar voren dat er geen sprake is van mediatie. Conclusie: De conclusie van dit onderzoek is dat avondtypes meer gedragsproblemen vertonen dan ochtend- of neutrale types. Het aantal uren slaap lijkt hier geen rol in te spelen.Show less
In this study the effect of the smell of the own mother, the smell of another mother and a neutral smell on the sleeping behavior of infants (n=23) in daycare was investigated. Infants who attend...Show moreIn this study the effect of the smell of the own mother, the smell of another mother and a neutral smell on the sleeping behavior of infants (n=23) in daycare was investigated. Infants who attend daycare have higher stress levels, and for the regulation of their stress, sleep is very important. Previous research showed that the smell of the mother can have a soothing effect on the child during pain; children stopped crying sooner when they smelled their own mother, but is their also an effect when infants are falling asleep in daycare? Does the temperament of the child have an influence on this effect? Results showed no significant effect of type of smell on the sleeping behavior of the child. In addition, no significant effects were found of temperament on the effect of type of smell on sleeping behavior. The lack of significant results can be explained by the fact that the infants in this study were young and not used to daycare yet, and there was little variance in difficult temperament. Further research with a larger sample and older children, who are attending daycare at least twice a week and for a longer period of time, is needed, because the smell of the own mother may work as an intervention.Show less