In deze scriptie staan de turncrisispersconferenties van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie centraal. De bestuurders van de KNGU poogden in deze persconferenties om de imagoschade van de...Show moreIn deze scriptie staan de turncrisispersconferenties van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie centraal. De bestuurders van de KNGU poogden in deze persconferenties om de imagoschade van de turnbond naar aanleiding van de turncrisis uit 2020 te herstellen. Deze persconferenties, gegeven tussen juli 2020 en oktober 2021, zijn geanalyseerd, waarbij gekeken werd naar de manieren waarop de KNGU-bestuurders gebruikmaakten van opzettelijke metaforen in responsstrategieën uit de Situational Crisis Communication Theory (SCCT) van Coombs (2007). De identificatie en analyse van de opzettelijke metaforen werd gedaan aan de hand van een zelf opgesteld stappenplan dat deels gebaseerd is op de MIPVU-methode van Steen et al. (2010) en deels op de indicatorenlijst van Krennmayr (2011). Zowel de basisbetekenis als de contextuele betekenis van de metaforen stonden centraal in het determineren of er sprake was van een opzettelijke metafoor. De responsstrategieën uit de SCCT van Coombs (2007) zijn geanalyseerd op basis van de functies die deze strategieën vervullen en de context waarin Coombs adviseert om deze strategieën te gebruiken. De SCCT bestaat uit drie categorieën: denial (ontkennen van de crisis), rebuild (imagoschade herstellen) en diminish (minimaliseren van verantwoordelijkheid in de crisissituatie). Uit de analyse van het corpus bleek dat de KNGU-bestuurders gebruikmaakten van twee categorieën responsstrategieën, namelijk de rebuild-strategie (specifiek de subcategorieën corrective action en full apology) en de diminish-strategie (de subcategorie ingratiation, publiek prijzen). De gevonden opzettelijke metaforen droegen op de volgende manieren bij aan de responsstrategieën: door woordspelingen, door oproepen van herkenbare beelden en door het oproepen van krachtige en emotionele beelden.Show less
In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor verschillende vormen van diversiteit binnen de jeugdliteratuur, zoals gender, seksuele, etnische en culturele diversiteit. In dat rijtje...Show moreIn de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor verschillende vormen van diversiteit binnen de jeugdliteratuur, zoals gender, seksuele, etnische en culturele diversiteit. In dat rijtje ontbreekt neurodivergentie; aandacht voor groepen van wie het brein anders werkt. Hoewel daarbij meestal wordt gedacht aan ASS of ADHD, valt ook hoogbegaafdheid onder deze noemer. Daarom staat in deze scriptie de representatie van hoogbegaafdheid in recente jeugdliteratuur centraal. Aan de hand van een brede definitie van hoogbegaafdheid, waarin intellectuele en creatief-productieve vaardigheden gecombineerd worden met ondersteuning uit de sociale omgeving, analyseer ik zes jeugdboeken. Daarbij heb ik oog voor de werking tussen gender en intelligentie. Uit mijn onderzoek is gebleken dat deze zes boeken een beeld van een succesvolle hoogbegaafde neerzetten. De protagonisten zijn bijna zonder uitzondering sterk intrinsiek gemotiveerd en hebben weinig last van perfectionisme of faalangst. Daarnaast komt de combinatie van uitzonderlijk talent op het gebied van muziek, wiskunde en taal meermaals voor. Dit roept het beeld op dat hoogbegaafden op alle terreinen uitblinken. De onderzochte boeken schenken minder aandacht aan creatief-productieve capaciteiten. De hoogbegaafde protagonisten passen op sociaal gebied in twee narratieven. Het eerste narratief veronderstelt de protagonist als een autonome Einzelgänger, die weinig vriendschappen heeft en daar ook niet actief naar op zoek is. In het tweede narratief heeft de protagonist meer vrienden, maar wordt tegelijkertijd ook gepest. De vrouwelijke protagonisten passen niet binnen de perceptie van vrouwelijke hoogbegaafdheid die Reis (2005) presenteert, waarbij vrouwelijke hoogbegaafden meer twijfelen aan hun toekomst en minder succes behalen. Het (accuraat) weergeven van neurodivergentie in jeugdliteratuur draagt bij aan zelfherkenning voor hoogbegaafde kinderen en erkenning door hun sociale omgeving. Met deze masterscriptie hoop ik de urgentie van de representatie van neurodivergentie in jeugdliteratuur te benadrukken.Show less
In elke vorm van communicatie is het noodzakelijk om een selectie te maken uit alle mogelijke informatie die je kunt meenemen in je boodschap. Fotografen doen dit onder andere door keuzes te maken...Show moreIn elke vorm van communicatie is het noodzakelijk om een selectie te maken uit alle mogelijke informatie die je kunt meenemen in je boodschap. Fotografen doen dit onder andere door keuzes te maken over de uitsnede en compositie van een foto, bij tekstschrijvers gaat het bijvoorbeeld om woordkeuze en welke argumenten je weglaat. Dit fenomeen wordt framing genoemd: door het gebruik van specifieke woorden en beelden in je boodschap zet je een verhaal neer dat een bepaald stuk van de werkelijkheid belicht en een ander stuk juist vervaagt. De afgelopen jaren is het onderzoeksveld van framing sterk gegroeid, maar de nadruk ligt hierbij nog altijd op het framen met tekst; beeldframing wordt tot dusver grotendeels buiten beschouwing gelaten. Wanneer zowel beeld als tekst wordt ingezet, is het logisch om beide vormen van communicatie mee te nemen in een analyse, gezien ze beide bijdragen aan de overtuigende effecten van framing. Een methode om beide modi te onderzoeken is de integratieve methode van Dan (2018b). Hierbij worden beeld en tekst van elkaar gescheiden en los van elkaar onderzocht. In dit onderzoek is Dans methode gebruikt om te onderzoeken in hoeverre de visuele en tekstuele frames overeenkomen in Nederlandse krantenartikelen over klimaatactivisme in de periode 2019-2023. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn 160 artikelen uit vier verschillende Nederlandse dagbladen geanalyseerd, met 339 bijbehorende foto’s. Voor de beeldanalyse is gebruikgemaakt van de theorie van Dimitrova en Rodriguez (2011), die vier niveaus onderscheiden aan de hand waarvan beelden kunnen worden geanalyseerd: 1) denotatieve systemen; 2) stilistische-semiotische systemen; 3) connotatieve systemen en 4) ideologische representaties. Het tekstcorpus is onderzocht met een inductieve kwalitatieve inhoudsanalyse (Van Gorp, 2007). Uit deze analyses zijn 17 frames gedestilleerd. Uit de resultaten is gebleken dat de tekstuele en visuele frames over klimaatactivisme in grote mate overeenkomen. In ruim de helft (53,1 procent) van de artikelen van het onderzoekscorpus was er sprake van een perfecte overeenkomst: de tekstuele en visuele frames sluiten volledig op elkaar aan binnen deze artikelen. In bijna een derde (29,4 procent) van de artikelen is geen overeenkomst gevonden tussen de tekstuele en visuele frames. In deze gevallen suggereert de lage congruentieratio dat de foto’s een ander verhaal vertellen dan de tekst waar de foto’s bij geplaatst zijn. In ongeveer twee derde van de artikelen (67,5 procent) is sprake van een redelijke of hogere overeenkomst. Bij een minderheid van de artikelen (33,5 procent) is er slechts matige of geen overeenkomst. De gemiddelde congruentieratio van de 160 artikelen was 0,63. Nadere inhoudelijke bestudering van artikelen met perfecte, niet-perfecte en geen congruentie liet echter zien dat de daadwerkelijke overeenkomst tussen tekst- en beeldframes in het corpus genuanceerder is dan deze waarden laten zien. Zo is gebleken dat perfecte overeenkomst volgens de verbale-visuele congruentieratio niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat de boodschap van de tekst en de boodschap van de foto’s van een artikel exact overeenkomen. Zeker wanneer er meerdere tekstframes aangehaald worden in een artikel waar maar één foto bij is gepubliceerd, is het niet vanzelfsprekend dat tekst en beeld precies hetzelfde verhaal vertellen. In werkelijkheid wordt een deel van de tekst niet meegenomen in de beeldframing, daarom ligt de daadwerkelijke overeenkomst lager dan de perfecte congruentie doet vermoeden. Ook een congruentieratio van 0 hoeft niet te betekenen dat tekst en beeld een totaal ander verhaal vertellen. Zo is geconstateerd dat er gevallen zijn waarbij zowel de tekstframes als de beeldframes de activisten in een positief daglicht stellen, alleen om verschillende redenen. In zulke gevallen komt de algemene indruk van klimaatactivisten dus wel degelijk overeen in tekst en beeld, maar is dat niet terug te zien in de verbale-visuele congruentie. Dit is een wezenlijk verschil met artikelen waarbij de verbale frames volledig tegengesteld zijn aan de visuele frames, want ook die gevallen kwamen in de analyse naar voren.Show less
Een onderzoek naar verborgen vrouwelijke perspectieven die in de gedichten van Iduna Paalman, door middel van intertekstuele verwijzingen, voor het voetlicht worden gebracht. In de gedichten van...Show moreEen onderzoek naar verborgen vrouwelijke perspectieven die in de gedichten van Iduna Paalman, door middel van intertekstuele verwijzingen, voor het voetlicht worden gebracht. In de gedichten van Paalman die in deze scriptie worden behandeld ontmoeten we vrouwen die in de geschiedenis ofwel géén representatie kennen, éénzijdig gerepresenteerd worden, en zien we het effect van representaties als ‘de fatale vrouw’. Uit mijn analyses van een aantal gedichtencycli blijkt dat de perspectieven van verschillende historische 'figuren' in deze gedichten ons iets vertellen over de 'vrouwelijke situatie' van toen, maar ons ook confronteren met de hedendaagse 'vrouwelijke situatie'. Er is vooruitgang, maar ook overlap, en veel van de verwachtingen en kaders van de vrouw zijn immer nog aanwezig.Show less
Deze scriptie biedt vanuit de taalbeheersing een nieuw perspectief op voedingsadvies en het dieetdiscours. De scriptie brengt het dieetboek als communicatief activiteitstype in kaart, en beschrijft...Show moreDeze scriptie biedt vanuit de taalbeheersing een nieuw perspectief op voedingsadvies en het dieetdiscours. De scriptie brengt het dieetboek als communicatief activiteitstype in kaart, en beschrijft vervolgens een verzameling argumentatieve patronen uit dieetboek ‘De voedselzandloper’ (Verbrugh, 2012) die prototypisch zijn voor dit type communicatieve activiteit. De patronen worden verklaard aan de hand van de uitgebreide pragma-dialectiek (of de theorie van strategisch manoeuvreren). Onder andere probleemoplossende argumentatie, voorbeeldargumentatie, expertiseargumentatie (the argument of expert opinion), cirkelredeneringen en ethos komen hierbij aan bod.Show less
In deze bijdrage ligt het accent op de argumentatie in de beeldende kunst met als casus het oeuvre van de Duitse kunstenaar-superstar van de jaren ’60 en een van de meest invloedrijke kunstenaars...Show moreIn deze bijdrage ligt het accent op de argumentatie in de beeldende kunst met als casus het oeuvre van de Duitse kunstenaar-superstar van de jaren ’60 en een van de meest invloedrijke kunstenaars van de 20e eeuw Joseph Beuys (1921-1986). Beuys claimt dat kijken naar kunst geen rationele bezigheid is (‘Understanding art cannot be restricted to a rational analysis’). De vraag die in deze scriptie centraal staat is of er een strategie kan worden opgesteld die ten grondslag ligt aan de overredingskracht van zijn werk. Met andere woorden, welke argumenten gebruikt Beuys om zowel redelijk als retorisch effectief te zijn.Show less
Deze scriptie bevat een onderzoek naar de relatie tussen Maerlants Historie van den Grale en zijn brontekst Joseph d'Arimathie van De Boron. Uit dit onderzoek blijkt dat Maerlant zijn brontekst...Show moreDeze scriptie bevat een onderzoek naar de relatie tussen Maerlants Historie van den Grale en zijn brontekst Joseph d'Arimathie van De Boron. Uit dit onderzoek blijkt dat Maerlant zijn brontekst bewerkte en aanvulde wanneer het verhaal Bijbelse stof bevat. Daarna vertaalt Maerlant de brontekst getrouw met niet al te veel aanpassingen. Ook bleek dat Maerlant aanvullende bronnen gebruikte voor zijn Historie van den Grale zoals het evangelie van Nicodemus en een tekst van Flavius Josephus.Show less
Een kwalitatieve analyse van 50 online petities om de argumentatieve stijl van deze teksten te analyseren en tevens deze nieuwe benadering binnen de pragma-dialectiek onder de loep te leggen.
Samenvatting In Suriname was de taalsituatie in het verleden heel anders dan het anno 2022 is. In de pre-koloniale periode waren er alleen Inheemse talen aanwezig. De Europese kolonisatie,...Show moreSamenvatting In Suriname was de taalsituatie in het verleden heel anders dan het anno 2022 is. In de pre-koloniale periode waren er alleen Inheemse talen aanwezig. De Europese kolonisatie, slavernij uit West-Afrika en Aziatische immigratie hebben ertoe geleid dat er Europese, West-Afrikaanse en Aziatische talen naar Suriname werden meegenomen. Door contact tussen verschillende talen ontstonden er pidgins, creooltalen en koinè. Er zijn twee dominante talen in Suriname die een sterke invloed hebben op alle andere talen namelijk: het Nederlands (thans Surinaams-Nederlands) en het Sranan. Het Nederlands is sinds de kolonisatie de officiële taal van Suriname en het Sranan –ontstaan uit Europese en West-Afrikaanse talen—is de lingua franca van Suriname. Het Sarnámi, ook koinè genoemd, is ontstaan in Suriname uit Indo-Arische talen van Noord-India: Bhojpuri, Awadhi, Magadhi en Maithili, die door Brits-Indische immigranten werden gesproken. Thans is het Sarnámi –Caribische Hindustani genoemd— één van de Surinaamse talen die gesproken wordt door de Hindostanen. In Suriname is het Sarnámi beïnvloed door twee dominante talen namelijk: het Nederlands en Sranan. In deze scriptie zijn twee onderzoeken beschreven namelijk: een literatuuronderzoek en een empirisch onderzoek. In het literatuuronderzoek zijn drie aspecten van het Sarnámi belicht: de geschiedenis, situatie, huidige status en belangrijke kenmerken van het Sarnámi. In het empirisch onderzoek zijn taalkundige verschijnselen onderzocht van drie generaties Sarnámi-sprekers in Nickerie: jongeren, tussengroep en ouderen. Aan de hand van gesproken taal, die uit een combinatie van het Sarnámi en het Surinaams-Nederlands bestaat, wordt daarom gepoogd nieuw licht te werpen op de taalkundige verschillen tussen de drie generaties sprekers. Er is een corpus opgesteld bestaande uit het taalgebruik in drie uur aan geluidsopnames, wat in totaal tot 83 deelnemers en 27320 woorden leidde. Deze geluidsopnames zijn woordelijk getranscribeerd. Vervolgens is de tweede onderzoeksvraag onderzocht, waarbij de kwantitatieve en de kwalitatieve analyse zijn uitgevoerd. Deze analyses focussen eerst op twee syntactische kenmerken van de Sarnámi-sprekers: het gebruik van het aantal Nederlandse en Sarnámi-voegwoorden en de voegwoorden maar en want, en het gebruik van het tweetalig samengestelde werkwoord kare in combinatie met Nederlandse en Sarnámi-werkwoorden. Ook zijn in dit onderzoek twee morfologische kenmerken geanalyseerd in de fragmenten van de sprekers namelijk: het voorkomen van de suffixen -wá, -iyá, -auná, -wál(á) met Nederlandse en Sarnámi-woorden en de volledige en gedeeltelijke reduplicatie, gevormd met Nederlandse en Sarnámi-woorden. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het Sarnámi uit Noord-Indiase talen is ontstaan, die de Britse immigranten hadden meegenomen. Sinds het ontstaan en tot heden is het Sarnámi het sterkst beïnvloed door het Surinaams-Nederlands, daar het Sarnámi vanaf het begin een taal is met een laag prestige (L-taal) ten opzichte van het Nederlands dat een hoog prestige (H-taal) heeft. Het Sarnámi heeft behalve een eigen klanksysteem—klinkers en medeklinkers— ook bepaalde syntactische en morfologische kenmerken. Het empirisch onderzoek laat zien dat er verschillen zijn in de syntactische kenmerken tussen de drie gegroepeerde Sarnámi-sprekers. De tussengroep gebruikt de meeste Nederlandse voegwoorden, waarbij het percentage van de voegwoorden maar en want het hoogst is. De ouderen hebben de meeste Sarnámi-voegwoorden in het corpus. Het percentage van het tweetalig samengestelde werkwoord met kare in combinatie met Nederlandse woorden is het hoogst bij de jongeren, terwijl het werkwoord kare in combinatie met Sarnámi-woorden het meest bij de ouderen voorkomt. Naast de syntactische verschillen zijn er morfologische verschillen te vinden in het taalgebruik. De jongeren hebben de meeste suffixen -wá, -iyá en -auná, wál(á) met Nederlandse woorden gebruikt, terwijl de ouderen de meeste suffixen in het Sarnámi hebben gebruikt. De reduplicaties komen zowel in Nederlandse als in Sarnámi-woorden het meest bij de jongeren voor. In het Sarnámi hebben taalveranderingen plaatsgevonden door taalcontact en beïnvloeding door de officiële taal, die macht en prestige heeft, het Surinaams-Nederlands.Show less