Germany went into the war in the belief that the war would be intense, but that it would be comparatively short and manageable. This way of thinking was not particularly driven by well thought out...Show moreGermany went into the war in the belief that the war would be intense, but that it would be comparatively short and manageable. This way of thinking was not particularly driven by well thought out theories, instead it was a product of necessity. Because there was no substitute for the Schlieffen plan, in combination with the slow descent of the conflict in into a static bloodbath, German politicians and military leaders tried to find another way out of the catastrophe that the war had devolved into. These factors would eventually result in increasing pressure for the conclusion of the war through a peace initiative. This research paper set out to outline three major arguments. Firstly, that the main German peace offers were sincere in trying to conclude a negotiated peace. Secondly, that there was significant support for peace initiatives both in the general populace and in the military and political elite, although it did vary greatly per initiative. And finally, that the war dragged on because the minimum terms of both sides were deemed unacceptable by the governments and populations which put significant pressure on governments. This view directly contradicts the long-held argumentation along the lines of the Fischer-these and its later iterations which state that the peace initiatives were mainly a ruse and that the sole goal of the German government was the domination of Europe through extensive annexations and creating a network of puppet states. Especially the 1916 general peace offer is a strong piece of evidence that there were significant elements surrounding Bethmann-Hollweg and the Kaiser in the German state that were ready to conclude a peace without these extensive demands. Furthermore, the plethora of enthusiastic newspaper articles in combination with the support of mass-parties like the SPD and Zentrum for some of the proposals indicate that at least some of these peace initiatives could count on significant support from the German population.Show less
In maart 1920 werd de jonge Weimarrepubliek geconfronteerd met een socialistische revolutie van 60.000 arbeiders en mijnwerkers in het Roergebied en het Bergische Land. Om de orde te herstellen...Show moreIn maart 1920 werd de jonge Weimarrepubliek geconfronteerd met een socialistische revolutie van 60.000 arbeiders en mijnwerkers in het Roergebied en het Bergische Land. Om de orde te herstellen stuurde de regering een leger van 45.000 soldaten, merendeels van de paramilitaire Freikorpsen. De daaropvolgende militaire confrontatie en de zuivering van het industriegebied zorgden voor een golf van geweld waarbij 1000 tot 3000 revolutionairen, burgers en militairen om het leven kwamen. Het handelen van de ordetroepen was bruut en werd gekenmerkt door extreem geweld. Dit onderzoek tracht te beantwoorden waarom dit extreme geweld werd toegepast, door de acties aan de Roer in de bredere context van de vroege Weimarrepubliek te plaatsen en door de Freikorpsmannen te leren begrijpen via hun memoires.Show less
Wilhelm Ritter von Leeb (1876-1956) was een vooraanstaand Duits beroepsmilitair in het Duitse Keizerrijk, de Weimarrepubliek en Nazi-Duitsland. Aan het einde van een lange carrière werd hij in 1940...Show moreWilhelm Ritter von Leeb (1876-1956) was een vooraanstaand Duits beroepsmilitair in het Duitse Keizerrijk, de Weimarrepubliek en Nazi-Duitsland. Aan het einde van een lange carrière werd hij in 1940 door Hitler benoemd in de hoogste militaire rang, die van generaal veldmaarschalk. Aan het begin van zijn carrière nam hij deel aan het Oost-Aziatische Expeditiekorps dat in 1900 naar China werd gestuurd om daar de Bokseropstand neer te slaan. Tijdens die expeditie hield hij een dagboek bij en liet een fotoalbum na. Dit dagboek en fotoalbum staan centraal in deze scriptie. De scriptie richt zich op twee onderwerpen: ten eerste de motieven van von Leeb om deel te nemen aan het Oost-Aziatische Expeditiekorps en ten tweede zijn beeld van China en de Chinezen. De persoonlijke motieven en opvattingen van von Leeb worden afgezet tegen de geopolitieke achtergrond van het conflict, de heersende denkbeelden over China en de Chinezen in Duitsland rond 1900 en vergelijkbare egodocumenten van andere Duitse soldaten. Op die manier wordt duidelijk in hoeverre Wilhelm Ritter von Leeb past binnen de gangbare ideeën van zijn tijd.Show less
‘Nacht! Tauentzien! Kokain! Das ist Berlin!’, schreef de Russische schrijver Andrej Bely in 1924 na een verblijf in Berlijn. De Duitse hoofdstad werd in de jaren twintig geassocieerd met een wild...Show more‘Nacht! Tauentzien! Kokain! Das ist Berlin!’, schreef de Russische schrijver Andrej Bely in 1924 na een verblijf in Berlijn. De Duitse hoofdstad werd in de jaren twintig geassocieerd met een wild en florissant nachtleven, seksuele uitspattingen, drugsgebruik en een decadente kijk op de wereld. Deze excessen werden doorgaans in verband gebracht met het onzekere bestaan in de Weimarrepubliek, die geplaagd werd door politieke crises en hyperinflatie: het zogenoemde ‘tanzen auf dem Vulkan’. Cocaïne was het roesmiddel bij voorkeur van deze vulkaandansers, men sprak destijds zelfs van een Kokainwelle, een cocaïnegolf. Massaal drugsgebruik als deel van een zogenoemde Rauschkultur maakt sindsdien onderdeel uit van het beeld dat van de 'Großstadt' tijdens de Weimarrepubliek bestaat. Maar klopt dat wel? Er is beperkt onderzoek gedaan naar de Kokainwelle. In de bestaande literatuur over het onderwerp is er weinig aandacht voor de gestalte die het cocaïnegebruik in deze periode aannam, de beeldvorming van het gebruik, structurele of incidentele oorzaken en de rol van de overheid. Het is, kortom, een onderwerp dat zelden in al haar facetten wordt beschouwd. In deze masterscriptie wordt het beeld van de Kokainwelle nader onderzocht en binnen haar historische context geplaatst. Hierbij komt de ontwikkeling van de Duitse cocaïne-industrie aan bod, de opkomst van cocaïne als medicijn en het gebruik van de drug tijdens de Eerste Wereldoorlog. De beeldvorming van het cocaïnegebruik in Berlijn tijdens de Weimarrepubliek wordt geanalyseerd aan de hand van een rijk exposé aan literatuur en kunst, met speciale aandacht voor de expressionistische dichter Walter Rheiner (1895-1925) en de danseres Anita Berber (1899-1928). Tot slot wordt de wetgeving aangaande cocaïne onder de loep genomen en dieper ingegaan op de handhaving daarvan in de Weimarrepubliek.Show less